Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Woningbouw de Steeg Leunen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0984.BP15012-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

Het bestemmingsplan Woningbouw de Steeg Leunen met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP15012-va01 van de Gemeente Venray.

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aaneengebouwde woning:

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd / verbonden zijn.

1.6 Aan huis gebonden bedrijf:

Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.7 Aan huis gebonden beroep:

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatige verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.8 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage:

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.10 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bijgebouw:

Een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw.

1.13 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.15 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.17 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 Carport:

Een overkapping van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft

1.20 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.21 Doeleinden van openbaar nut:

Kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen) met een inhoud van maximaal 50m³ per op te richten bouwwerk en een hoogte van maximaal 3 m.

1.22 Eindwoning:

Een woning die ligt aan het begin of eind van een rij aaneengebouwde woningen.

1.23 Erf:

Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:
  • Achtererf: Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
  1. aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,
  2. aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
  • Voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
  • Zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.

1.24 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 Hoeksituatie:

Een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of twee kruisende wegen.

1.26 Hoofdgebouw:

Een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 Kap:

Bovenbeëindiging van een gebouw in de vorm van een schuin hellend vlak.

1.28 Kunstwerk:

Object van artistieke kunstuiting.

1.29 Milieuhygienische uitvoerbaarheid:

Overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.30 Overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.31 Peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.32 Prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.33 Seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.34 Serre:

Een aanbouw van lichte constructie aan een woning, waarvan een essentieel deel van het dak en achtergevel licht doorlatend dan wel transparant zijn.

1.35 Twee-onder-een-kap woning:

Een woning deel uitmakend van een blok van twee aaneen gebouwde woningen.

1.36 Voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel(s).

1.37 Vrijstaande woning:

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

1.38 Vrijstaand geschakelde woning:

Woning waarvan het hoofdgebouw via een bijgebouw verbonden is met het volgende hoofdgebouw en waarvan het hoofdgebouw op de perceelsgrens is gebouwd.

1.39 Watergang:

Een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.40 Weg:

Een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.41 Woning:

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwvlak dat met gebouwen mag worden bebouwd;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Ondergeschikte bouwdelen

De in deze regeling gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstand en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, schoorstenen, lichtkoepels, antennes, dakopbouwen, plinten, dorpels stoeptreden en soortgelijke bouwdelen.
 
  

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
  2. groenvoorzieningen
  3. wandelgebied
  4. kunstwerken
  5. doeleinden van openbaar nut
  6. overkluisde watergang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – overkluisde watergang';
met bijbehorende voorzieningen, waaronder:
  • wegen, paden en verhardingen
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • parkeervoorzieningen
  • nutsvoorzieningen
  • Water en waterhuishoudkundige maatregelen.

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. op en in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd te behoeve van de in artikel 13.1 genoemde bestemming;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 meter, met uitzondering van:
    1. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    2. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woondoeleinden
  2. de uitoefening van aan huis gebonden beroepen
met bijbehorende voorzieningen, waaronder:
  • hoofdgebouwen
  • bijgebouwen
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • tuinen en erven
  • paden en verhardingen
  • parkeervoorzieningen
  • doeleinden van openbaar nut
  • groenvoorzieningen
  • Water en waterhuishoudkundige maatregelen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemene regels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 4 lid 1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. grondgebonden woningen, met dien verstande dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, met inachtneming van de bepalingen in artikel 4 lid 2.2;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat deze ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, met inachtneming van de bepalingen in artikel 4 lid 2.3 en artikel 4 lid 2.4.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1.  ter plaatse van de aanduidingen "vrijstaand" zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    2.  ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-vrijstaand 2" zijn uitsluitend vrijstaand geschakelde woningen toegestaan; 
    3. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen" zijn uitsluitend twee-onder-een kapwoningen toegestaan;
    4. ter plaatste van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding – vrijstaand of twee-aaneen" zijn zowel vrijstaande als  twee-onder-een-kapwoningen toegestaan, waarbij geldt dat indien een vrijstaande woning wordt opgericht de bouwregels voor "vrijstaand" van toepassing zijn en indien er een twee-onder-een-kap woning wordt opgericht de bouwregels voor “twee-aaneen” van toepassing zijn.
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak,
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goothoogte(n)" is aangegeven;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    1. 8 meter, ter plaatse van de aanduidingen "vrijstaand" en "specifieke bouwaanduiding-vrijstaand 2";
    2. 10 meter, ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen";
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-vrijstaand 2" voor de vrijstaand geschakelde woningen en ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen" minimaal 3 meter aan één zijde;
    2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-vrijstaand 2" voor de vrijstaande woningen en en ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" minimaal 3 meter aan beide zijden.
  6. het maximale bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage(%)" is aangegeven;
  7. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” is aangegeven;
  8. de woningen dienen afgedekt te worden met een kap met een dakhelling tussen de 20 en 65 graden, met dien verstande dat de maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken en aan- en uitbouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. voor het bouwen van bijgebouwen bij vrijstaande-, twee-aaneen gebouwde- en aaneengebouwde woningen, gelden de volgende bepalingen:
    1. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen aan één zijde minimaal 7 meter aan opstelruimte ten behoeve van parkeren vrij blijft;
    2. tegen de achtergevel van het hoofdgebouw mag/mogen (een) bijgebouw(en) worden gebouw over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder 3 en 4;
    3. bijgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m². De oppervlakte van carports blijft bij de berekening van die oppervlakte buiten beschouwing;
    4. de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder 3 mag worden verhoogd tot maximaal 70 m², mits het achtererf, ook na de bouw van bijgebouwen als bedoeld onder 3 en carports, voor niet meer dan 40% wordt bebouwd;
    5. de goothoogte van bijgebouwen mag niet hoger zijn dan: 
      • Voor aangebouwde bijgebouwen: 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- even hoog als het hoofdgebouw met een maximum van 3 meter; 
      • Voor vrijstaande bijgebouwen 3 meter.  
    6. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen;
    7. bijgebouwen dienen met de dichtsbijzijnde gevel binnen een afstand van 15 meter van de achter- en/of zijgevels van de woning te worden gebouwd.
  2. in afwijking van het bepaalde in lid a onder 1 mogen worden gebouwd:
    1. bijgebouwen in hoeksituaties op het naar openbaar gebied gekeerde zijerf, met dien verstande dat: 
      • de totale bebouwde oppervlakte maximaal 30 m² mag bedragen; 
      • slechts aan het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen zijn toegestaan, met een breedte van maximaal 4 meter;  
    2. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat: 
      • de oppervlakte tot maximaal 20 m² mag bedragen; 
      • de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen; 
      • de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd; 
      • de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;  
    3. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
      • de diepte maximaal 1 meter bedraagt; 
      • de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw; 
      • de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.  
 
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter bedragen, mits:
    1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 0,5 meter bedraagt;
    2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt.
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

4.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
  1. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  2. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  3. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  4. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:
  1. van het bepaalde in artikel 4.2.2. sub j en woningen ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” voorzien van een plat dak, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen en dat sprake is van een goede stedenbouwkundige uitvoering”;
  2. van de maximale diepte van 1 m. bij aan- en/of uitbouw als bedoeld in lid 5.2.3 sub e onder 2 voor de bouw van een aan- en/of uitgebouwd toegangsportaal aan de voorgevel met een diepte van maximaal 2 m. indien:
    1. de afmetingen van het oorspronkelijke toegangsportaal dit rechtvaardigen en deze grotere diepte een stedenbouwkundige dan wel architectonische meerwaarde heeft dan wel,
    2. aangetoond kan worden dat de grotere diepte voor een normaal gebruik noodzakelijk is.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. de uitoefening van detailhandel behoudens de uitoefening van detailhandel in beperkte mate die verband houdt met de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  2. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  3. prostitutiedoeleinden, dan wel de exploitatie van een seksinrichting of daarmee vergelijkbare vorm van bedrijf.
4.5.2 Toegestaan gebruik
 De uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan mits:
  1. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
  2. het woonmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  3. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld;
  4. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
  5. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van 40 m² als zodanig mag worden gebruikt.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:
  1. van het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub b ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in lid artikel 4 lid 5.2 overeenkomstig in acht genomen dienen te worden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de potentiële archeologische waarden in het gebied.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie' aangeduide gronden gelden de volgende regels:
  1. Op of in de als 'Waarde - Archeologie' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  2. Indien de verstoring meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend) veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  3. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:
  1. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  2. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  3. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  4. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  5. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  6. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  7. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  8. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  9. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  10. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
5.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  3. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen.
5.3.3 Afwegingskader
Een in artikel 5 lid 3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone watergang

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de nabij gelegen waterloop.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstraat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde dubbelbestemming worden opgericht.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
  1. het belang van de waterloop niet onevenredig wordt aangetast, waarbij voordat de vergunning wordt verleend vooraf advies ingewonnen wordt bij de waterbeheerder;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming, waarbij voordat de vergunning wordt verleend vooraf advies ingewonnen wordt bij de waterbeheerder.
 

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingzone watergang' van de verbeelding verwijderen indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
  1. het afwijken van de in artikel 3 t/m 6 genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het afwijken van enige bestemming van gronden uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatorhuisjes, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande, dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte niet meer dan 3 m. zal bedragen;
  3. het in geringe mate, doch niet meer dan 1 meter, afwijken (ten behoeve van bebouwing of gebruik) van een bestemmingsgrens of van de ligging van de gevellijn, voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

Artikel 10 Overige regels

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.1.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11 lid 1.1 met maximaal 10 %.
11.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 11 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 11 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Woningbouw de Steeg Leunen.