Artikel 1 Begrippen
In deze planregels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Intratuin Venray’ van de gemeente Venray.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.BP11023 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.6 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels van dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Het bebouwingspercentage wordt berekend over de gronden van het bouwperceel welke binnen en buiten het bouwvlak zijn gelegen.
1.9 Bestaand
- onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de inwerkingtreding dit bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat en is toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.10 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 Bijgebouw
een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van de op hetzelfde perceel gelegen hoofdmassa van het hoofdgebouw (woning), die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw.
1.13 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en de voor personen toegankelijke onderbouw en met uitsluiting van zolder.
1.16 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.18 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge het bepaalde in dit plan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 Detailhandel
het bedrijfsmatig aan particulieren te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling en verkoop en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijfsactiviteit.
1.21 Erf
het onbebouwde gedeelte van een perceel, dat direct gelegen is bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.22 Eigen terrein
het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan toegestane functie.
1.23 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 Hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming in functioneel en architectonisch opzicht het belangrijkste is.
1.25 Horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken.
1.26 Horeca ondergeschikt aan hoofdbestemming
het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit mede verstrekken van uitsluitend dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse.
1.27 Inrichting
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.28 Interne ontsluitingsstructuren
(straat)verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van de op het terrein gelegen bedrijfspercelen.
1.29 Leisure functies
recreatieve (sport en spel) voorzieningen welke zijn gesitueerd binnen bebouwing, zoals
- fitnesscentra;
- sportscholen;
- wellnesscentra;
- indoor speeltuinen;
- indoor kartbanen;
- lasergame centra;
met inbegrip van aan deze leisurefuncties ondergeschikte en gerelateerde horecavoorzieningen, waarbij de horecavoorziening maximaal 20% van het brutovloeroppervlak van de leisurefunctie mag beslaan.
1.30 Ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of het dakvlak uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals bijvoorbeeld luifels, liftopbouwen of -kokers, antennes, reclame-uitingen, technische installaties en noodtrappen, met uitzondering van uitgebouwde gedeeltes van een gebouw.
1.31 Opslag
Het opslaan van goederen of materialen en/of een gebouw dat ten behoeve van opslag wordt gebruikt.
1.32 Peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.33 Prostitutie
het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen vergoeding.
1.34 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of erotisch / pornografische voorstellingen plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, seksautomatenhal en sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.35 Standplaats ten behoeve van ambulante handel
mobiel verkooppunt of marktkraam van waaruit detailhandel wordt bedreven.
1.36 Stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa’s, de gevelindeling, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvorm in zijn omgeving.
1.37 Verbeelding
de analoge verbeelding van bestemmingsplan ‘Intratuin Venray’.
1.38 Verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek toegankelijke winkelruimte ten behoeve van detailhandel.
1.39 Volumineuze detailhandel (PDV)
detailhandel die vanwege de gevoerde goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de hoofdassortimenten zoals opgenomen in bijlage 1 van deze planregels: ‘Assortimentslijst PDV’.
1.40 Waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van waterberging of -infiltratie en voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van (hemel)water, zoals leidingen, watergangen, waterlopen en waterpartijen.
1.41 Weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Verticaal vanaf het peil tot de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
horizontaal tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel in het hoofdassortimenten ‘Buiteninrichting’, zoals opgenomen in bijlage 1 (‘Assortimententslijst PDV’) van deze planregels;
- ondergeschikte detailhandel in nevenassortimenten, met dien verstande dat deze onderschikte detailhandel per detailhandelbedrijf maximaal 10% van het verkoopvloeroppervlak mag beslaan en maximaal 10% van de jaaromzet mag genereren;
- ondergeschikte detailhandel in kerst- en paasartikelen (in de vorm van een tijdelijke show voor een periode van maximaal 12 aaneengesloten weken);
- ondergeschikte detailhandel in aan sportevenementen en/of feestdagen gerelateerde artikelen in de vorm van een tijdelijke show voor een periode van maximaal 6 aaneengesloten weken);
- dienstverlening, advies en verhuur met betrekking tot het gevoerde assortiment;
- aan detailhandel gerelateerde en onderschikte horeca, met dien verstande dat de aan de detailhandel gerelateerde horecavoorziening een oppervlak van maximaal 10% van het verkoopvloeroppervlak mag beslaan;
- maximaal 2 standplaatsen ten behoeve van ambulante handel;
met de daarbij behorende:
- erven en (sier)tuinen;
- interne ontsluitingsstructuren;
- (voorzieningen ten behoeve van) laden en lossen en parkeervoorzieningen;
- voet- en rijwielpaden;
- groenvoorzieningen;
- overige bijbehorende voorzieningen;
- (openbare) nutsvoorzieningen;
- ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande dat binnen de bestemming ‘Detailhandel’ ten alle tijden ten aanzien van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
3.2.1 Algemeen
op of in de voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden mogen slechts die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Ten aanzien van de situering en maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 9,5 m.
3.2.3 Bijgebouwen
Ten aanzien van de situering en maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden opgericht;
- het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven’;
- stalling en buitenopslag van bijgebouwen en bouwwerken die onderdeel uitmaken van de assortimentslijst is toegestaan tot een maximum bebouwingsoppervlak van 750 m2. Deze gebouwen en bouwwerken blijven bij het bepalen van het maximum bebouwingspercentage als bedoeld onder 3.2.3. onder b buiten beschouwing;
- de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter;
- bijgebouwen dienen op minimaal 4 m afstand uit de bouwperceelsgrens worden opgericht.
3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2,5 m;
- de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 8 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredig nadelige gevolgen voor:
- het straat- en stedenbouwkundig beeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functie(s); de gemeente Venray beschouwt in het kader van dit bestemmingsplan de parkeerkengetallen zoals deze zijn opgenomen in de meest recente CROW publicatie betreffende dit onderwerp als vigerende normstelling;
- detailhandel, uitgezonderd detailhandel welke is toegestaan conform de regels van dit plan;
- het opslaan en stallen van materialen buiten de bebouwing, uitgezonderd de uitstalling ten behoeve van verkoop;
- permanente of tijdelijke bewoning van bebouwing;
- dag- en verblijfsrecreatie.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 3.1 sub a voor het toestaan van een assortiment dat niet wordt genoemd in bijlage 1 (‘Assortimententslijst PDV’), maar dat qua aard en omvang wel tot een toegestaan hoofdassortiment kan worden gerekend;
- artikel 3.1 voor het toestaan van de vestiging van leisurefuncties, mits:
- maximaal 20 % van de gronden gelegen binnen het bouwvlak ten behoeve van leisurefuncties worden gebruikt;
- elders in het stedelijk gebied van de gemeente Venray geen geschikte vestigingslocaties voorhanden zijn;
- de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig worden belemmerd;
- artikel 3.1 j° artikel 3.5 sub a, mits anderszins elders in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid is voorzien;
- artikel 3.5 sub c voor het toestaan van het opslaan en stallen van materialen buiten de bebouwing, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan het bestaande omgevingsbeeld.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd zijn bevoegd om de bestemming te wijzigen door het verschuiven of vergroten van het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- het bouwvlak met maximaal 25% mag worden vergroot;
- dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld;
- de maximale goothoogte in acht wordt genomen;
- uit onderzoek is gebleken dat door de vergroting van het bouwvlak geen duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur optreedt. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden door een, door de gemeente aan te wijzen, onafhankelijke deskundige partij;
- er voor de omgeving geen onevenredige verkeershinder optreedt.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- ontsluiting van (aangrenzende) percelen;
- voet- en rijwielpaden;
- geluidwerende voorzieningen;
- (openbare) nutsvoorzieningen;
- ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
- overige bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op of in de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m bedraagt.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor parkeerdoeleinden.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verkeer- en verblijfsdoeleinden;
- groenvoorzieningen;
- speel- en wandelgebied;
- parkeervoorzieningen;
- kunstwerken;
- doeleinden van openbaar nut;
met de daarbij behorende:
- wegen, paden en verhardingen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- onder- en / of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- overige bijbehorende voorzieningen.
5.2.1 Regels voor gebouwen
Op en in de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op en in de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde die qua aard, omvang en invloed bij de bestemming passen:
- ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde doeleinden;
- met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
- de maximale hoogte van lichtmasten bedraagt 12 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen op of in de als ‘Waarde - Archeologie 2’ aangeduide gronden gelden de
volgende regels:
- op of in de als ‘Waarde - Archeologie 2’ aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m2 (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- indien de verstoring meer dan 250 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken, zoals heien, of
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van de gronden meer dan 250 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:
- het verwijderen van de bovenste bodemlaag/bodemlagen (afgraven);
- het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
- het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 cm (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- het verwijderen van het micro reliëf in de toplaag (egaliseren);
- het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
- het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
6.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- blijkens een rapport van een door gemeentewege erkende archeologische deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming ‘Verkeer’ betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming ‘Natuur’.
6.3.3 Afwegingskader
Een in artikel 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen op of in de als ‘Waarde - Archeologie 3’ aangeduide gronden gelden de
volgende regels:
- op of in de als ‘Waarde - Archeologie 3’ aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 100 m2 (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- indien de verstoring meer dan 100 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken, zoals heien, of
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van de gronden meer dan 100 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:
- het verwijderen van de bovenste bodemlaag/bodemlagen (afgraven);
- het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
- het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 cm (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- het verwijderen van het micro reliëf in de toplaag (egaliseren);
- het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
- het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
7.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- blijkens een rapport van een door gemeentewege erkende archeologische deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming ‘Verkeer’ betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming ‘Natuur’.
7.3.3 Afwegingskader
Een in artikel 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen op of in de als ‘Waarde - Archeologie 4’ aangeduide gronden gelden de
volgende regels:
- op of in de als ‘Waarde - Archeologie 4’ aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m2 (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- indien de verstoring meer dan 500 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken, zoals heien, of
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van de gronden meer dan 500 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:
- het verwijderen van de bovenste bodemlaag/bodemlagen (afgraven);
- het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
- het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 cm (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- het verwijderen van het micro reliëf in de toplaag (egaliseren);
- het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
- het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
8.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- blijkens een rapport van een door gemeentewege erkende archeologische deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming ‘Verkeer’ betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming ‘Natuur’.
8.3.3 Afwegingskader
Een in artikel 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 5
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen op of in de als ‘Waarde - Archeologie 5’ aangeduide gronden gelden de
volgende regels:
- op of in de als ‘Waarde - Archeologie 5’ aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2.500 m2 (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- indien de verstoring meer dan 2.500 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken, zoals heien, of
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van de gronden meer dan 2.500 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:
- het verwijderen van de bovenste bodemlaag/bodemlagen (afgraven);
- het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
- het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 cm (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- het verwijderen van het micro reliëf in de toplaag (egaliseren);
- het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
- het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
9.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- blijkens een rapport van een door gemeentewege erkende archeologische deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming ‘Verkeer’ betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming ‘Natuur’.
9.3.3 Afwegingskader
Een in artikel 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
3 Algemene regels
16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.2.2 Wijzigen strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.2.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 16.2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
11.1.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (delen van) bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze afwijkende maten en hoeveelheden, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
11.1.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (delen van) bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze afwijkende maten en hoeveelheden, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
12.2 Algemeen verbod op uitoefening prostitutie
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de binnen dit bestemmingsplan gelegen gronden en opstallen voor prostitutiedoeleinden, dan wel de exploitatie van een seksinrichting of daarmee vergelijkbare vorm van bedrijf.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
13.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
13.1.6 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 13.1.4 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover door de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het College van Burgemeester en Wethouders van Venray aan te wijzen onafhankelijke deskundige.
13.1.1 Aanduidingomschrijving
Ter plaatse van de aanduidingen 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.
13.1.2 Bouwregels
Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' is het niet toegestaan:
- binnen 100 m van de molen nieuwe bouwwerken op te richten, hoger dan de onderste punt van de verticale wiek;
- binnen 400 m van de molen nieuwe bouwwerken op te richten met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de onderste punt van de verticaal staande wiek.
13.1.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13.1.2 teneinde hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde op te richten, mits de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn door bebouwing. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het College van Burgemeester en Wethouders van Venray aan te wijzen onafhankelijke deskundige.
13.1.4 Aanlegvergunning
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan de ingevolge artikel 13.1.2 toegestane bouwhoogte voor gebouwen;
- het hebben of aanleggen van beplantingen die hoger wordt dan de bouwhoogte die ingevolge artikel 13.1.2 voor bouwwerken is toegestaan;
- het ophogen van gronden.
13.1.5 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 13.1.4 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
- welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
- welke het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden betreffen.
13.2 Vrijwaringszone - weg
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-weg' mogen, ongeacht hetgeen voor het overige in de op deze gronden rustende bestemming is bepaald, geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Indien hierbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken kunnen Burgemeester en Wethouders middels een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen in het plan ten behoeve van:
- het afwijken van de voorgeschreven maatvoering ten aanzien van bouwhoogten, bebouwde oppervlakten, dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, en hoogten van bouwwerken geen bouwwerken zijnde, met ten hoogste 10%;
- het in geringe mate, doch niet meer dan 1 meter, afwijken (ten behoeve van bebouwing of gebruik) van een bestemmingsgrens of van de ligging van de voorgevellijn, voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- de situering van een ondergeschikt bouwdeel buiten het bouwvlak;
- het ten aanzien van een ondergeschikt bouwdeel afwijken van de ter plaatse toegestane maximale bouwhoogte.
14.2 Randvoorwaarde parkeergelegenheid op eigen terrein
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van dit artikel of op grond van een elders in deze planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid dient ten behoeve van de (toekomstige) functie waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend te allen tijden te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, of dient anderszins elders in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien.
Artikel 15 Algemene procedureregels
15.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
15.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
15.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- Burgemeester en Wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwen
16.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig in afwijking van 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1.1 met maximaal 10%.
16.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.2.2 Wijzigen strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.2.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 16.2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
De regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan ‘Intratuin Venray’ van de gemeente Venray.