direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofdstraat 37 Oirlo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP18010-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Electro Gommans is een familiebedrijf dat vanaf 1961 actief is in de elektro installatietechniek en inmiddels 25 medewerkers telt. Naast de agrarische sector en de (particuliere) woningbouw verricht het bedrijf werkzaamheden in de utiliteitsbouw. Het bedrijf is gevestigd aan de Hoofdstraat 37 te Oirlo en beslaat het gehele perceel dat wordt ingeklemd tussen de Hoofdstraat en de weg Achter de Kerk.

Op dit moment staan de bedrijfsauto's, aanhangers en hoogwerkers in de buitenlucht gestald (op een deel van perceel R729, aan de zuidzijde van het bedrijf). Een overdekte stalling heeft sterk de voorkeur om de materialen te beschermen tegen weersinvloeden en tegen inbraak/diefstal. Tevens is het de bedoeling in de nieuwe loods klein onderhoud te plegen aan de hoogwerkers; de bedrijfsauto's worden extern bij een garagebedrijf onderhouden. De nieuwbouw is aldus vooral ingegeven voor de optimalisering (en geen uitbreiding) van de activiteiten van het bedrijf.

Voor de realisatie van de nieuwe loods is de noordelijk gelegen woonkavel (R952 en R973) aangekocht. Hiervan zal een oppervlakte van circa 750 m2 van de bestemming Wonen naar de bestemming Bedrijf moeten worden gewijzigd.

Het achterste deel van het perceel R729 zal, samen met het in het verlengde daarvan gelegen deel van het perceel R1809, een agrarische bestemming krijgen, waarop een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.

Het plangebied is grotendeels gelegen in het bestemmingsplan Oirlo en heeft daarin de bestemmingen 'Bedrijf', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie - 4' en de aanduidingen
bouwvlak en detailhandel. Een heel klein gedeelte van het plangebied valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2010 (incl. - herziening regels) en heeft hierin de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Waarde - Archeologie - 2' gekregen.

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen. Hiertoe zal derhalve een reguliere bestemmingsplanprocedure moeten worden gevolgd. Bij schrijven van 4 september 2017 heeft het bevoegd gezag hieraan in beginsel haar medewerking toegezegd.

Het voorliggende bestemmingsplan "Hoofdstraat 37 Oirlo" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen aan Hoofdstraat 37 te Oirlo, kadastraal bekend gemeente Venray sectie R nummers 1614, 1615, 1616, 1617, 1618, 951, 729 (ged.), 952 (ged.) en 1809 (ged.).

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 5000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0002.jpg"

Afbeelding: omvang plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Oirlo   - Bedrijf
- Wonen
- Waarde - Archeologie - 4'
- aanduidingen bouwvlak en detailhandel  
3 november 2015  
bestemmingsplan
Buitengebied 2010 (incl.
- herziening regels)  
- 'Agrarisch'
- Waarde - Archeologie - 2  
14 december 2010 (en 20 september 2017)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige
landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bevindt zich aan de doorgaande weg aan de zuidkant van de kern Oirlo en op circa 300 meter afstand ten zuidwesten van de spoorlijn Venlo (Blerick)-Nijmegen. Het plangebied wordt enerzijds via de Hoofdstraat in noordelijke richting van de Hoofdstraat-Oirloseweg ontsloten op de Deurneseweg (N270) in de richtingen Wanssum en Deurne. Via de N270 is op relatief korte afstand de toerit naar de A73 in de richtingen Nijmegen en Venlo te bereiken. Maar ook via de achterzijde (Achter de Kerk) wordt het bedrijf ontsloten. Via de Deputé Petersstraat wordt de Hoofdstraat weer bereikt.

Op ruim 800 m ten noorden van het plangebied is recreatiepark De Witte Vennen gelegen met bijbehorende waterplas.

Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0004.jpg"

Afbeelding: Omgevingskaart

2.3 Functionele structuur

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies met elkaar verweven. Het betreft een menging van woningen, kapsalon, maatschappelijke- en dienstverlenende bedrijvigheid en horeca alsmede enkele agrarische bedrijven (veehouderij en glastuinbouw).

Het plangebied grenst met de zijdelingse perceelsgrenzen direct aan woonbestemmingen, aan de westelijke zijde tegenover een woning, kapsalon en veehouderij en aan de oostelijke zijde aan het agrarisch gebied.

De functionele structuur zal niet wijzigen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het plan

Electro Gommans is gevestigd aan de Hoofdstraat 37 te Oirlo en beslaat het gehele perceel dat wordt ingeklemd tussen de Hoofdstraat en de weg Achter de Kerk.

Op dit moment staan de bedrijfsauto's, aanhangers en hoogwerkers in de buitenlucht gestald (op een deel van perceel R729, aan de zuidzijde van het bedrijf). Een overdekte stalling heeft sterk de voorkeur om de materialen te beschermen tegen weersinvloeden en tegen inbraak/diefstal. Tevens is het de bedoeling in de nieuwe loods klein onderhoud te plegen aan de hoogwerkers; de bedrijfsauto's worden extern bij een garagebedrijf onderhouden. De nieuwbouw is aldus vooral ingegeven voor de optimalisering (en geen uitbreiding) van de activiteiten van het bedrijf.

Voor de realisatie van de nieuwe loods is de noordelijk gelegen woonkavel (R952 en R973) aangekocht. Hiervan zal een oppervlakte van circa 750 m2 van de bestemming Wonen naar de bestemming Bedrijf moeten worden gewijzigd.

Het achterste deel van het perceel R729 zal, samen met het in het verlengde daarvan gelegen deel van het perceel R1809, een agrarische bestemming krijgen, waarop een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.

Bij schrijven van 4 september 2017 heeft het bevoegd gezag aan deze ontwikkeling in beginsel haar medewerking toegezegd. Hierin heeft het bevoegd gezag als voorwaarde opgenomen dat verdere groei in de toekomst op deze locatie niet meer mogelijk is; hetgeen nu is aangevraagd, wordt dan ook als eindsituatie vastgelegd.

3.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Het plangebied is gelegen aan Hoofdstraat 37 te Oirlo, kadastraal bekend gemeente Venray sectie R nummers 1614, 1615, 1616, 1617, 1618, 951, 729 (ged.), 952 (ged.) en 1809 (ged.).

De feitelijke bebouwingssituatie zoals deze vanaf de Hoofdstraat is te zien, is op onderstaande afbeelding weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0005.jpg"

Foto bestaande bebouwingssituatie

De bestaande bebouwing zal gehandhaafd blijven maar de bedrijfsmatige opslag in de open lucht aan de zuidzijde van het perceel zal verplaatst worden naar de noordzijde en zal inpandig plaats gaan vinden in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw. Dit nieuwe deel van de bedrijfsbebouwing is op onderstaande plattegrond weergegeven in ecru.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0006.jpg"

De gewijzigde gevelaanzichten komen er als volgt uit te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0007.jpg"

Op onderstaande artistimpression is de achtergevel te zien, welke is gericht en ontsloten wordt op de weg 'Achter de Kerk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0008.jpg"

Artistimpression vanaf Achter de Kerk

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

Het plangebied bevindt zich aan de zuidkant in de kern Oirlo op circa 300 meter afstand ten zuidwesten van de spoorlijn Venlo (Blerick)-Nijmegen. Het plangebied wordt enerzijds via de Hoofdstraat in noordelijke richting van de Hoofdstraat-Oirloseweg ontsloten op de Deurneseweg (N270) in de richtingen Wanssum en Deurne. Via de N270 is op relatief korte afstand de toerit naar de A73 in de richtingen Nijmegen en Venlo te bereiken. Maar ook via de achterzijde (Achter de Kerk) wordt het bedrijf ontsloten. De hoofdontsluiting van dat achtergelegen gebied is gesitueerd in de nabijheid van de kruising Deputé Petersstraat-Haalakker. Er is sprake van 1 ontsluiting voor autoverkeer.

Achter de Kerk, de Pastoor Vervoortstraat en de Koster Nelissenstraat hebben een profiel van circa 8,5 m, bestaande uit een rijbaan van 4,5 m met aan weerszijden trottoirs of groenstroken van 2 m. Via de Deputé Petersstraat wordt de Hoofdstraat weer bereikt.

Aan de Hoofdstraat en aan Achter de Kerk- bedraagt de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur.

Het plan leidt, in vergelijking met de vigerende bedrijfsbestemming en het feitelijke gebruik van de aangrenzende gronden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, althans indien de CROW-normering op wordt losgelaten op de toename van het aantal BVO. De verkeersbewegingen zullen ten opzichte van de huidige theoretische bewegingen dan met gemiddeld 28 stijgen ten opzichte van het huidige bedrijfsmatige verkeer (uitgaande van de typeringen 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk' en een uitbreiding van 325 m2 bij een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf). Het project heeft hierdoor (3 extra voertuigen per uur op werkdagen) geen substantiële consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Aangezien het project overigens weliswaar ziet op een gebouwelijke uitbreiding, doch welke niet ten doel heeft om de bedrijfsactiviteiten uit te breiden met meer bezoekers en personeel maar om het wagenpark dat nu nog in de buitenlucht wordt gestald, inpandig te gaan stallen, om op deze manier de materialen te beschermen tegen weersinvloeden en inbraak/diefstal, is er feitelijk geen sprake van een toenemende verkeersgeneratie.

3.3.2 Parkeren

Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Volgens de door de gemeente Venray gehanteerde CROW-parkeernormering en de Beleidsnota Parkeernormen zijn er per 100 m² BVO 2,4 parkeerplaatsen nodig. Het bruto vloeroppervlak na uitbreiding en met aftrek van de bedrijfswoning beslaat circa 1800 m2, hetgeen betekent dat er circa 43 parkeerplaatsen aanwezig zouden moeten zijn op eigen terrein.

De huidige parkeerbehoefte gerelateerd aan de representatieve bedrijfsactiviteiten kan worden opgevangen op de erfverharding aan de zuid- en oostzijde van het gebouw; de erfverharding is al voorzien van parkeervakken, welke beperkt zal worden uitgebreid ter plaatse van de toegang van het aangrenzende bedrijfsgedeelte dat naar de noordzijde zal worden verplaatst; de beperkte gebouwelijke uitbreiding voorziet juist in het inpandig stallen van voertuigen die nu buiten staan waardoor er sprake is van een verschuiving van de stalling van voertuigen.

Op onderstaande figuur zijn 44 parkeerplaatsen ingetekend:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0009.jpg"

Parkeren op eigen terrein

3.4 Landschappelijke inpassing en water

De bestaande erfbeplanting rondom de bedrijfslocatie zal behouden blijven en nog verder worden versterkt. Hiertoe is een beknopt landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0010.jpg"

Landschappelijke inpassing

Onderdeel van de landschappelijke inpassing is een open infiltratievoorziening ten behoeve van het opvangen van hemelwater afkomstig van de nieuwbouw. Het perceel zal verder worden aangeplant als grasland met weidebloemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader en beleidsthema's

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen.

Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 5.3 en de paragrafen 5.2 respectievelijk 5.7 behandeld.

4.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

In casu is er sprake van een bestaand en in het stedelijk gebied gelegen electrobedrijf dat per saldo uitbreidt met een oppervlakte van circa 325 m2. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 april 2014 uitgesproken dat een uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ECLI:NL:RVS:2014:1442):

"Het plan voorziet met de bestemming "Bedrijf" in het gebruik voor onder meer bedrijfsdoeleinden van de percelen en ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" in een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 400 m². Het plandeel met de bestemming "Bedrijf" heeft een oppervlakte van ongeveer 2.360 m². Gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf", is de Afdeling van oordeel dat de raad er in dit geval terecht vanuit is gegaan dat het plan niet voorziet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is."

De in onderhavig plan voorziene ontwikkeling kan dus evenmin worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 12 december 2014 is de Omgevingsvisie Limburg (beter bekend als POL 2014) vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft deze omgevingsvisie aan dat de omgeving grotendeels getypeerd wordt als 'overig bebouwd gebied' en voor een heel klein deel als 'buitengebied' , zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0011.jpg"

Afbeelding: uitsnede POL 2014

Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Aangezien sprake is van een bestemmingsplan waarbij een stedelijke functie binnen de zone ‘overig bebouwd gebied’ wordt toegestaan, waar dergelijke functies bij uitstek gesitueerd dienen te zijn, is geen sprake van strijdigheid met het provinciale beleid zoals omschreven in de omgevingsvisie.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het Omgevingsvisie 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het Omgevingsvisie 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet binnen beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap of (milieu)beschermingsgebieden ligt.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.3.3 Visie Bedrijventerreinen

In de Omgevingsvisie Limburg wordt door de provincie Limburg ingezet op het invoeren van dynamisch voorraadbeheer voor bedrijven. Er lijkt een voldoende voorraad aan werklocaties te zijn en in sommige gevallen zelfs een over aanbod. Er is geen behoefte aan meer van het zelfde maar juist behoefte aan een andere kwaliteit.

Dynamiek in de voorraad werklocaties blijft van belang om in te kunnen spelen op nieuwe wensen vanuit de markt. Daarom is het van belang een relatie te laten ontstaan tussen bestaande voorraad (leegstaand en in gebruik) en nieuwe te ontwikkelen voorraad. Essentieel is dat in regionaal verband door gemeenten niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt over noodzakelijke interventies over de ambities en opgaven, gezamenlijke principes en een gezamenlijke werkwijze.

Centraal in het dynamisch voorraadbeheer staan drie typen interventies:

  • 1. Herstructurering: Werken aan de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinvoorraad (en aanpak leegstand). Koppelingen van herstructurering van bestaande terreinen met de uitrol van nieuwe terreinen.
  • 2. Sturing op kwaliteit en kwantiteit: Schrappen en transformeren van (harde) plannen die niet de beoogde toevoeging van kwaliteit opleveren.
  • 3. Nieuwe ontwikkeling: Onder voorwaarden ruimte bieden voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

Vanuit de regio onderschrijft de gemeente Venray het belang van dynamisch voorraad beheer. Om dit goed te kunnen uitvoeren is in de visie Bedrijventerreinen Noord Limburg de huidige bedrijventerreinvoorraad beschreven, alsmede de gezamenlijke ambities, opgaven en principes. Daarnaast wordt ook ingegaan op de spelregels en werkwijze die in de regio Noord Limburg worden gehanteerd. De drie typen interventies worden specifiek behandeld in deze visie.

Venray wil de ruimtevraag van bestaande bedrijvigheid kunnen faciliteren. Hiervoor is het zaak deze ruimtevraag met behulp van het bedrijfsleven goed in beeld te krijgen. Daardoor kan eerder ingespeeld worden op de behoeften van de bedrijven.

De intensivering van bestaande kavels heeft geen gevolgen voor het dynamisch voorraad beheer. Er ontstaat immers geen nieuw bedrijventerrein areaal. Indien het nodig is een kavel op een bestaand terrein beperkt uit te breiden om het bedrijf op de huidige plek te kunnen laten voortbestaan wil Venray dit ook niet verrekenen in het dynamisch voorraadbeheer. Het moet dan wel om een zeer beperkte uitbreiding gaan die nodig is om bedrijfsprocessen, stromen op het terrein of parkeren te verbeteren (bv. max 10% van de bestaande kavelomvang). Hier kan eenmalig gebruik van worden gemaakt. Deze 10% regeling biedt individuele gemeenten de mogelijkheid om zaken zelf te regelen zodat lokaal gebonden bedrijven niet hoeven te verplaatsen.

In casu zal in ruil voor de uitbreiding aan de noordzijde, de huidige buitenopslag/stalling aan de zuidzijde (ca. 425 m2) komen te vervallen; de huidige bestemming wordt gewijzigd naar agrarisch. Aan de noordzijde zal aan een oppervlakte van circa 750 m2 een bedrijfsbestemming worden toegekend.  Per saldo zal de bestemming Bedrijf worden uitgebreid met ca. 325 m2 , zijnde 9,5% van de huidige oppervlakte.

Het project is hiermee niet strijdig met de Visie Bedrijventerreinen.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Strategische visie Venray 2020

De karakteristiek van Venray; een verstedelijkte kern in een groot en landschappelijk buitengebied, met daar omheen een tiental dorpen met ieder een eigen karakteristiek, biedt een groot aantal verschillende woon- en leefmilieus. Daarmee biedt Venray de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Venray biedt daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor de regio. Ook voor, goed opgeleide, werknemers.

Venray heeft een centrale ligging in de regio. Daardoor kan Venray op een aantal gebieden een regionale centrumrol vervullen naast Venlo. Door die centrale ligging is Venray ook een aantrekkelijke woongemeente voor mensen die elders in de regio werken, bijvoorbeeld in Venlo, Nijmegen of Eindhoven. Venray is daardoor ook een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven die gebruik willen maken van de kennis en arbeidskracht van deze regio en Venray is een aantrekkelijke plaats voor een aantal (culturele) evenementen dat mikt op een (boven)regionaal publiek. Om deze centrale positie beter te kunnen benutten en te versterken zijn verbeteringen nodig.

Als aanvulling op de Strategische Visie is het beleidsdocument 'Venray, stad in de Peel (2025)' door de raad vastgesteld. Venray heeft de ambitie een kwalitatief economisch knooppunt te zijn met haven Wanssum, EiwitRijk (hét agrofoodcluster van de wereld) en Via Venray/oost-west verbinding. De bereikbaarheid van Venray is goed, en nog steeds in ontwikkeling. De A73 vormt de herkenbare as van de logistieke hotspot Venlo-Venray. De haven van Venray-Wanssum wordt binnen enkele jaren aanzienlijk vergroot, waarmee het een natte toegangspoort wordt voor het bedrijfsleven van Venray zelf en de hele Greenportregio. De opwaardering van de Maaslijn (spoor) en de N270/Via Venray staan ondertussen op de agenda van provincie en Rijk. Het is de uitdaging om samen met anderen die agenda tot uitvoering te brengen.

Naast een logistiek knooppunt is Venray een warm kloppend economisch hart in de regio met gevarieerde werkgelegenheid. Er werken iedere dag ruim 22.000 mensen, met een inkomende pendel van ca. 9000 mensen (Limburgse pendel 2010). Deze medewerkers verdienen hun boterham in agrofood, logistiek, maakindustrie, zorg, retail & toerisme en recreatie. Banen die variëren van hoog tot laag niveau. Venray zet stevig in op duurzame werkgelegenheid waardoor een economische basis voor de leefbaarheid in Venray wordt gecreëerd.

Om de economische en sociale motor te laten draaien heeft het Venrays bedrijfsleven ook in de toekomst arbeidskrachten nodig op alle niveaus. Dat zijn onder meer de jongeren die nu in onze gemeenschappen opgroeien. Om te zorgen dat onze jongeren willen blijven wonen en werken in Venray en de regio, is het de opgave dat er voor de jongeren een aantrekkelijke leef-, werk- en woonklimaat is.

Het bieden van beperkte uitbreidingsruimte aan een bestaand en goed renderend bedrijf in het bebouwd gebied zorgt ervoor dat de bestaande werkgelegenheid in de kern Oirlo behouden blijft en werkgelegenheid kan bieden aan mensen in deze kern en de regio. Het project is derhalve niet strijdig met voornoemde visie.

4.4.2 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015

De gemeente Venray heeft, als uitwerking van de Strategische Visie, het Ontwikkelingsperspectief 2015 vastgesteld. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven. De kenmerken van het Ontwikkelingsperspectief Venray zijn:

  • selectiviteit;
  • integraliteit;
  • uitvoeringsgericht;
  • ambities van de gemeente;
  • veranderende rol van de gemeente;
  • basis voor ontwikkelingsplanologie.

Door samenwerking en clustering van dorpen en wijken beschikken deze over een compleet en gedifferentieerd woningaanbod en een basisaanbod aan (maatschappelijke) voorzieningen, waardoor de dorpen hun levensvatbaarheid behouden.

De gebouwelijke uitbreiding van het bestaande electrobedrijf, welke uitbreiding gepaard gaat met de beëindiging van de buitenopslag van materieel en een goede inpassing in de omgeving, draagt hieraan bij.

4.4.3 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Het stedelijk gebied is in principe de plek waar stedelijke ontwikkelingen (woningbouw, bedrijvigheid etc.) thuishoren. Dit neemt niet weg dat de gemeente Venray het wenselijk vindt dat ook in het stedelijk gebied sprake is van groene kwaliteiten. Groen (zoals stadsparken, laanbeplanting etc.) in en om de dorpen en de kern van Venray draagt tenslotte bij aan een gezond en aantrekkelijk leefklimaat. Daarnaast acht de gemeente het van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen niet mogen leiden tot leegstand of verloedering op bestaande locaties.

Betreft het een ontwikkeling buiten de contouren van de kerkdorpen en buiten de grens stedelijke dynamiek van de Omgevingsvisie Limburg, dan is deze structuurvisie van toepassing.

Nu onderhavig bestemmingsplan ziet op een bedrijfsbestemming welke geheel is gelegen binnen de stedelijke dynamiek en binnen de rode contour, is in casu geen bijdrage noodzakelijk in het kader van deze structuurvisie.

4.4.4 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Oirlo   - Bedrijf
- Wonen
- Waarde - Archeologie - 4'
- aanduidingen bouwvlak en detailhandel  
3 november 2015  
bestemmingsplan
Buitengebied 2010 (incl.
- herziening regels)  
- 'Agrarisch'
- Waarde - Archeologie - 2  
14 december 2010 (en 20 september 2017)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0012.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt onder activiteit 10 dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor (kolom 1) plannen voor de aanleg, uitbreiding of wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in geval er sprake is van (kolom 2) 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak of een oppervlakte van 100 hectare of meer.

Het plangebied beslaat een oppervlakte van in circa 5000 m2. Ruimschoots onder de drempelwaarde.

In casu is het niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Hoofdstraat bedraagt de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur.

In casu betreft het een stalling voor bedrijfsmaterieel welke niet geluidgevoelig is.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk

Spoorweglawaai

De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 300 m ten noordoosten van de Hoofdstraat 37. Het betreft hier een spoorwegverbinding met een vastgestelde geluidzone van 100 meter aan weerszijden (gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf).

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige project wordt binnen het plangebied een bodemgevoelige functie uitgebreid. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is voor deze locatie derhalve noodzakelijk.

Op 21 september 2018 is door Econsultancy BV het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is het volgende geconstateerd:

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV-NL). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, sterk siltig, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit matig tot uiterst siltig, matig fijn zand. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veld werkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grond wateronderzoek plaatsgevonden.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het bodemonderzoek is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Of het onderhavige project valt onder de Regeling NIBM is met name gerelateerd aan de verkeersaantrekkende werking van deze functie. Aangezien de gebouwelijke uitbreiding betrekking heeft op het inpandig stallen van bedrijfsmaterieel waar dit tot op heden in de open lucht plaatsvindt, zal er weinig tot geen sprake zijn van toenemende verkeersaantrekkende werking.

Via de NIBM-rekentool is toch een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (niet te verwachten) toename van het aantal verkeersbewegingen van 200 voertuigen per dag (waarvan 40 vrachtwagens) nog altijd sprake is va 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0013.jpg"

Luchtkwaliteit vormt derhalve duidelijk geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied wordt omringd door woningen en enkele agrarische en niet-agrarische bedrijven (kapsalon, maatschappelijke- en dienstverlenende bedrijvigheid en horeca) . Er is dus sprake van een gemengd gebied.

Het uit te breiden deel van het bedrijf Electro Gommans is niet gevoelig van milieu-invloeden van buiten.

Andersom dient voor omliggende woningen echter wel voldaan te worden aan de eisen van milieuzonering.

Het electrobedrijf betreft een inrichting in de milieucategorie 2. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 30 m vanuit het plangebied. Omdat het een bestaand bedrijf betreft, is slechts een beoordeling van het deel van het plangebied relevant waar de uitbreiding van de bedrijfsbestemming wordt geprojecteerd. Op onderstaande afbeelding is de contour van 30 m rondom het plangebied en rondom het bouwvlak gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0014.jpg" Afbeelding: milieucontour 30 m (rood) en 10 m (groen).

Nu er sprake is van een functiemenging, mag één afstandsstap lager worden gehanteerd, waardoor een richtafstand van 10 m volstaat.

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat er geen enkel bestemmingsvlak voor een woning binnen de richtafstand van 30 m is gelegen en binnen de richtafstand van 10 m die in casu aangehouden mag worden zelfs geen gronden van derden zijn gelegen. Immers, de woning aan de Hoofdstraat 35 is eigendom van initiatiefnemer.

Akoestisch gezien heeft de verruiming van het bouwvlak geen substantiële impact; tot op heden wordt het gebruikte bedrijfsmaterieel in de open lucht op het perceel gestald dat binnen het plangebied nu een agrarische bestemming krijgt. Het feit echter dat het bedrijfsmaterieel al gebruikt wordt, doch als gevolg van de mogelijkheden die het onderhavige bestemmingsplan biedt, in de toekomst binnen kan worden gestald, heeft tot gevolg dat er feitelijk een akoestisch betere situatie wordt gecreëerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

Uit et bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van de uitbreiding van de bouwmogelijkheden geen onaanvaardbare hinder ten opzichte van omliggende woningen is te verwachten.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De uitbreiding van het bedrijfsgebouw is te kwalificeren als een (beperkt) kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 300 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied is dit de spoorlijn Venlo-Nijmegen. De A73 bevindt zich op meer dan 1 km van het plangebied en heeft hierdoor geen invloed op de externe veiligheid op het plangebied.

Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied.

Er is in de omgeving van het plangebied (binnen een straal van 1,5 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 555 m² binnen het plangebied valt.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve redelijk geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m. Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.

Benodigde buffercapaciteit bedraagt:

Neerslag T=10 43mm neerslag/m2   Neerslag T=100 84 mm neerslag/m2  
Te infiltreren 555 m2 x 0,043 m = 24 m3   Te infiltreren 555 m2 x 0,084 m = 46,6 m3  

Er zal derhalve moeten worden voorzien in een buffer van ten minste 24 m3. Deze open dan wel gesloten infiltratievoorzieningen zal geïntegreerd worden in de erfbeplanting/landschappelijke inpassing rondom het westelijke deel van de bedrijfsbebouwing en zal worden gerealiseerd in de vorm van een vijver, verlaging in het erf (wadi) en/of grindkoffers en kratten.

Afvoer van bedrijfsafvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Wet Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment in gebruik voor bedrijfsmatige activiteiten en achtertuin behorende bij de woning Hoofdstraat 35.

Door het bestaande gebruik en inrichting van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (menselijke en bedrijfsmatige activiteiten)- vormt het plangebied e.o. in beginsel geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen, dan wel zal de bestemmingswijziging geen negatieve invloed op deze biotoop hebben.

Enige aantasting van het NNN zal als gevolg van het project derhalve niet plaatsvinden.

5.6 Flora en fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is voor het overgrote deel in gebruik als bedrijf. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat uit bedrijfsmatige activiteiten en achtertuin behorende bij de woning Hoofdstraat 35, bedrijfswonen, erfverhardingen, maaien, tuin en de gebruikelijke menselijke activiteiten.

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (april 2017 - april 2018) is voor het gebied 'Oirlo' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

De op het perceel waar de uitbreiding plaatsvindt aanwezige bomen zullen behouden blijven en er worden ter plaatse van de huidige buitenstalling nieuwe bomen aangeplant, erfverharding verwijderd en verder zal het landschappelijk inpassingsplan zoals door initiatiefnemers is opgesteld, worden uitgevoerd.

In en in de omgeving van het plangebied zijn hierdoor ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten, zodat planten en dieren ruimte krijgen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door graafwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 4” geldt. Deze categorieën omvatten monumenten van zeer hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0015.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP18010-va01_0016.jpg"

Figuur: tabel met maatregelen per categorie

Voor deze categorie 4-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 500 m2 én de verstoringsdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.

Op basis van de planregels van het moederplan geldt deze verplichting eerst bij een verstoring van meer dan 50 cm onder maaiveld en een oppervlakte van 500 m2, zodat deze regel ook op onderhavige bestemmingswijziging ziet.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan betrekking heeft op het mogelijk maken van nieuwe bebouwing met een grotere oppervlakte dan 500 m2 én dieper dan 50 cm -mv, is het in principe noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren. De noodzaak van onderzoek wordt bepaald tijdens de beoordeling van de vergunningaanvraag op basis van detailinformatie over de bodemverstoring waarmee planrealisatie gepaard gaat. Een eventuele onderzoeksplicht wordt als voorwaarde aan de vergunning verbonden.

In oktober 2018 is een gecombineerd bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Econsultancy Rapportnummer 6749.002). De conclusie van dit (voor)onderzoek is dat de hoge archeologische verwachting voor het plangebied kan worden gehandhaafd gezien de gave bodemopbouw. Uit de boringen blijkt dat het potentiële archeologische niveau op een diepte van circa 70 tot 90 cm onder het maaiveld ligt. Bovengenoemde dieptenorm van 50 cm –mv kan hierdoor worden bijgesteld naar 80 cm –mv. 

Of archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven en eventueel een opgraving noodzakelijk is hangt af van de combinatie van oppervlakte en diepte van bodemverstoring bij planrealisatie. Daarvan is dus sprake bij graafwerkzaamheden dieper dan 80 cm –mv over een oppervlakte groter dan 500 m2. Dit wordt getoetst door de gemeente Venray in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, op basis van gedetailleerde informatie over de nieuwbouw.

Archeologisch vervolgonderzoek is noodzakelijk indien planrealisatie gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 80 cm over een oppervlakte groter dan 500 m2. Of dat het geval is wordt bepaald bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Indien onderzoek nodig is wordt dat als voorwaarde aan de vergunning verbonden.

Het archeologisch onderzoek is integraal als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

5.8 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel. In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 Co2-neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e Uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Van bedrijven wordt gevraagd om daar waar mogelijk gebruik te maken van duurzame energie.

5.9 Niet gesprongen explosieven

Het gehele grondgebied van Venray heeft in de 2e wererldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding.

Met de tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer afgesloten planschadeverhaalsovereenkomst wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Procedure en maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro wordt de provincie Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  • 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
  • 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  • 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  • 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  • 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg. Op 18 februari 2019 heeft de provincie laten weten dat het plan geeft geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Deze reactie is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

6.2.3 Informatie omwonenden

Electro Gommans is gevestigd aan de Hoofdstraat 37 te Oirlo en beslaat het gehele perceel dat wordt ingeklemd tussen de Hoofdstraat en de weg Achter de Kerk. Op dit moment staan de bedrijfsauto's, aanhangers en hoogwerkers in de buitenlucht gestald (op een deel van perceel R729, aan de zuidzijde van het bedrijf). Een overdekte stalling heeft sterk de voorkeur om de materialen te beschermen tegen weersinvloeden en tegen inbraak/diefstal. Tevens is het de bedoeling in de nieuwe loods klein onderhoud te plegen aan de hoogwerkers; de bedrijfsauto's worden extern bij een garagebedrijf onderhouden. De nieuwbouw is dus vooral ingegeven voor de optimalisering (en geen uitbreiding) van de activiteiten van het bedrijf.

Voor de realisatie van de nieuwe loods is de noordelijk gelegen woonkavel (R952 en R973) aangekocht. De voormalige eigenaar van deze percelen is hierdoor uiteraard op de hoogte gesteld van de plannen van Electro Gommans.

De direct omwonenden van het plangebied zijn allen persoonlijk benaderd door initiatiefnemer; de bewoners van de Pastoor Vervoortstraat 1 en 11, en de bewoners van de Koster Nelissenstraat 22 (die vanuit de achtertuin op het bedrijf kijken) zijn bekend met de plannen en zeggen geen van allen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling.

6.2.4 Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 11 oktober 2019 voor ce duur van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Wijze van bestemmen

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld.

Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan Oirlo.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.