In de regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Horsterweg 37 Castenray met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP14031-on01 van de
gemeente Venray.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding
staat. Het gebouw kan onderscheiden worden van het hoofdgebouw en is in architectonisch opzicht
ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden-beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang, aard en
intensiteit met behoud van de woonfunctie (in ruimtelijke en visuele zin), uitgeoefend kan worden.
1.7 aan-huis-gebonden-bedrijf
het aan huis – geheel of overwegend door middel van handwerk – uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit
bedrijvigheid in de cat. 1 en 2 als genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', dan wel naar de
aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of
bij een woonhuis met behoud van woonfunctie kan worden uitgeoefend , met hieraan ondergeschikte en
kleinschalige detailhandel welke direct in verband dient te staan met de ter plaatse toegestane
bedrijfsactiviteiten.
1.8 abiotische waarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot de aanwezigheid van natuurlijke
grondwaterstromen en een voor het gebied typerende bodemopbouw.
1.9 adviescommissie
de commissie die landschappelijke inpassingsplannen en aanvullende kwaliteitsverbeteringsvoorstellen
beoordeelt, met als toetsingskaders ondermeer het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader.
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf met een minimale omvang van 20 Nge, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het
voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren evenals
een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal.
1.11 (agrarisch) bedrijfsgebouw
(een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.12 agrarische bedrijfsvoering
de bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.
1.13 agrarisch grondgebruik
gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/ of door middel van het houden van dieren.
1.14 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen
uit oude tijden.
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingsoppervlak
een op de verbeelding aangegeven oppervlakte in vierkante meters, dat de omvang van het deel van een
bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.17 (agrarische) bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens
huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in
overeenstemming met de bestemming.
1.18 beeldkwaliteitsplan
het plan, zoals vastgesteld op 14 december 2010, waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een
nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken, landschappelijke en visuele waarden van een
gebied.
1.19 bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw.
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect
met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 caravan
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in
hoofdzaak dient of kan dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om
regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een
personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij
aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor
de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.30 cultuurhistorischewaarde
de waarden aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik
dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot
uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur;
onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.
1.31 dagrecreatief medegebruik 1
extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een
andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.
1.32 dagrecreatief medegebruik 2
tijdelijk medegebruik van grasland akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige
dagrecreatie die in de open lucht plaatsvindt, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van
luchtballonvaren en ultralights.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van
goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering
het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de
bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe
relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.
1.35 eigen terrein
Het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een
natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de
regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.
1.36 gebiedskwaliteit
Gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:
a. Landschappelijke structuur
De wijze, waarop de totstandkomingsgeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie.
b. Landschappelijke elementen
De intrinsieke waarde van samenhangende ecologische en groenstructuren en watersystemen en de
visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten.
c. Verkavelingstructuur/ bebouwingsstructuur
De wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van
bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur
d. Functionele structuur
De kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van
de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.
De inhoudelijke beoordeling van de gebiedskwaliteit is opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK).
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
1.38 glastuinbouwbedrijf
een agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend of in hoofdzaak onder een permanente opstand van glas of
kunststof het telen van gewassen plaatsvindt. Hieronder vallen onder andere alle mogelijke groente-, bloemen
bladgewassen die één of meermalig worden geoogst, of als compleet gewas worden afgeleverd
(bijvoorbeeld in potten). Ook de teelt van uitgangs- en vermeerderingsmateriaal, zoals stek, moerplanten en
zaaigoed wordt hieronder verstaan.
1.39 hemelwaterproblematiek
de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde
grondoppervlak.
1.40 herbouw
na algehele sloop van het bestaande gebouw (woning) wordt nagenoeg hetzelfde teruggebouwd.
1.41 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige
bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming
het belangrijkst is;
1.42 huishouden
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid
vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
1.43 intensieve veehouderij
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de
voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan
wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige
tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, geiten, eenden,
pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders, voorzover er geen sprake is van hoofdzakelijk
grondgebonden voerproductie.
1.44 kampeermiddel
tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of stacaravans dan wel ander onderkomen of ander voertuig of
gewezen voertuigen of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze
onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen
worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.45 kampeerplaats
standplaats ten behoeve van een kampeermiddel.
1.46 kampeerterrein
terrein of een deel van een terrein met ten hoogste wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden
overnacht in kampeermiddelen met uitzondering van stacaravans en welke uitsluitend geopend mag zijn van
15 maart tot en met 31 oktober van het betreffende jaar.
1.47 kas
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander materiaal
en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten,
planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen
milieubelastende stoffen.
1.48 kleinschalig kamperen
kleinschalig (tot 25 kampeerplaatsen) kampeerterrein (tussen 15 maart tot en met 31 oktober), waarbij
uitsluitend zijn toegestaan kampeermiddelen en eenvoudige ondersteunende voorzieningen zoals
watertappunten, sanitair gelegenheid, informatieborden en zitbanken. Stacaravans zijn niet toegestaan.
1.49 landbouwverwant bedrijf
Een bedrijf dat door de activiteiten aan het buitengebied is gebonden, zoals een agrarisch hulpbedrijf of een
bedrijf met een agrarisch karakter.
Agrarische hulpbedrijven zijn niet-industriële bedrijven die goederen of diensten leveren aan agrarische
bedrijven of producten opslaan, vervoeren of verhandelen.
Bedrijven met een agrarisch karakter zijn aan het agrarisch bedrijf of aan het buitengebied gerelateerd en
leveren producten en/of diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven.
1.50 logies
gelegenheid om te overnachten voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben.
1.51 mantelzorg
zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische
beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een
persoonlijke relatie gebruikelijk is.
1.52 mantelzorgindicatie
een indicatie dat sprake is van een zorgbehoefte en een daarvan afgeleide noodzaak tot huisvesting ten
behoeve van mantelzorg, die dient te worden vastgesteld door het gemeentelijke Wmo loket.
1.53 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid,
flora en fauna et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende
bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse
is geborgd.
1.54 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige,
hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.
1.55 nge
Nederlandse grootte-eenheid: een binnen dit plan toegepaste maat (norm) voor het bepalen van de
productieomvang van een agrarisch bedrijf, bepaald door de som van de waarden, die wordt verkregen door
voor de verschillende gewassen en diersoorten het bijbehorende bruto standaardsaldo te vermenigvuldigen
met het overeenstemmende aantal eenheden.
1.56 nieuwbouw
het oprichten van een nieuw gebouw waarbij geen rekening wordt gehouden met de verschijningsvorm van
een eventueel gesloopt gebouw op die locatie.
1.57 nieuwvestiging
nieuw op te richten inrichting op een locatie waar eerder geen bebouwing bestond dan wel waar bebouwing
aanwezig was met een andere functie dan die van de nieuwe inrichting. Hieronder valt ook verplaatsing van
bedrijven.
1.58 normale onderhouds-of exploitatiewerkzaamheden
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van
de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.59 omgevingskwaliteit
samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit. '
1.60 ondergronds
beneden het peil.
1.61 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden
het resultaat van een ruimtelijke ingreep heeft een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect op de aanwezige
waarden in dat gebied.
1.62 paardenhouderij
een bedrijf gericht op het voortbrengen, fokken en houden van paarden, met uitzondering van een manege,
met de daarbij behorende stallen, dekinrichtingen en al dan niet overdekte rijbakken.
1.63 peil
voor gebouwen, waarvan de hoofdingang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse
van de hoofdtoegang;
In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft.
1.64 permanente huisvesting
huisvesting in een woning welke als hoofdverblijf kan worden aangemerkt.
1.65 permanente teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar
aanwezig is.
1.66 ruimtelijk kwaliteitskader (RKK)
gemeentelijk toetsingskader, zoals vastgesteld op 14 december 2010, ter toetsing van de gebiedskwaliteiten en
visueel-landschappelijke waarde bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen.
1.67 schuilgelegenheid
een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten
kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in
zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.
1.68 standplaats
plaats voor kampeermiddelen op een kampeerterrein of een camping danwel voor woonwagens op een
woonwagenstandplaats.
1.69 statische opslag
opslag van goederen gedurende langere termijn, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat
deze ter plekke verhandeld worden, waaronder begrepen caravans, wit- en bruingoed en meubels.
1.70 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen/ constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/ of de oogst te spreiden. Het
gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/ of beschermen tegen
weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een betere kwaliteit product.
1.71 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar
aanwezig is.
1.72 tijdelijke werknemers
Tijdelijke werknemers die legaal (op grond van een EU paspoort of een tewerkstellingsvergunning) niet
permanent in de gemeente verblijven en hun hoofdverblijf ergens anders hebben.
1.73 tuincentrum
een bedrijf dat gericht is op de verkoop van boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, kamerplanten e.d.
en/of attributen voor het onderhoud en de verfraaiing van tuinen alsmede alle daarbij behorende
hulpmaterialen.
1.74 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht, waarvan het
voortbestaan ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd (minimaal 70 Nge). Bovendien dient
sprake te zijn van een duurzame volwaardigheid. Hiermee wordt bedoeld dat de volwaardigheid ook feitelijk
aanwezig is in de vorm van gebouwen. Als de omvang van het bedrijf bepaald wordt door het huren van
gronden, is sprake van duurzaamheid indien het bedrijf minimaal drie jaar in functie is.
1.75 voorgevelrooilijn
de snijlijn van het naar de weg gekeerde gevelvlakken van een woning (niet zijnde de voorkant van een erker)
of (agrarisch) bedrijfsgebouw (dat het dichtst bij de weg is gelegen) en het grondvlak, waarop de
woning/(agrarisch) bedrijfsgebouw zich bevindt, waarbij de voorgevelrooilijn doorloopt tot de perceelsgrenzen.
1.76 Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning; regelt een samenhangend aanbod van zorg- en welzijnsvoorzieningen
die gemeenten verstrekken aan mensen die zorg nodig hebben, bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging,
woningaanpassingen of vervoer naar dagactiviteiten; gericht op het bevorderen van maatschappelijke
participatie en civil society.
1.77 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een
huishouden.
1.78 woon- en leefklimaat
woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de wettelijke normen van alle relevante
milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
1.79 woonunit
ruimte ten behoeve van tijdelijke huisvesting.
1.80 Zorgbehoefte
behoefte aan zorg; in het kader van beleid gebruikt voor de veronderstelde wens en noodzaak van zorg.