direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woning naast Oude Heerweg 54, Blitterswijck
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP17002-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel behorende bij de Oude Heerweg 54 te Blitterswijck in de gemeente Venray ligt het voornemen een tweede woning te realiseren. De betreffende locatie naast de bestaande woning is momenteel ingericht met een schuur. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is een tweede woning ter plaatse niet toegestaan.

Op de braakliggende percelen aan de oostzijde van het plangebied ligt een bouwmogelijkheid voor 3 woningen. Om ter plaatse van de schuur een woning te realiseren, wordt gebruik gemaakt van een van deze drie bouwtitels. Hiermee wordt de capaciteit van de aangrenzende percelen teruggebracht tot 2 woningen, waarmee het totaal van 4 woningen ter plaatse gehandhaafd blijft.

Om het planvoornemen te realiseren is het noodzakelijk een nieuw ruimtelijk besluit te nemen voor de betreffende locatie. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch-planologische kader waarbinnen de tweede woning gerealiseerd kan worden en de bouwmogelijkheid op de aangrenzende percelen wordt teruggebracht naar 2 wooneenheden.

1.2 De ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westkant van de kern Blitterswijck in de gemeente Venray, aan de doorgaande weg Oude Heerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0001.png"

Ligging van het plangebied in de kern Blitterswijck (rood omrand) (bron: Google)

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Pastoor Verheggenstraat, aan de westzijde door de Langstraat en aan de zuidzijde door de Oude Heerweg. Aan de oostkant vormen de tuinen van de woningen Oude Heerweg 46 en Pastoor Verheggenstraat 27 de grens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0002.png"

Ligging van het plangebied (rood omrand) (bron: Google)

De Oude Heerweg 54 is kadastraal bekend als gemeente Wanssum, sectie E, nr. 428, in de gemeente Venray. Het aangrenzende perceel is kadastraal bekend als gemeente Wanssum, sectie E, nr. 429. Het plangebied kent een totale oppervlakte van 3.118 m2.

1.3 Het vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 1 juli 2014. Binnen dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Gemengd' en 'Wonen' met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0003.png" Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Gemengd' (artikel 3 van de planregels) zijn de gronden bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bedrijvigheid behorende tot de categorieën 1 en 2 zoals opgenomen in de 'staat van bedrijfsactiviteiten';
  • c. doeleinden van openbaar nut;

Binnen deze bestemming is ter plaatse maximaal 1 wooneenheid toegestaan binnen het bouwvlak. Deze woning kent een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter. Zelfstandige bewoning van vrijstaande bijgebouwen valt onder strijdig gebruik. Het oprichting van een tweede woning binnen de bestemming 'Gemengd' is zodoende niet toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 5 van de planregels) zijn de gronden bestemd voor:

  • a. Per woning is uitsluitend één afzonderlijk huishouden toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-afwijkend aantal huishoudens’ in vrijstaande woningen maximaal 8 huishoudens, en in tweeaaneengebouwde of aaneengebouwde woningen maximaal 4 huishoudens zijn toegestaan;
  • b. beroepen aan huis, mits maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de bijbehorende bijgebouwen tot een maximum van 40 m2 voor de uitoefening van een beroep aan huis wordt gebruikt;
  • c. doeleinden van openbaar nut.

Binnen deze bestemming zijn ter plaatse maximaal 3 wooneenheden toegestaan binnen het bouwvlak. Deze woningen kennen een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter. Tevens geldt ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend aantal huishoudens'.

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' (artikel 8) aan de gronden toegekend. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied. Dit brengt beperkingen met zich mee ten aanzien van activiteiten waarbij de grond geroerd wordt. Indien de verstoring meer dan 500 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen activiteiten ontplooid waarmee de archeologische belangen (mogelijk) worden geschaad.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de relevante beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt het projectprofiel aan de hand van de gebiedsbeschrijving en het planvoornemen beschreven. Hierna volgen een uitgebreide milieuparagraaf met eveneens het water. In een hoofdstuk over de juridische opzet wordt het juridische deel van het bestemmingsplan (de planregels in combinatie met de verbeelding) nader toegelicht, waarna het aspect haalbaarheid (financieel en maatschappelijk) aan bod komen. Ter afsluiting van de toelichting wordt de procedure die dit bestemmingsplan doorloopt beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

In het vigerende bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck', vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 1 juli 2014, is de bouwmogelijkheid van woningen reeds onderbouwd. Met dit planvoornemen vindt géén uitbreiding van het aantal woningen plaats. Alleen positie van de bouwmogelijkheden binnen de vigerende bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van het planvoornemen.

Omdat sinds de vaststelling van 'Molenhof, Blitterswijck' in 2014 de nodige beleidsstukken zijn gewijzigd wordt aan de betreffende beleidsonderdelen opnieuw getoetst.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Voor onderhavig bestemmingsplan zijn vooral de volgende belangen relevant:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8).
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Onderhavig planvoornemen voorziet in de verplaatsing van een woning in de kern Blitterswijck. Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat er geen rijksbelangen in het geding zijn. De afwegingen en keuzes met betrekking tot de milieukwaliteit en betrokken belangen komen in dit bestemmingsplan uitdrukkelijk aan de orde, waarmee wordt voorzien in transparante en zorgvuldige besluitvorming.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 2.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Tevens geeft de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.

Het Barro voorziet niet in een onderwerp dat op het plangebied van toepassing is. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

2.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame ontwikkeling

Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen, de zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door middel van een zorgvuldige afweging over het ruimtegebruik.

De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Met het voorliggende planvoornemen wordt één woning verplaatst ten opzichte van de vigerende situatie. Het verplaatsen van de bouwmogelijkheid wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling volgens het Besluit ruimtelijke ordening.

Gezien de wijziging van een gemengde bestemming naar een woonbestemming is er volledigheidshalve en wellicht ten overvloede vanuit gegaan dat in voorliggend geval sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Uitwerking trede 1 (regionale behoefte)

De locatie Molenhof is opgenomen in het Dorpsontwikkelingsplan Blitterswijck als woningbouwlocatie. Voor deze locatie is een bestemmingsplan vastgesteld voor de realisatie van in totaal 15 nieuwe woningen. Onderhavig planvoornemen betreft het verplaatsen van één van deze 15 woningen. Daarmee is de behoefte aangetoond.

Uitwerking trede 2 (binnen bestaand stedelijk gebied)

Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In het kader van deze trede dient de vraag te worden beantwoord of de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden opgevangen. Het voorliggende plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Blitterswijck. Doordat de woning wordt gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan de tweede trede.

Uitwerking trede 3 (buiten bestaan stedelijk gebied)

Zoals bij trede 2 is beschreven wordt de ontwikkeling gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Omdat de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is op te vangen, is toetsing aan trede drie van de ladder niet aan de orde.

Op basis van het vorengaande wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciaal OmgevingsPlan 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0004.png"

Zonering POL 2014 met globale ligging plangebied (aangepijld) (bron: Provincie Limburg)

Het plangebied ligt binnen de zone 'Bebouwd gebied' en binnen de zone 'Overig bebouwd gebied'. Ten aanzien van de zone ‘Overig bebouwd gebied’ is een aantal algemene beleidsdoelstellingen / aandachtspunten geformuleerd:

  • Transformatie regionale woningvoorraad;
  • Bereikbaarheid;
  • Balans voorzieningen en detailhandel;
  • Stedelijk groen en water;
  • Kwaliteit leefomgeving.

Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling gelden er ten aanzien van onderhavig planvoornemen geen specifieke beleidsmatige randvoorwaarden als gevolg van de ligging in de zone ‘Overig bebouwd gebied’.

2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden tevens in de Omgevingsverordening juridisch geborgd.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Met het bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is niet noodzakelijk.

Zoals in paragraaf 2.3.1 al is gesteld ligt het plangebied binnen het bebouwd gebied. Voor de het plangebied volgen uit de verordening vanuit deze zone geen specifieke regels die door dienen te werken in dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt in uitsluitingsgebied voor windturbines, maar met het planvoornemen is geen sprake van een ontwikkeling of planologische mogelijkheid tot het realiseren van een windturbine. De kern Blitterswijck ligt tevens in zone veehouderij en Natura 2000, maar met het planvoornemen is geen sprake van een ontwikkeling met een veehouderij. Vanuit de omgevingsverordening volgen voor dit aspect dan ook geen nadere regels.

Er zijn geen concrete aspecten uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 van toepassing op het planvoornemen. Er zijn daarmee geen provinciale belangen in het geding.

2.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

2.4.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

Gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray, Peel en Maas en de Provincie Limburg hebben een Regionale Structuurvisie Wonen opgesteld. Inmiddels is deze visie in alle acht de gemeenten vastgesteld. Met de woonvisie willen de gemeenten in de regio zorgen voor een stabiele woningmarkt, waar vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Dit willen zij bereiken door de woningbouwplannen in evenwicht te brengen met de (toekomstige) woonbehoefte.

De visie bestaat uit vijf pijlers:

  • 1. De eerste pijler is: nieuwbouw naar behoefte. Dit betekent dat het woningbouwprogramma van de gemeente niet méér nieuwbouwplannen mag omvatten dan de voorspelde groei in huishoudens. De meeste Noord-Limburgse gemeenten kennen een overschot aan woningbouwplannen. Tot 2019 dienen zij dit overschot met 40% terug te brengen. Dit is ook het geval voor de gemeente Venray. De groei in huishoudens wordt voor de kern Venray tot 2030 geschat op 885 woningen, terwijl er een woningbouwprogramma is van circa 1.250 woningen (per 1 januari 2015). De uitdaging is dan ook om plannen die niet voldoen aan een behoefte, te schrappen en/of aan te passen en zodoende ruimte te creëren voor nieuwe plannen waar behoefte aan is.
  • 2. Daarnaast dient de juiste woning op de juiste plek te worden gebouwd. Er wordt eerst gekeken naar het bestaande aanbod, voordat overgegaan wordt tot nieuwbouw.
  • 3. De regio vindt goed wonen voor iedereen van belang, maar heeft extra aandacht voor specifieke doelgroepen zoals arbeidsmigranten, studenten, vergunninghouders en anderen die dringend een woning nodig hebben. In Venray wordt momenteel gekeken naar alternatieve huisvestingsmogelijkheden, middels het ontzorgingsarrangement, voor statushouders. De druk is echter niet heel hoog omdat Venray een relatief groot aandeel sociale huurwoningen heeft.
  • 4. Ook worden er afspraken gemaakt over de kwaliteit van de bestaande woningen. Voor de meer stedelijke gebieden ligt de uitdaging in het tegengaan van overaanbod in goedkope en kwalitatief slechte woningen. Voor onze gemeente ligt de opgave meer bij het borgen van kwaliteit van de bestaande leefomgeving.
  • 5. De visie richt zich tot slot op een levensloopvriendelijke en duurzame regio. Daarvoor is enerzijds bewustwording nodig bij de senioren, anderzijds is het zaak om slim om te gaan met verduurzaming van bestaande woningen.

Vervolgstappen

Nu de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is vastgesteld, wordt het hierbij behorende uitvoeringsprogramma uitgevoerd. Om dit te laten slagen, is het belangrijk dat de betrokken partijen in de regio goed met elkaar samenwerken. Gemeentebesturen zullen waken over de voortgang van het proces. Ook partners zoals woningcorporaties, zorgpartijen en marktpartijen blijven betrokken in het nog op te stellen Platform Wonen Noord-Limburg. De Noord-Limburgse gemeenten gaan ieder ook een eigen lokale woonvisie uitwerken. In bijlage 2 van de Regionale Structuurvisie is een overzicht opgenomen van de bestaande plancapaciteiten. In lijn van deze regionale visie stelt de gemeente Venray een afwegingskader op. Op basis hiervan worden de plannen in de gemeente tegen het licht gehouden. Een bijstelling van de bestaande plancapaciteiten heeft nog niet plaats gevonden. Dit proces loopt nog ten tijde van onderhavige ontwikkeling.

Betekenis voor het besluitgebied

De locatie Molenhof te Blitterswijck is in bijlage 2 van de structuurvisie opgenomen als bestaande plancapaciteit. Op deze locatie is de bouw van in totaal 15 woningen toegestaan. Voor het gedeelte dat valt binnen het planvoornemen blijft het aantal van 3 nieuwe woningen ongewijzigd. Het planvoornemen past zodoende binnen de regionale structuurvisie.

2.4.2 Woonvisie Venray 2017

Op 16 mei 2017 is de 'Woonvisie Venray 2017, Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. Deze visie vervangt de Kadernotitie Wonen en de Woonmonitor 2015. De 'Woonvisie Venray 2017' biedt een afwegingskader voor woningbouwinitiatieven in de gemeente Venray. Gestreefd wordt naar voldoende passende, geschikte woningen voor elke doelgroep (levensloopbestendig). Ook in de toekomst dient de woningvoorraad te bestaan uit voldoende woningen van de juiste “kwaliteit”.

Uitgangspunt is dat, nu er een afnemende behoefte aan woningen is, Venray een slag wil maken van minder kwantiteit naar meer kwaliteit. In kernen waar de woningbehoefte fors wordt overschreden door vastgestelde woningbouwplannen, worden geen nieuwe woningbouwinitiatieven toegestaan. Om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de woningmarkt wordt jaarlijks een monitoringsrapportage woningbouw opgesteld. De monitor vormt de basis waarop ontwikkelingen gedurende een langere periode worden getoetst aan beleidskeuzes uit de Woonvisie. Indien noodzakelijk worden ambities bijgesteld, dan wel aangepast. De meest recente is de Woonmonitor 2015 die op 5 september 2016 is vastgesteld. Integraal onderdeel van de monitor zijn de prognoses die zijn opgesteld door E,til en de tabellen met daarin het woningbouwprogramma.

Met het bestemmingsplan worden geen grote nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. Conform bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck' waren voor onderhavige locatie reeds 3 nieuwe woningen toegestaan. Per saldo blijft de woningvoorraad gelijk gezien de verplaatsing van capaciteit binnen het plangebied.

2.4.3 Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling Venray 2011

Op 20 december 2011 heeft de gemeenteraad van Venray de Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling gemeente Venray 2011 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de bijdragen ruimtelijke ontwikkeling, welke genoemd zijn in de Nota Grondbeleid en het provinciale Limburgs Kwaliteitsmenu nader uitgewerkt. De Structuurvisie bijdrage ruimtelijke ontwikkeling 2011 is van toepassing op ontwikkelingen in het buitengebied en in het stedeijk gebied.

De module Solitaire woningbouw is van toepassing voor wat betreft de realisatie van de woning in de schuur.

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de nota grondbeleid 2011. De bijdrage bestaat uit € 2.500,- per kavel of appartement, met uitzondering van sociale huurwoningen en koopwoningen < € 170.000,-.

Voor de geplande woningen wordt een bijdrage verlangd op grond van de Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011. De verschuldigde bijdrage in dit kader is onderdeel van de koopovereenkomst.

2.4.4 Strategische visie Venray 2020

De Strategische visie Venray 2020 vormt het leidend document voor het gehele gemeentelijke beleid. In deze visie zijn, weliswaar op onderdelen abstract, expliciete thema's en keuzes verwoord. De Strategische visie bevat het lange termijn perspectief voor Venray. De Strategische visie en in het verlengde daarvan het collegeprogramma zijn opgebouwd aan de hand van thema's die als speerpunten dienen van de gemeente. Deze thema's vormen de leidraad voor een verdere uitwerking van het beleid. Daarvoor worden de thema's vertaald in programma's aan de hand waarvan enerzijds het beleid verder wordt uitgewerkt en anderzijds uitvoeringsprogramma's worden gerealiseerd. De uitgewerkte beleidslijnen en uitvoeringsprogramma's worden waar mogelijk gebiedsgericht geformuleerd. Daarvoor worden Dorpsontwikkelingsplannen (DOP's) en Wijkontwikkelingsplannen (WOP's) opgesteld, die voor een specifiek gebied de integrale beleidsuitgangspunten en daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma's bevatten. Voor Blitterswijck is in hetzelfde kader een Dorpsomgevingsprogramma opgesteld. Deze wordt in paragraaf 2.4.6 beschreven.

2.4.5 Ontwikkelingsperspectief 2015

De gemeente Venray heeft in het najaar van 2004 besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven.

Met betrekking tot Blitterswijck zijn de richtinggevende doelen uit het Ontwikkelingsperspectief:

  • het behouden van levensvatbare dorpen en wijken. Door samenwerking en clustering van dorpen en wijken beschikken deze over een compleet en gedifferentieerd woningaanbod en een basisaanbod aan maatschappelijke voorzieningen.
  • het ondersteunen van sociale cohesie. Door te zorgen voor integratie en samenwerking tussen doelgroepen op verschillende niveaus in en tussen de verschillende dorpen en wijken van Venray. Door het activeren en in stand houden van een diversiteit aan voorzieningen en het creëren van betrokkenheid bij de leefomgeving en betrokkenheid voor de medemens.
  • aandacht voor natuur en cultuurhistorische kwaliteiten. Door de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van Venray te beschermen en waar mogelijk verder te ontwikkelen en te benutten.
  • het vergroten van de ruimtelijke identiteit van Venray. Door ruimtelijke kwaliteiten van Venray te behouden, te versterken en te benutten met daarin ruimte voor ontwikkeling en vestiging van passende functies.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van de dorpen worden clusters of groepen van kernen onderscheiden. Die clusters zijn grotendeels gebaseerd op bestaande, soms informele, samenwerkingsverbanden. Ten tijde van het vaststellen van het ontwikkelingsperspectief 2015 maakte Blitterswijck nog geen onderdeel uit van de gemeente Venray. Het beleid met betrekking tot de kerkdorpen geldt echter onverminderd ook voor Blitterswijck. Met het Dorpsomgevingsprogramma voor Blitterswijck (paragraaf 2.4.6) wordt invulling gegeven aan dit beleid.

2.4.6 Structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Blitterswijck

Het Dorpsontwikkelingsplan Blitterswijck, dat de gemeente Venray in overleg met diverse maatschappelijke partners heeft opgesteld, is vastgesteld (d.d. 1 november 2010.) als gemeentelijke structuurvisie. De structuurvisie behelst een toekomstvisie voor het dorp. Hiertoe is allereerst een analyse van het dorp en de verschillende ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen opgesteld. Aan de hand van deze analyse zijn enkele beleidsmatige speerpunten geformuleerd.

Uit de structuurvisie blijkt dat ten aanzien van nieuwe woningbouwontwikkelingen in Blitterswijck een inhaalslag nodig is. Dit is onder andere te wijten aan stagnatie van lopende woningbouwprojecten. De dorpsraad van Blitterswijck realiseert zich dat de ontgroening en vergrijzing ook effecten hebben op de vraag naar woningen in Blitterswijck. De doelgroepen zijn: starters, ouderen en doorstromers. Tevens zijn in Blitterswijck geschikte locaties voorhanden voor exclusieve woningbouw voor senioren in combinatie met service en zorg.

In de structuurvisie is het gebied Molenhof uitdrukkelijk aangewezen als de ontwikkelingslocatie voor nieuwe woningbouw in de kern Blitterswijck. Daarbij is het oorspronkelijk aan onderhavig plan ten grondslag liggend CPO-initiatief concreet benoemd. De (her)ontwikkeling van het plangebied maakt het mogelijk dat de komende jaren in de woningbehoefte van Blitterswijck kan worden voorzien. Uitgangspunt bij de ontwikkeling is een gedifferentieerd woningbouwprogramma.

Onderhavig bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een concrete uitwerking van het bepaalde in de structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Blitterswijck en een verdere uitwerking van een deel van bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck'. Als zodanig is dit bestemmingsplan derhalve passend binnen het ruimtelijk beleid dat ten aanzien van de kern wordt beoogd.

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0005.png"

Schuur naast de Oude Heerweg 54 (bron: Streetview, www.google.nl)

3.1 Gebiedsbeschrijving en plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westkant van de kern Blitterswijck. Het plangebied betreft een voormalige boomkwekerij en maakt onderdeel uit van de woningbouwlocatie Molenhof. De ontwikkellocatie Molenhof bestaat uit twee deelgebieden. Dit plangebied betreft uit het zuidelijke deelgebied. Dit deelgebied is gelegen tussen de Pastoor Verheggenstraat en de Oude Heerweg. Dit gebied is deels bebouwd met een (bedrijfs)woning en een loods / schuur ten behoeve van de voormalige boomkwekerij. De oostelijke strook van dit deelgebied is onbebouwd in gebruik als akker.

Gelet op de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van Blitterswijck kan het gebied worden aangemerkt als een inbreidingslocatie. Ten oosten en ten noorden van het plangebied ligt het woongebied van Blitterswijck. Even ten zuiden en ten westen van het plangebied begint het buitengebied, dat hoofdzakelijk een agrarische functie heeft.

3.2 Het planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0006.png"

Oude planvoornemen

Het voorliggende bestemmingsplan geldt gedeeltelijk ter vervanging van de ontwikkelingsmogelijkheden die gecreëerd zijn met het bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0007.png"

Nieuwe planvoornemen

In het zuidelijk deel van het plangebied zijn 4 woningen toegestaan. Zoals hiervoor is aangegeven is in het zuidelijk deel van het plangebied reeds een voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig, welke middels onderhavig plan zal worden herbestemd tot reguliere woning. De schuur bij deze woning wordt verbouwd tot tweede woning op het perceel Oude Heerweg 54. Dit betekent dat in het zuidelijk deel van het plangebied nog 2 nieuwbouwwoningen mogen worden gerealiseerd. Ook deze woningen zullen slechts als grondgebonden woning mogen worden gebouwd.

De stedenbouwkundige uitgangspunten uit het vigerende bestemmingsplan blijven gehandhaafd.

Ten aanzien van de toekomstige woningen en overige gebouwen gelden de volgende stedenbouwkundige kaders, welke in de regels van onderhavig bestemmingsplan zijn vastgelegd:

  • gebouwen moeten binnen het op de planverbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • in het plangebied zijn vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • de voorgevel van de woning dient in, dan wel maximaal 2 meter uit de op de verbeelding aangegeven gevellijn te worden opgericht;
  • de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan weerszijden van de woning;
    • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen en eindwoningen minimaal 3 meter aan één zijde van de woning;
  • de goothoogte van de woningen bedraagt maximaal 6 meter;
  • de bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10 meter;
  • de woningen moeten worden afgedekt met een kap.

Middels de hierboven beschreven kaders zullen de toekomstige woningen en gebouwen zich voegen naar het bestaande stedenbouwkundig beeld van de omgeving van het plangebied. Dit beeld wordt met name bepaald door vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen op ruime kavels, veelal bestaande uit twee bouwlagen en afgedekt met een kap. Gelet op de ligging van het plangebied is het vaststellen van een beeldkwaliteitsplan door de gemeente Venray niet noodzakelijk geacht.

Doordat met dit planvoornemen nog slechts twee woningen mogelijk zijn op het oostelijk perceel in plaats van 3 woningen ontstaat er meer ruimte op deze percelen. Gezien de ligging van de gevellijnen worden beide woningen georiënteerd naar de weg. Dit betekent dat er twee bouwkavels ontstaan met elk een vrijstaande woning waarvan er één op de Pastoor Verheggenstraat en één op de Oude Heerweg wordt georiënteerd.

3.3 Ontsluiting

De woning met schuur aan de Oude Heerweg 54 is reeds ontsloten via de Oude Heerweg. Een (extra) toegang tot het terrein op de Oude Heerweg is niet noodzakelijk. In de bestaande situatie vindt de ontsluiting van de Oude Heerweg 54 en de schuur gezamenlijk plaats, wat in de toekomstige situatie gehandhaafd blijft. Een extra ontsluiting wordt aan de noodzijde, aan de Pastoor Verheggenstraat toegevoegd. Er vindt functieverandering omdat de gemengde bestemming, en daarmee de bedrijfsmogelijkheden, verdwijnt ten behoeve van de realisatie van een woning. Hierdoor worden er geen extra verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen verwacht.

Parkeren blijft plaats vinden op het eigen terrein. Per woning moeten 2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op het perceel aan de Oude Heerweg 54 moet dus ruimte zijn voor 4 parkeerplaatsen. Vanaf de bestaande oprit (rode pijl) aan de kant van de Oude Heerweg is ruimte voor 4 parkeerplaatsen tussen de bestaande woning en de schuur. Gezien de grootte van het perceel, de aanwezige verhardingen en omdat met het planvoornemen gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, is op dit perceeel ruim voldoende plaats om aan die norm te voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0008.png"

Inrichting ruimte rond 'schuurwoning'

Aan de kant van de Pastoor Verheggenstraat wordt tevens de bestaande inrit (groene pijl) voor langzaamverkeer en bereikbaarheid van de garagre in gebruik genomen. Zodoende vindt geen wijziging plaats in het aantal inritten.

De twee nieuwe woningen op het oostelijk perceel worden te zijner tijd ontsloten op de bestaande infrastructuur. De zuidelijke woning wordt ontsloten op de Oude Heerweg en de noordelijke woning op de Pastoor Verheggenstraat. Ook hier moet op eigen terrein ruimte zijn voor 2 parkeerplaatsen per woning. Aangezien deze ontwikkeling geen onderdeel uitmaakt van dit planvoornemen is de exacte locatie hiervan op dit moment nog niet bekend. Deze percelen zijn echter breed genoeg en hier is voldoende ruimte voor de aan te leggen oprit en de benodigde parkeerruimte naast de woningen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. De bestemming op de gronden van het planvoornemen wijzigt van 'Gemengd' naar een woonbestemming. In dat kader is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk om vooraf vast te stellen dat de bodem de vereiste kwaliteit heeft voor de nieuwe gevoelige bestemming. Voor deze locatie zijn in 2011 en 2012 reeds de noodzakelijke bodemonderzoeken uitgevoerd.

Uit deze onderzoeken is gebleken dat er enkel matige zinkverontreiniging aanwezig is en in een zeer beperkte omvang. Dit heeft geen verdere nadelige gevolgen voor het planvoornemen. Aangezien de situatie van het destijds vastgestelde onderzoek ongewijzigd is, zijn geen verdere beperkingen te verwachten. Met de interne verbouwing van de schuur naar een woning, zullen geen bodemingrepen plaats vinden. Ook wordt de bebouwing niet gesloopt. Gezien het bovenstaande wordt een vervolgonderzoek naar de actuele bodemkwaliteit niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt derhalve geen beperking en/of belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Niet gesprongen explosieven

Aangezien er in en in de directe omgeving van Blitterswijck in de periode 1944-1945 vele oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden is vanuit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid door Explosive Clearance Group B.V. (ECG) is op 5 april 2012 detectieonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van conventionele explosieven binnen de projectgrenzen van de Molenhof te Blitterswijck.

In de onderzochte gebieden zijn in totaal 80 verdachte objecten waargenomen die voldoen aan de onderzoeksdoelstellingen, en kunnen duiden op de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Er is 2.299 m2 niet gedetecteerd door de aanwezigheid van obstakels als bestaande bebouwing.

Voor de percelen binnen onderhavig plangebied geldt het volgende advies:

  • Perceel 429: De geanalyseerde verdacht objecten benaderen en niet te interpreteren delen nader onderzoeken door middel van gecontroleerd ontgraven en analoge detectie onder (gelijktijdige benadering (na verwijdering van hekwerken en mestkelder).
  • Perceel 428: Perceel is bebouwd en er is een tuin met erfverharding aanwezig. Explosievenonderzoek door middel van analoge detectie en gelijktijdige benadering kan pas plaatsvinden na sloop van de bebouwing (excl. fundaties indien de bebouwing niet naoorlogs is) en verwijdering van alle naoorlogs aangelegde verhardingen, fundaties en beplantingen/bomen.

De benaderwerkzaamheden dienen door deskundig personeel en goedgekeurd materieel te gebeuren volgens de werkwijze zoals in het goedgekeurde Projectplan beschreven, één en ander conform de WSCS-OCE. De resultaten van dit onderzoek worden teruggekoppeld naar eerder uitgevoerde onderzoeken en in een rapportage schriftelijk vastgelegd.

4.4 Akoestiek

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien met een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.

De Wet geluidhinder is van toepassing omdat het planvoornemen een geluidgevoelige ontwikkeling betreft die is gelegen binnen de geluidzone van een weg. Voor deze locatie is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doordat de woningen gewijzigd worden gepositioneerd, met name de schuur, ten opzichte van het positionering uit het onderzoek, dient de situatie opnieuw onderzocht te worden. Bovendien is het onderzoek meer dan 4 jaar oud en conform een inmiddels verouderd Reken- en meetvoorschrift uitgevoerd. Door Tritium bv is op 25 januari 2017 een geactualiseerd akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd, zie Bijlage 1.

Uit dit onderzoek blijkt dat voor de 30 km/uur wegen Langenstraat en Pastoor Verheggenstraat geldt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de gezoneerde weg Oude Heerweg geldt dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeurswaarde wel overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidsbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conform het geluidbeleid van de gemeente Venray dient bovendien bij het verzoek voor vaststelling van de hogere waarden, door de opdrachtgever een intentieverklaring te worden toegevoegd. Deze verklaring dient een toezegging te bevatten waarin staat vermeld dat alle noodzakelijke voorzieningen (voor het waarborgen van een binnenniveau van 33 dB) getroffen zullen worden.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) en 'In betekende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO 2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Betekenis voor het plangebied

Met het planvoornemen wordt een woning binnen bestaande bebouwing gerealiseerd. Het totale aantal van 4 woningen neemt met dit planvoornemen niet toe. Hiermee blijft het plan bovendien ruim onder de 3% grens van 1.500 woningen, zoals deze is opgenomen in het Besluit NIBM. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen beperking en/of belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geurhinder

Het planvoornemen maakt geen realisatie van een nieuwe bron van geurhinder mogelijk. Met het planvoornemen worden wel geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het aantal mogelijke geurgevoelige objecten blijft gelijk aan de vigerende situatie die reeds is onderzocht en onderbouwd. De nieuwe situering van de woning in de schuur is wel aan te merken als een geurgevoelig object. In de nabijheid van het Blitterswijck liggen 2 veehouderijen. Het betreft een kalverenhouderij aan de Antoniusstraat 24 en een melkveehouderij aan de Antoniusstraat 20. De voorgrondbelasting en achtergrondbelasting in het plangebied is reeds onderbouwd in het vastgestelde bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck'. Gezien de afstand van meer dan 300 meter tussen het plangebied en de veehouderijen aan de Antoniusstraat 20 en 24 is vormt geurhinder van veehouderijen geen belemmering voor het planvoornemen. Een onderzoek naar geurhinder is daarmee niet noodzakelijk.

4.7 Flora en fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

Betekenis voor het plangebied

Door het realiseren van nieuwe woningen wijzigt de situatie voor de aanwezige flora en fauna. De locatie van deze nog te ontwikkelen woningen is reeds onderbouwd in het vastgestelde bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck'. Dit planvoornemen regelt de realisatie van een woning binnen bestaande bebouwing. Het besluitgebied is niet gelegen binnen of in de nabijheid van een speciale beschermingszone. Het besluitgebied is evenmin gelegen binnen of op korte afstand van de Ecologische Hoofdstructuur.

Gezien het gebruik van de bestaande schuur is echter op voorhand niet uit te sluiten dat het planvoornemen niet van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Op 15-4-2017 is een QuickScan flora en fauna uitgevoerd, zie . Tijdens het onderzoek zijn geen beschermde dieren en/of planten aangetroffen. Wel zijn twee oude niet bewoonde nesten van zwaluwen aangetroffen. Het is mogelijk om een nestkast te plaatsen na verbouwing van de schuur.

4.8 Archeologie

Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Het verdrag bepaalt dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk ongestoord dient te blijven. Mocht het niet anders mogelijk zijn dan dient er onderzoek plaats te vinden en moet de bodemverstoorder de kosten van dit onderzoek en eventuele vervolgmaatregelen dragen. In september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is het verdrag van Malta juridisch vertaald.

De gemeente Venray beschikt over een archeologische beleidskaart. Op deze kaart zijn de gronden binnen het besluitgebied aangeduid als gebied met een hoge archeologische verwachting.

Voor het bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck' heeft reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit onderzoek moet voordat de gronden in het oostelijk deel van het plangebied kunnen worden ontwikkeld ten behoeve van woningbouw een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven in het plangebied worden uitgevoerd. Hiertoe is op 26-6-2012 een programma van eisen goedgekeurd.

Betekenis voor het plangebied

De mogelijk in het plangebied aanwezige archeologische waarden worden in voorliggend bestemmingsplan middels een archeologische dubbelbestemming beschermd. Met het planvoornemen wordt een woning binnen bestaande bebouwing gerealiseerd. Een aanvullend bodemonderzoek is op dit moment niet noodzakelijk.

4.9 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Op grond van artikel 13 Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17002-va01_0009.png"

Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Betekenis voor het plangebied

In of nabij het plangebied zijn geen wegen op sporen die opgenomen zijn in respectievelijk het Basisnet Weg en het Basisnet Spoor. Ten noordoosten van het plangebied op 1.100 meter is de N270 gelegen. Over deze route vindt transport van gevaarlijke goederen plaats. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van 200 meter. Ten oosten van Blitterwijck is de Maas opgenomen in het Basisnet Water. Deze is gelegen op meer dan 500 meter van het plangebied.

Op 700 meter ten oosten van het plangebied is een risicovolle inrichting met een propaantank gelegen. De invloedszone reikt niet over het plangebied. Blijkens de Risicokaart zijn er geen buisleidingen gelegen nabij het plangebied. Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Water

4.10.1 Waterhuishoudkundige situatie

Het beleid is gericht op het vasthouden van gebiedseigen water en het voorkomen van wateroverlast. Met name door afkoppelen van verhard oppervlak in combinatie met infiltratie kan hier invulling aan gegeven worden. Het streven naar ecologisch gezond water is gericht op het voorkomen van emissies naar het grondwater. Dit betekent onder meer dat het materiaalgebruik dient te voldoen aan de eisen van het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen. Tevens dient het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen vermeden te worden.

4.10.2 Watertoets

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van de herontwikkeling van het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.

4.10.3 Afvoer schoon en vuil water

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mag het schone hemelwater niet meer geloosd worden op het gemengde rioleringsstelsel. Verhard oppervlak van nieuwe bebouwing mag niet aangekoppeld worden op de riolering. In eerste instantie dient te worden onderzocht of infiltratie van het hemelwater mogelijk is. Wanneer dat niet het geval is, wordt naar de mogelijkheid van afvoer naar het oppervlaktewater bekeken. Hemelwater van schoon dakoppervlak kan rechtstreeks worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hemelwater dat afstroomt van wegen en parkeerplaatsen mag via een filtervoorziening lozen op het oppervlaktewater.

De versnelde afvoer van hemelwater door toename van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door de aanleg van compenserende berging. Deze kan bestaan uit een voorziening die loost op het oppervlaktewater of uit een uitbreiding van het oppervlaktewater. Bij het bepalen van de benodigde bergingscapaciteit wordt verwezen naar het beleid van het waterschap.

Voor de locatie is in 2012 een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de infiltratie van hemelwater. Voor de te realiseren woningen op het oostelijk perceel zijn randvoorwaarden opgesteld. De toekomstige woonkavels moeten worden afgekoppeld middels infiltratievoorzieningen op eigen terrein, bijvoorbeeld in de vorm van infiltratiekratten. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dient tijdig aangegeven te worden welke hemelwaterbergende voorzieningen zullen worden aangelegd. Daarbij zal een capaciteitsberekening van het bergend vermogen dienen te worden overlegd.

Hemelwater dat valt op de aan te leggen straatverhardingen in de openbare ruimte zal worden opgevangen en geïnfiltreerd via een waterbergende fundering onder de straatverharding.

Het is van belang in het plangebied verontreiniging als gevolg van afstromend hemelwater te voorkomen. Om de waterkwaliteit te garanderen wordt geadviseerd bij de constructie van de in het plangebied te realiseren gebouwen geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Daarnaast dient het gebruik van strooizout en chemische onkruidbestrijdingsmiddelen in het plangebied zoveel mogelijk te worden voorkomen.

De beoogde drie woningen op het oostelijke perceel nemen met één woning af. Deze woning wordt met dit planvoornemen gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Hierdoor wordt enkel gebruik gemaakt van bestaande verhardingen en de verharding op het oostelijk perceel is in de toekomst minder dan in het reeds vastgestelde bestemmingsplan 'Molenhof, Blitterswijck'.

Met het planvoornemen neemt het verhard oppervlak op het perceel van Oude Heerweg 54 niet toe ten opzichte van de bestaande inrichting. De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planonderdelen

Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding. De in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde nadere onderzoeken maken als onderbouwing onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

Algemene kaders

Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Er is binnen het plangebied één enkelbestemming met functieaanduiding 'nutsvoorziening' van toepassing, alsmede één gebiedsaanduiding ten behoeve van het waterwingebied, volgens uit het provinciaal beleid.

5.3 Toelichting op de planregels

In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan gebruikte bestemmingen nader

toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn

ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.

De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee wordt de op de verbeelding opgenomen enkelbestemming geregeld;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de antidubbeltelbepaling, algemene aanduidings- en afwijkingsregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

In het vigerende bestemmingsplan zijn de bestaande gronden van de oostelijke percelen bestemd als 'Wonen'. Aangezien met onderhavige bestemmingsplan het gehele plangebied deel uit gaat maken van de woningbouwontwikkeling is ook aan deze gronden de bestemming 'Wonen' toegekend. Binnen de bestemmingsregeling is uitsluitend het oprichten van woningen binnen het bouwvlak toegestaan. In een woning is tevens een aan-huis-gebonden beroep toegestaan.

Naast de woningen mogen ook bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, ondergrondse en / of bovengrondse infiltratievoorzieningen en bijbehorende voorzieningen worden gerealiseerd binnen deze bestemming.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

Gelet op de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied en de resultaten van het archeologisch onderzoek, dienen voorafgaand aan bouwactiviteiten of grondverzet eventueel in het plangebied aanwezige archeologische waarden door middel van onderzoek veilig gesteld te worden. Dit is conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Venray vastgelegd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen met betrekking tot het ondergronds bouwen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het wettelijk verbod gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In deze regels zijn algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Zo is opgenomen dat binnen de enkelbestemming kan worden afgeweken van opgenomen maten tot een maximum van 10%. Ook zijn afwijkingsregels opgenomen die het mogelijk maken bij meetverschillen ontwikkelingen toe te staan en is bepaald dat kleine bouwwerken van openbaar nut, mits ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, ook in afwijking van de bestemmingsregels vergund kunnen worden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Artikel 10 Algemene procedureregels

Dit artikel geeft de te volgen procedures aan bij de toepassing van binnenplanse flexibiliteitsmogelijkheden.

Artikel 11 Overige regels

In deze regels wordt duidelijk gemaakt hoe overige wettelijke regelingen in relatie staan tot de regels in dit bestemmingsplan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

Artikel 13 Slotregel

In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning binnen bestaande bebouwing en het behoud van 2 bouwtitels. Er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Verwacht wordt dan ook dat er tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren zullen bestaan.

Gedurende de procedure die in het kader van het bestemmingsplan doorlopen dient te worden is het voor eenieder mogelijk om een zienswijze kenbaar te maken.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft een ontwikkeling bekostigd door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Venray zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. De realisatie van de woning betreft een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. In dat kader wordt een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer gesloten.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan Gedeputeerde Staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten.
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht.
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend.
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan Gedeputeerde Staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.