direct naar inhoud van Toelichting
Plan: pompstation Breehei te Leunen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP16002-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 De aanleiding en het plangebied

1.1 Waarom een bestemmingsplan?

NV Waterleiding Maatschappij Limburg is voornemens het pompstation aan de Breehei in de gemeente Venray te vernieuwen. Gevolg van deze vernieuwing is dat een gedeelte van de bestrating en de afrastering van het terrein buiten het bestaande terrein komen te liggen. Deze bestrating en afrastering zijn op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Daarom is het noodzakelijk een nieuw ruimtelijk besluit te nemen voor de betreffende locatie. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch-planologische kader waarbinnen de vernieuwing van het pompstation ook voor de gronden buiten het bestaande terrein kan plaatsvinden.

1.2 De ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Venray aan de kruising van de Breehei en de Breevennenweg, ten zuiden van de kern Leunen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP16002-va01_0001.jpg"

Het plangebied met omgeving (globale ligging rood omrand) (bron: Google)

De noordgrens van het plangebied wordt gevormd door het terrein van het bestaande pompstation van de NV Waterleiding Maatschappij Limburg. Aan de westzijde wordt het plangebied begrenst door de Breevennenweg. Zuidelijk en oostelijk van het plangebied liggen natuurgronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP16002-va01_0002.jpg"

Ligging van het plangebied (rood omrand) (bron: Google)

1.3 Het vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 14 december 2010. Binnen dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Natuur', met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'milieuzone - waterwingebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP16002-va01_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met plangebied (rood omrand) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Natuur' (artikel 10 van de planregels) zijn de gronden bestemd voor:

  • bos- en natuurgebieden;
  • instandhouding, versterking en ontwikkeling van bosbouwkundige waarde en natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;
  • dagrecreatief medegebruik, en;
  • daarbij behorende voorzieningen.

Het aanwenden van de gronden ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik voor nutsdoeleinden is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' (artikel 26) aan de gronden toegekend. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied. Dit brengt beperkingen met zich mee ten aanzien van activiteiten waarbij de grond geroerd wordt. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen activiteiten ontplooid waarmee de archeologische belangen (mogelijk) worden geschaad.

Binnen het gebied dat is aangeduid als 'milieuzone - waterwingebied' (artikel 38.1) zijn de gronden bestemd voor de winning van (drink)water uit het grondwater. Ten aanzien van verhardingen is binnen deze aanduiding geen specifieke regeling opgenomen. Ten aanzien van bebouwing zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de drinkwatervoorziening toegestaan. Een afrastering past daar niet binnen.

De gebiedszone 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' (artikel 38.8) betreft inmiddels een lege juridische regeling, aangezien de achterliggende wetgeving in de vorm van de 'Reconstructiewet concentratiegebieden' inmiddels is komen te vervallen en er in de regeling in de planregels een directe koppeling met de regeling in voornoemde wet is gelegd. Daarnaast had deze regeling met name betrekking op agrarisch grondgebruik, waarvan binnen voorliggend bestemmingsplan geen sprake is. Hieruit volgen derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 2.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Tevens geeft de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.

Het Barro voorziet niet in een onderwerp dat op het plangebied van toepassing is. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame ontwikkeling

Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen, de zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door middel van een zorgvuldige afweging over het ruimtegebruik.

De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Met het voorliggende planvoornemen wordt een nutsvoorziening vernieuwd ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Of hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling volgens het Besluit ruimtelijke ordening kan niet direct bevestigend of ontkennend worden geconcludeerd. Het desbetreffende artikel in het Besluit ruimtelijke ordening laat ruimte voor interpretatie in deze. Gezien de wijziging van een natuurbestemming naar een bedrijfsbestemming is er volledigheidshalve en wellicht ten overvloede vanuit gegaan dat in voorliggend geval sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De ligging van de nutsvoorziening wordt niet als zodanig gewijzigd, echter het terrein van deze voorziening wordt in geringe mate uitgebreid. De ligging van dergelijke voorzieningen zijn sterk afhankelijk van de ligging van drinkwaterwingebieden, van een vrije dan wel alternatieve keuze voor een locatie kan daarmee geen sprake zijn. De locatie is ten behoeve van het doel wat met deze functie wordt nagestreefd goed bereikbaar door de ligging direct grenzend aan bestaande infrastructuur.

Op basis van het vorengaande wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal OmgevingsPlan 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP16002-va01_0004.jpg"

Zonering POL 2014 met globale ligging plangebied (roodomrand) (bron: Provincie Limburg)

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de zone 'Buitengebied' en gedeeltelijk binnen de zone 'Goudgroene natuurzone'. In de Goudgroene natuurzone geldt een 'nee, tenzij-regime', waarbij in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst op zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven. In voorliggende ontwikkeling wordt met de uitbreiding van het bestaande pompstation de drinkwatervoorziening duurzaam gewaarborgd, waarbij de ligging van het pompstation niet willekeurig gekozen kan worden. Er is in voorliggend geval geen sprake van een mogelijke alternatieve ligging. Hiermee wordt invulling gegeven aan het 'nee, tenzij-principe'. Als gevolg hiervan dient wel rekening te worden gehouden met compensatie van als gevolg van de ontwikkeling verloren gegane natuur. In overleg met de provincie wordt bepaald waar deze compensatie plaats zal vinden en in welke omvang.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden tevens in de Omgevingsverordening juridisch geborgd.

Het plangebied is gelegen in een in de Omgevingsverordening Limburg 2014 als zodanig aangewezen waterwingebied. De ruimtelijke invulling ten behoeve van een pompstation voor de drinkwatervoorziening past binnen de doelstellingen voor een waterwingebied, waarin onder meer bepaald is dat het verboden is andere inrichtingen op te richten dan een drinkwaterbedrijf. Voor het pompstation is deze verbodsbepaling derhalve niet van toepassing.

Voorts ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Hierbinnen is het onder meer niet toegestaan een boorput dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei te maken of te hebben, waarbij deze verbodsbepaling niet van toepassing is op werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekking met het oog op de openbare drinkwaterproductie. Met het pompstation aan de Breehei wordt beoogd de drinkwaterproductie duurzaam in stand te houden, waarmee er vanwege voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen zijn vanwege de ligging binnen de boringsvrije zone.

2.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Er zijn gezien het gemeente-overstijgend belang van de openbare drinkwatervoorziening en de aard van de voorgenomen ontwikkeling waarop voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft, geen regionale dan wel gemeentelijke beleidskaders waarmee voorliggend bestemmingsplan in strijd is.

De strijdigheid van het voornemen met het vigerend bestemmingsplan is reeds in paragraaf 1.3 van deze toelichting beschreven.

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

3.1 Gebiedsbeschrijving en plangebied

Het plangebied sluit aan op de gronden van het bestaande pompstation Breehei van de NV Waterleiding Maatschappij Limburg. Het plangebied is daarbij gelegen op gronden die in de huidige situatie zijn bestemd voor een natuurfunctie. In de bestaande situatie zijn de gronden deels beplant met bomen, deel uitmakend van het aanliggende bosgebied. In paragraaf 4.5 zijn de in het plangebied aanwezige natuurwaarden nader beschreven.

3.2 Het planvoornemen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een deel van de uitbreiding van het bestaande pompstation aan de Breehei mogelijk, waarbij een toevoeging van verharding en het oprichten van een erfafscheiding mogelijk wordt gemaakt. Deze erfafscheiding en de verharding zijn niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Enerzijds omdat op deze gronden het gebruik ten behoeve van een nutsvoorziening van deze schaal niet is toegestaan, anderzijds omdat de bebouwing voor de erfafscheiding niet past binnen de bouwregels van de geldende bestemmingsregeling. Om dit gebruik en deze verharding en bouwwerken toch mogelijk te maken, is een wijziging van de thans geldende bestemming noodzakelijk.

Op onderstaande afbeelding betreft de ontwikkeling de strook verharding ten zuiden van de nieuwe bebouwing (welke past binnen het vigerende bestemmingsplan en geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan vormt). Binnen het onderhavige plangebied worden voor het overige geen nieuwe bouwwerken opgericht dan wel mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de uitbreiding van het terrein is de kap van een aantal bomen noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP16002-va01_0005.jpg"

Inrichtingstekening uitbreiding pompstation (bron: NV Waterleiding Maatschappij Limburg)

3.3 Ontsluiting

Er wordt een (extra) toegang tot het terrein gemaakt op de Breevennenweg. In de bestaande situatie vindt de ontsluiting op de Breehei plaats, wat in de toekomstige situatie gehandhaafd blijft. Er vindt geen functieverandering dan wel -intensivering plaats, waardoor er geen extra verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen worden verwacht.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Bodem

De bestemming binnen het plangebied wordt gewijzigd van de bestemming 'Natuur' in de bestemming 'Bedrijf'. In de huidige situatie zijn de gronden in gebruik ten behoeve van natuurdoeleinden, wat eveneens het historisch gebruik van de betreffende gronden is. Binnen dit gebruik zijn geen bodembedreigende activiteiten toegestaan. Op grond hiervan is een onderzoek naar de milieuhygiënische situatie van de bodem ter plaatse van het plangebied niet noodzakelijk.

4.2 Akoestiek

De toekomstige bestemming, met de daarin opgenomen gebruiksmogelijkheden, betreft geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder of vanuit de Wet milieubeheer. Voorts maakt de bestemmingswijziging geen nieuwe geluidbronnen mogelijk. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dan wel een akoestisch onderzoek industrielawaai is ten behoeve van de bestemmingswijziging niet noodzakelijk.

4.3 Luchtkwaliteit

Het planvoornemen draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties fijnstof en stikstof in de lucht, aangezien het uitsluitend de toevoeging van bestrating en een afrastering omvat. Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor voornoemde stoffen.

4.4 Geurhinder

Het planvoornemen maakt geen realisatie van een nieuwe bron van geurhinder mogelijk. Tevens worden geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar geurhinder is daarmee niet noodzakelijk.

4.5 Flora en fauna

In april 2015 is door Econsultancy voor de ontwikkeling van het naastgelegen nieuwe pompstation een flora en faunaonderzoek uitgevoerd. Het voorliggende plangebied valt binnen de onderzoeksgrenzen van dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn daarmee eveneens van toepassing voor voorliggend bestemmingsplan. De volledige rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

In de quickscan wordt geconcludeerd dat gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling verwacht wordt dat de werkzaamheden uitvoerbaar zijn. Wel dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht genomen te worden. In concreto zijn ten aanzien van de diverse onderzochte soorten de onderstaande conclusies geformuleerd op basis van de beschouwing van de gehele herontwikkeling van het pompstation.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Met betrekking tot de huiszwaluw wordt geadviseerd mitigerende maatregelen te nemen om de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau te garanderen en de functionaliteit te allen tijde te behouden.

Daarnaast dient voor aanvang van de sloop en de bomenkap tijdig duidelijk te zijn of hier verblijfplaat-sen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Potentiële vliegroutes zullen niet verstoord worden zo-land de bosranden en bomenrijen niet verlicht worden.

Ten aanzien van algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren wordt in het kader van de algemene zorgplicht geadviseerd om de grondwerkzaamheden uit te voeren in de periode september - oktober en bij het aantreffen van individuen deze zorgvuldig te verplaatsen naar een geschikte locatie in de directe omgeving. In dit geval geldt dat tevens voor het onverhoopt aantreffen van een levendbarende hagedis.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.

Doordat de locatie is gelegen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Nederland en de Goudgroene Natuurzone Limburg wordt geadviseerd om in overleg te treden met de Provincie Limburg omtrent de mogelijkheden. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals de Natura 2000-gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel en Boschhuizerbergen is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van een beschermd natuurmonument.

Uit de quickscan volgt dat nader onderzoek noodzakelijk is naar potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen in de te kappen bomen en de te slopen bebouwing. Voorts volgt uit de quickscan dat ten aanzien van broedvogels, in het bijzonder de huiszwaluw, in een ecologisch werkprotocol mitigerende maatregelen vastgelegd dienen te worden. Deze beide vervolgstappen dienen voorafgaand aan de realisatie dan wel uitvoering van verstorende werken en/of werkzaamheden uitgevoerd te zijn.

4.6 Archeologie

In december 2014 is door Econsultancty een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het gebied direct ten noorden van het plangebied. De rapportage van het archeologisch onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een deel van het terrein van het pompstation, archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht.

Geadviseerd wordt vervolgonderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet plaats te laten vinden. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is beoordeeld door het bevoegd gezag, waarbij eveneens is geconcludeerd dat geen vervolgonderzoek plaats hoeft te vinden en dat het plangebied voor wat betreft archeologie vrijgegeven kan worden. Voorliggend plangebied maakt geen deel uit van het onderzochte gebied, maar omdat het er wel aan grenst en een relatief beperkte oppervlakte heeft, is het naar mening van het bevoegd gezag gerechtvaardigd om ook dit plangebied vrij te geven.

4.7 Externe veiligheid

Met de voorgenomen ontwikkeling is enkel sprake van het ten behoeve van de drinkwatervoorziening toevoegen van verharding en bestrating, evenals het plaatsen van erfafscheidingen. Dit betreffen geen risicovolle of kwetsbare activiteiten vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Een nader onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk, evenals een verantwoording van het groepsrisico.

4.8 Water

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.260 m2. Als gevolg van de uitvoering het planvoornemen zal het verhard oppervlak binnen het plangebied toenemen. In de bestaande situatie is het plangebied onverhard. In de toekomstige situatie wordt circa 850 m2 verharding in de vorm van bestrating toegevoegd, een gedeelte van de gronden blijft onverhard.

De toevoeging van verharding in de vorm van bestrating heeft gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. De nieuwe verharding wordt deels gevormd door vloeistofdichte bestrating, bestaande uit prefab betonnen platen met in het midden een afwateringsgoot. De vloeistofdichte verharding is (mede) bedoeld voor de opvang van vuilwater. Dit vuilwater kan bijvoorbeeld verontreinigd zijn met olie en benzine. De afwateringsgoot in de vloeistofdichte bestrating is aangesloten op een afvoersysteem naar een gecertificeerde olie/benzine-afscheider. Deze olie/bezine-afscheider is aangesloten op een noodvijver. Met dit systeem wordt voorkomen dat vuilwater op ondeugdelijke wijze wordt afgevoerd.

Het schoon hemelwater van de niet vloeistofdichte verharding kan rechtstreeks afvloeien op de onverharde terreindelen en infiltreren in de bodem.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planonderdelen

Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding. De in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde nadere onderzoeken maken als onderbouwing onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

Algemene kaders

Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Er is binnen het plangebied één enkelbestemming met functieaanduiding 'nutsvoorziening' van toepassing, alsmede één gebiedsaanduiding ten behoeve van het waterwingebied, volgens uit het provinciaal beleid.

5.3 Toelichting op de planregels

In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan gebruikte bestemmingen nader

toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn

ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.

De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee wordt de op de verbeelding opgenomen enkelbestemming geregeld;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de antidubbeltelbepaling, algemene aanduidings- en afwijkingsregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte van bouwwerken gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

In het vigerende bestemmingsplan zijn de bestaande gronden van het pompstation Breehei bestemd als ´Bedrijf´ met de nadere aanduiding ´nutsvoorziening´. Aangezien het onderhavige plangebied deel uit gaat maken van het pompstation is ook aan deze gronden de bestemming ´Bedrijf´ met de nadere aanduiding ´nutsvoorziening´ toegekend. Binnen de bestemmingsregeling is uitsluitend het oprichten van bouwwerken in de vorm van erf/ en terreinafscheidingen toegestaan.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

Het plangebied is in het provinciaal beleid aangewezen als waterwingebied. Hieraan is een specifiek beschermingsregime toegekend, wat tevens in het bestemmingsplan is doorvertaald. Met de gebiedsaanduiding ´milieuzone - waterwingebied' vindt de juridische doorvertaling van de provinciale regels plaats.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

In deze regels zijn algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Zo is opgenomen dat binnen de enkelbestemming kan worden afgeweken van opgenomen maten tot een maximum van 10%. Ook zijn afwijkingsregels opgenomen die het mogelijk maken bij meetverschillen ontwikkelingen toe te staan en is bepaald dat kleine bouwwerken van openbaar nut, mits ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, ook in afwijking van de bestemmingsregels vergund kunnen worden.

Artikel 7 Overige regels

In deze regels wordt duidelijk gemaakt hoe overige wettelijke regelingen in relatie staan tot de regels in dit bestemmingsplan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

Artikel 9 Slotregel

In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van een bestaand pompstation van NV Waterleiding Maatschappij Limburg, waarbij de mogelijkheid wordt geboden tot het aanleggen van oppervlakteverhardingen en een erfafscheidingen. Er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Verwacht wordt dan ook dat er tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren zullen bestaan.

Gedurende de procedure die in het kader van het bestemmingsplan doorlopen dient te worden is het voor eenieder mogelijk om een zienswijze kenbaar te maken.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft een ontwikkeling bekostigd vanuit de middelen van NV Waterleiding Maatschappij Limburg. Voor de gemeente Venray zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Er is geen sprake van op de initiatiefnemer te verhalen kosten in de zin van afdeling 6.4 (Grondexploitatie) van de Wet ruimtelijke ordening.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan Gedeputeerde Staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten.
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht.
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend.
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan Gedeputeerde Staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.