direct naar inhoud van REGELS
Plan: Overloonseweg 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP12006-va01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Overloonseweg 26" van de gemeente Venray.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0984.BP12006-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Het gebouw kan onderscheiden worden van het hoofdgebouw en is in architectonisch opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang, aard en intensiteit met behoud van de woonfunctie (in ruimtelijke en visuele zin), uitgeoefend kan worden.

1.7 aanvullende kwaliteitsverbetering

Bestaat uit één of meerdere van de onderstaande componenten:

  • architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  • opruimen oude gebouwen/verharding;
  • herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  • voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties de toepassing van de beste locatiemethode: gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.

1.8 abiotische waarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot de aanwezigheid van natuurlijke grondwaterstromen en een voor het gebied typerende bodemopbouw.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf met een minimale omvang van 20 Nge, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren evenals een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal.

1.10 (agrarisch) bedrijfsgebouw

(een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.11 agrarische bedrijfsvoering

de bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.

1.12 agrarisch grondgebruik

gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/ of door middel van het houden van dieren;

1.13 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingsoppervlak

een op de verbeelding aangegeven oppervlakte in vierkante meters, dat de omvang van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 (agrarische) bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.17 bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 burgerwoning

een woning bedoeld ter huisvesting van een huishouden, niet zijnde een woning behorend bij een (agrarisch) bedrijf of andere inrichting.

1.28 caravan

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.29 cultuurhistorische waarde

de waarden aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering

het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.

1.32 eigen terrein

Het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.

1.33 extensief agrarisch medegebruik

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.34 extensief recreatief medegebruik

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen en fietsen.

1.35 gebiedskwaliteit

Gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:

  • a. Landschappelijke structuur
    De wijze, waarop de totstandkomingsgeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie.
  • b. Landschappelijke elementen
    De intrinsieke waarde van samenhangende ecologische en groenstructuren en watersystemen en de visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten.
  • c. Verkavelingstructuur/ bebouwingsstructuur
    De wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur
  • d. Functionele structuur
    De kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.

De inhoudelijke beoordeling van de gebiedskwaliteit is opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK).

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 glastuinbouwbedrijf

een agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend of in hoofdzaak onder een permanente opstand van glas of kunststof het telen van gewassen plaatsvindt. Hieronder vallen onder andere alle mogelijke groente-, bloem- en bladgewassen die één of meermalig worden geoogst, of als compleet gewas worden afgeleverd (bijvoorbeeld in potten). Ook de teelt van uitgangs- en vermeerderingsmateriaal, zoals stek, moerplanten en zaaigoed wordt hieronder verstaan.

1.38 groom

verzorger van paarden en onderhouder van zadels, tuigen en andere benodigdheden.

1.39 hemelwaterproblematiek

de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde grondoppervlak.

1.40 herbouw

na algehele sloop van het bestaande gebouw (woning) wordt nagenoeg hetzelfde teruggebouwd.

1.41 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.42 huishouden

een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.

1.43 intensieve veehouderij

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders, voorzover er geen sprake is van hoofdzakelijk grondgebonden voerproductie.

1.44 kampeermiddel

tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of stacaravans dan wel ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuigen of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.45 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.46 kleinschalige verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie in de vorm van:

  • a. kleinschalig kamperen, of
  • b. maximaal 5 vakantiewoningen of trekkershutten voor totaal maximaal 20 personen met een maximale oppervlakte van 100 m2 per woning, of;
  • c. logiesvoorzieningen voor maximaal 20 personen met een oppervlakte van maximaal 15 m2 per persoon, of;
  • d. een groepsaccommodatie voor maximaal 20 personen met een oppervlakte van maximaal 15 m2 per persoon, of;
  • e. een bed & breakfast mits de voorziening niet groter is dan 100 m2 

1.47 manege

een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/ of pony's houdt, zulks al dan niet in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.48 mantelzorg

zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.

1.49 mantelzorgindicatie

een indicatie dat sprake is van een zorgbehoefte en een daarvan afgeleide noodzaak tot huisvesting ten behoeve van mantelzorg, die dient te worden vastgesteld door het gemeentelijke Wmo loket.

1.50 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

 

1.51 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.

1.52 niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen.

1.53 nieuwbouw

het oprichten van een nieuw gebouw waarbij geen rekening wordt gehouden met de verschijningsvorm van een eventueel gesloopt gebouw op die locatie.

1.54 omgevingskwaliteit

samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit.

1.55 ondergeschikte nevenactiviteiten

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.56 ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan het gebouw zoals tussenlid, kleine, lage aanbouwen, dakkappellen etc.

1.57 ondergronds

beneden het peil.

1.58 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden

het resultaat van een ruimtelijke ingreep heeft een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect op de aanwezige waarden in dat gebied.

1.59 paardenhouderij

een bedrijf gericht op het voortbrengen, fokken en houden van paarden, met uitzondering van een manege, met de daarbij behorende stallen, dekinrichtingen en al dan niet overdekte rijbakken.

1.60 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdingang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft.

1.61 reconstructieplan

het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg zoals vastgesteld op 5 maart 2004 door Provinciale Staten van Limburg en goedgekeurd door de ministers van Landbouw, Natuurbeheer Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu op 22 april 2004.

1.62 ruimtelijk kwaliteitskader (RKK)

gemeentelijk toetsingskader, zoals vastgesteld op 14 december 2010, ter toetsing van de gebiedskwaliteiten en visueel-landschappelijke waarde bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen.

1.63 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn;

1.64 statische opslag

opslag van goederen gedurende langere termijn, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze ter plekke verhandeld worden, waaronder begrepen caravans, wit- en bruingoed en meubels.

1.65 tijdelijke werknemers

Tijdelijke werknemers die legaal (op grond van een EU paspoort of een tewerkstellingsvergunning) niet permanent in de gemeente verblijven en hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

1.66 verbouw

het verrichten van bouwwerkzaamheden waarbij wezenlijke delen van de bestaande bouw aanwezig moeten blijven.

1.67 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht, waarvan het voortbestaan ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd (minimaal 70 Nge). Bovendien dient sprake te zijn van een duurzame volwaardigheid. Hiermee wordt bedoeld dat de volwaardigheid ook feitelijk aanwezig is in de vorm van gebouwen. Als de omvang van het bedrijf bepaald wordt door het huren van gronden, is sprake van duurzaamheid indien het bedrijf minimaal drie jaar in functie is.

1.68 voorgevelrooilijn

de snijlijn van het naar de weg gekeerde gevelvlakken van een woning (niet zijnde de voorkant van een erker) of (agrarisch) bedrijfsgebouw (dat het dichtst bij de weg is gelegen) en het grondvlak, waarop de woning/(agrarisch) bedrijfsgebouw zich bevindt, waarbij de voorgevelrooilijn doorloopt tot de perceelsgrenzen.

1.69 wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning; regelt een samenhangend aanbod van zorg- en welzijnsvoorzieningen die gemeenten verstrekken aan mensen die zorg nodig hebben, bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging, woningaanpassingen of vervoer naar dagactiviteiten; gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie en civil society.

1.70 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.

1.71 woon- en leefklimaat

woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de wettelijke normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

1.72 zorgbehoefte

behoefte aan zorg; in het kader van beleid gebruikt voor de veronderstelde wens en noodzaak van zorg.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

verticaal vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte peil. De hoogte ten aanzien van de bestemming Verkeer- Railverkeer moet gemeten worden vanaf bovenkant spoorstaaf (BS).

2.5 afstand tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens

de kortste afstand van een bouwwerk tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens van het bouwperceel.

2.6 afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.7 vloeroppervlakte

op de vloer tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 inhoud overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken

vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie. Overstekken tot 0,50 meter worden niet meegeteld bij de berekening van de inhoud.

2.10 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.11 vrijwaringszone weg

uit de as van de dichtstbijgelegen rijbaan inclusief bijbehorende toe- en afritten

2.12 inhoud bedrijfswoning

als inhoud van de bedrijfswoning wordt aangemerkt de inhoud (m3) van het hoofdgebouw inclusief aan/bijgebouwen, exclusief overkappingen. Zakelijke functies die in het woongedeelte zijn opgenomen, worden geacht tot de inhoud van de woning te behoren.

2.13 inhoud burgerwoning

als inhoud van de burgerwoning wordt aangemerkt de inhoud (m3) van het hoofdgebouw inclusief aan/bijgebouwen, exclusief overkappingen. Waar het hoofdgebouw onderdeel is van voormalige bedrijfsbebouwing, wordt onder inhoud van de burgerwoning begrepen de inhoud tot dat deel van het hoofdgebouw dat op dat moment functioneel als woonruimte in gebruik is, dan wel waarvan de uitstraling als woning zich naar buiten toe etaleert. De inhoud wordt dan tot dat punt en over alle bovengrondse bouwlagen berekend.

2.14 wijze van meten

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • afstanden loodrecht,
  • hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
  • maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. dagrecreatief medegebruik 1;
  • c. het huisvesten van maximaal 5 grooms / stagiaires ten behoeve van de paardenhouderij;
  • d. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  • e. de verkoop van streekeigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • f. aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m2;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', het uitoefenen van een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenhouderij, gericht op het voortbrengen, fokken, africhten en houden van paarden;
  • h. kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m² per voorziening;
  • i. bestaande voorzieningen van openbaar nut.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen, met dien verstande dat:

  • j. de bij de bedrijfswoning behorende tuin binnen het bouwvlak dient te zijn gelegen, hiervan uitgezonderd zijn hobbyweides;
  • k. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden tenzij anders op de verbeelding weergegeven:

3.2.1 Algemeen

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

3.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen een bouwvlak met de aanduiding 'agrarisch bedrijf' gelden de volgende eisen:

  • a. (agrarische) bedrijfsgebouwen:

Goothoogte     Max. 6,5 m.    
Bouwhoogte     Max. 11 m.    
Dakhelling     Min. 12 º    
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens     Min. 5 m.    
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'     Min. 10 m.    
Afstand tot burgerwoning     Min. 25 m.    
Afstand tot andere nabijgelegen (bedrijfs)woning buiten het bouwvlak     Min. 25 m.    

  • b. bedrijfswoningen:
Inhoud, inclusief aan/bijgebouwen t.b.v. het wonen     Max. 1075 m3    
Dakhelling     Min. 12 º en max. 45 º  
Goothoogte     Max. 4,5 m.    
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens     Min. 5 m.    
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'     min.10 m.    

  • c. aan- en bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
Goothoogte     Max. 3 m.    
Dakvorm en –helling     afgestemd op dakvorm en -helling bedrijfswoning  
Afstand tot aan de bedrijfswoning   Min. 3 m.    
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens     Min. 5 m  
Afstand tot de bestemming 'Verkeer – Wegverkeer'     Min. 10 m    

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
Bouwhoogte kunstmest- en voedersilo's     Max. 12 m, mits de mestsilo achter de achtergevel van de woning wordt gebouwd.    
Bouwhoogte mestvaalt   Max. 3 m. De mestsilo wordt achter de achtergevel van de woning gebouwd.    
Bouwhoogte sleufsilo's     Max. 3 m. De sleufsilo wordt achter de achtergevel van de woning gebouwd.    
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen     Max. 2 m    
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde     Max. 3 m  
 
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens     Min. 5 m    
Hoogte terrein en erfafscheidingen voor voorgevelrooilijn   Max. 1 m  
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'     Min. 10 m    
Oppervlakte ten behoeve van bedrijfswoning, uitgezonderd een onoverdekt zwembad     Max. 30 m2    
Onoverdekt zwembad     Max 50 m²    

met dien verstande dat:

  • e. er geldt een bouwverbod van vijf meter tot de bouwperceelsgrens ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
  • f. ondergeschikte bouwdelen (tussenlid, kleine, lage aanbouwen, dakkapellen etc) zijn wat betreft hoogte, verschijningsvorm en dakvorm uitgezonderd zijn van het gestelde onder artikel 3.2.2 onder a tot en met d;
  • g. ter plaatse één bedrijfswoning is toegestaan met daarbij behorende aan- en bijgebouwen;
  • h. in aanvulling op artikel 3.2.1 en 3.2.2 onder g dienen aan- en bijgebouwen bij bedrijfswoningen met de dichtstbijzijnde gevel binnen een omtrek van 15 m van de achter- en zijgevels van de woning te worden gebouwd;
  • i. vervangende nieuwbouw vindt plaats op de bestaande fundamenten;
  • j. binnen de fundering van de bedrijfswoning en/of het bijgebouw bij de bedrijfswoning is het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan, mits deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben;
  • k. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het aangeduide bebouwingspercentage;

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    • 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.2 onder a, b, c en d van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
    • 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    • 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
    • 7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
    • 8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
  • b. artikel 3.2.2 onder a, b, c en d van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming Verkeer - Wegverkeer toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
    • 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    • 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is;i. j.
  • c. artikel 3.2.2 onder b en toestaan dat indien de bedrijfswoning is gelegen in een hoofdgebouw dat groter is dan 1075 m³, het gehele hoofdgebouw inpandig mag worden verbouwd tot woning, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het (agrarische en) stedenbouwkundige karakter niet wezenlijk worden aangetast;
    • 2. de bestaande bebouwingsoppervlakte niet wordt vergroot;
    • 3. verbouw in combinatie met herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw niet is toegestaan;
    • 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 5. het aantal woningen gelijk blijft, woningsplitsing is niet toegestaan;
  • d. artikel 3.2.2 onder f van de planregels en toestaan dat bijgebouwen op een grotere afstand dan 15 m van de woning worden gebouwd, onder de voorwaarde dat de landschappelijke en agrarische waarden ter plaatse niet worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en het plaatsvindt binnen het bouwvlak; of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden;
  • b. het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd:
    • 1. opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
    • 2. statische opslag in niet meer functionele agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen;
  • c. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting door tijdelijke werknemers;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, uitgezonderd het bepaalde in artikel 3.1 onder d;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf;
  • f. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten;
  • g. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor de huisvesting van tijdelijke werknemers, uitgezonderd het bepaalde in artikel 3.1 onder c;
  • h. het gebruik van (agrarische) bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen voor bewoning;
  • i. het gebruik van gronden als containerteeltvelden;
  • j. het gebruik van opstallen ten behoeve van horecadoeleinden;
  • k. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten behoudens activiteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf waarbij de mest afkomstig is van hetzelfde bedrijf;
  • l. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een glastuinbouwbedrijf of een intensieve veehouderij;
  • m. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  • n. het gebruik voor mantelzorg;
  • o. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar niet- grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  • p. het uitoefenen van nevenactiviteiten, uitgezonderd verkoop van streekeigen producten binnen het bouwvlak tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;
  • q. het gebruik van hagelnetten;
  • r. het gebruik van bestaande opstallen voor kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • s. bevi-inrichtingen;
  • t. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.5 onder o van de planregels en toestaan dat een gedeelte van de bedrijfswoning, of een aan- uit- of (vrijstaand) bijgebouw bij een bedrijfswoning gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. er sprake moet zijn van een mantelzorgindicatie;
    • 2. het ten behoeve van mantelzorg ingerichte vloeroppervlakte maximaal 70 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 40% van het achtererf wordt bebouwd;
    • 3. de voorziening stedenbouwkundig aanvaardbaar moet zijn;
    • 4. er moet sprake zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 5. de ter plaatse aanwezige ecologische en cultuurhistorische waarden mogen niet worden geschaad;
    • 6. het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bij het verlenen van de ontheffing bestaande behoefte aan mantelzorg.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijziging bouwvlak – vormverandering

Burgemeester en wethouders kunnen vormverandering van het bouwvlak toestaan en het 'bouwvlak' op de verbeelding aanpassen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • b. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • c. de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' 200 m bedraagt;
  • d. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • f. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • g. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;

3.7.1 Wijziging Agrarisch naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' onder de voorwaarden dat:

  • a. Uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik;
  • b. Indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor geluid;
  • c. Indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;
  • d. De ontwikkeling vanuit planologisch/stedenbouwkundig oogmerk passend is in de omgeving;
  • e. Ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • f. De oppervlakte van de toe te wijzen bestemming "wonen" wordt afgestemd op de omgevingskwaliteit;
  • g. Het aantal woningen niet mag toenemen.

3.7.2 Wijziging Agrarisch naar Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van het ontwikkelen van natuurgebieden danwel ecologische verbindingszones onder de voorwaarden dat:

  • a. Sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • b. Het creëren van een ecologische verbinding economisch uitvoerbaar moet zijn.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en/of herstel van aanwezige natuurwaarden en natuurontwikkeling;
  • b. behoud van landschappelijke openheid;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. extensief agrarisch medegebruik;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. halfverharde paden en onverharde wegen.

4.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van de bouw van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, van lichte constructie, zoals kleine schuilgelegenheden voor vee, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. het gezamenlijk bebouwde oppervlak mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de openheid van het gebied dient gewaarborgd te blijven;
  • e. de ecologische waarden van het gebied dienen zoveel mogelijk behouden te blijven.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor:

  • a. een staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voorzover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in de tot 'Natuur' bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • b. een staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. parkeerdoeleinden;
  • d. sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings,
  • e. parkeerterreinen, lig- of speelweiden, zwemgelegenheden en buitenmaneges;
  • f. het beproeven van voertuigen;
  • g. voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport;
  • h. voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen; voor het racen of crossen met motorrijtuigen en (brom)fietsen;
  • i. het opslaan en stallen van materialen buiten de bebouwing.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
4.5.1 Algemeen

Het is verboden op of in de binnen deze bestemming gelegen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de navolgende werken, geen

bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het aanplanten van bomen en/of andere hoogopgaande beplantingen;
  • b. het ophogen en egaliseren, verlagen of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten of greppels;
  • d. het verwijderen of het aanleggen van landschapselementen zoals hagen of faunapassages;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het aanleggen van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
  • g. het verwijderen van onverharde wegen of paden, het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

4.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.5.1 bepaalde is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden welke van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken en werkzaamheden welke normale onderhoudswerkzaamheden betreffen;
  • c. werken en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van het op de bestemming gerichte normale beheer en gebruik van de grond.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van aan huis gebonden beroepen;
  • c. agrarische doeleinden als ondergeschikte nevenactiviteit, uitsluitend daar waar de bestemming 'Wonen' grenst aan de bestemming 'Natuur';
  • d. tuinen en erven;
  • e. overige bijbehorende voorzieningen;
  • f. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • g. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen slechts die gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht welke qua aard en afmeting binnen deze bestemming passen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de oprichting van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen als hoofdgebouw slechts vrijstaande grondgebonden woningen worden opgericht;
  • b. ten aanzien van de situering en maatvoering van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
  • c. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  • d. de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. de minimale en maximale goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimale en maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  • f. de dakhelling bedraagt minimaal 25º en maximaal 40º.

5.2.3 Bijgebouwen

Ten aanzien van de situering en maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen mogen binnen of buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • b. bijgebouwen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en op minimaal 3 meter uit de op de openbare weg georiënteerde grens van het bouwvlak te worden opgericht;
  • c. vrijstaande bijgebouwen mogen slechts achter de achtergevel van het hoofdgebouw worden opgericht;
  • d. de afstand tot de bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter, met dien verstande dat de zijgevel van één bijgebouw in de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden opgericht;
  • e. de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen bedraagt maximaal 150 m3. Daar waar de bestemming `Wonen´ grenst aan de bestemming ´Natuur´ bedraagt de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen maximaal 400 m3, met dien verstande dat indien er sprake is van een agrarische nevenactiviteit de inhoud van de gezamenlijke bijgebouwen hier maximaal 850 m3 bedraagt;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m. Daar waar de bestemming `Wonen´ grenst aan de bestemming ´Natuur´ bedraagt, indien er sprake is van een agrarische nevenactiviteit, de bouwhoogte maximaal 8 m.

5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de maatvoering van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende

bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,5 m;
  • b. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen gesitueerd tussen het hoofdgebouw en de aan de weg gelegen bouwperceelgrens 1 m bedraagt.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken en andere bouwwerken met

een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van

onevenredig nadelige gevolgen voor:

  • a. het straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de externe veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. zelfstandige bewoning, indien het een bijgebouw betreft;
  • b. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming woondoeleinden.

5.4.2 Aan huis gebonden beroep of bedrijf

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor het in combinatie met het wonen uitoefenen van een aan huis gebonden beroep

en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mits:

  • a. de woonfunctie overwegend behouden blijft;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de aan-, uit- en/of bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;
  • c. de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
  • d. door beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten geen parkeeroverlast voor de directe (woon)omgeving veroorzaken of dat hierdoor geen extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn;
  • f. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  • g. geen horeca-activiteiten worden uitgeoefend;
  • h. geen prostitutiebedrijf, seksinrichting of aanverwante activiteiten op erotisch en/of pornografisch gebied wordt / worden uitgeoefend.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in het vierde lid een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van bewoning van een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning of bedrijfswoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. er sprake moet zijn van een mantelzorgindicatie;
  • b. maximaal 70 m² van de bijgebouwen mag worden benut ten behoeve van de mantelzorgfunctie, met dien verstande dat maximaal 40% van het achtererf wordt bebouwd;
  • c. de voorziening stedenbouwkundig aanvaardbaar moet zijn;
  • d. er moet sprake zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • e. de ter plaatse aanwezige ecologische en cultuurhistorische waarden mogen niet worden geschaad;
  • f. het gebruik voor bewoning moet worden beëindigd als er geen sprake meer is van behoefte aan mantelzorg.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 2' zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.

6.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, mits de verstoring van de bodem maximaal 500 m2 bedraagt en niet dieper dan 50 cm, danwel nadat de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) van een door gemeenteweg erkende archeologisch deskundige heeft overgelegd waaruit blijkt dat de in de bestemmingsomschrijving van onderhavig bestemmingsplan omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 van de planregels en meer bebouwing toestaan, indien door archeologisch onderzoek is gebleken dat geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 vragen burgemeester en wethouders een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  • a. grondbewerkingen uit te voeren, voor zover de werkzaamheden dieper gaan dan 50 cm ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond, dieper dan 50 cm.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

6.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.5.1 van de planregels vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. blijkens een rapport van een door gemeenteweg erkende archeologisch deskundige (voortoets) de in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemmingsplan omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • d. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

6.5.3 Afwegingskader

Een in artikel 6.5.1 van de planregels genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltel bepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Extensiveringsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.

9.2 Afwegingskader

Een in artikel 9.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid
10.1.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. bestemmingsgrenzen met max. 10 m verschuiven, of;
  • b. functieaanduidingen van de verbeelding verwijderen.

10.1.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in artikel 10.1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 1 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. brandblusvoorzieningen;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

11.3 Strijdig gebruik

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken, doen gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan:

  • a. aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • c. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • e. lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Overloonseweg 26.