direct naar inhoud van Toelichting
Plan: St. Leonardsweg 25 Wanssum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP20003-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de St. Leonardsweg 25 in Wanssum, gemeente Venray, ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie.

Op het erf staan meerdere leegstaande bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning, die nog wel wordt bewoond.

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de leegstaande bedrijfsgebouwen te hergebruiken door er een bouw- en timmerbedrijf en opslaglocatie te vestigen. Het vestigen van deze bedrijfsactiviteiten is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel gewenst en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de St. Leonardsweg 25, aan de noordkant van de kern Wanssum. Bijgevoegd een afbeelding die de locatie en de directe omgeving toont.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0002.png" De ligging van het plangebied (oranje stip) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Aan de St. Leonardsweg 25 in Wanssum ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie. De locatie ligt in het buitengebied, tegen de kern Wanssum aan. De omgeving heeft een landelijk karakter en bestaat uit agrarische gronden en enkele woonlocaties direct ten zuiden van het voormalige agrarische bedrijf. Direct ten noordoosten van het plangebied ligt de nieuwe provinciale weg inclusief brug over de havenarm van bedrijventerrein 'Haven Wanssum'. Deze weg is aangelegd als onderdeel van de grootschalige gebiedsontwikkeling 'Ooijen Wanssum', waar in de uiterwaarden en aangrenzende gronden ten zuiden van de Maas ingrepen zijn uitgevoerd om de waterstand van de Maas te doen dalen en het achterland beter te beschermen tegen hoogwater. Ook is er ruimte gemaakt voor natuurlijke ontwikkeling en nieuwe economische ontwikkelingen, waaronder het bedrijventerrein 'Haven Wanssum'.

Het plangebied wordt doorsneden door de St. Leonardsweg. Het voormalige agrarische bedrijf ligt direct ten westen van deze weg. Het bebouwingscluster is nog geheel intact en bestaat uit verschillende leegstaande bedrijfsgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca 2.750 m² en een bedrijfswoning. Het noordelijk deel van het cluster bestaat uit drie vergelijkbare in donker baksteen opgetrokken gebouwen met zadeldak in een hoefijzer opstelling. Binnen dit complex is de woning gevestigd. Aan de zijde van de St. Leonardsweg is door twee muren met een poort een entree gevormd naar de binnenplaats van het complex. Ten noorden van deze gebouwen staat, een in dezelfde stijl gebouwde open kapschuur.

Het zuidelijk deel van het bebouwingscluster bestaat uit twee noord-zuid gerichte bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen worden omgeven door verharde buitenruimten en twee kleine weilanden.

Aan de St. Leonardsweg staat, binnen het plangebied, de Sint Leonarduskapel. De Sint Leonarduskapel, ook wel bekend als de Lindertkapel. De kapel werd door de buurtbewoners in 1954 gebouwd ter vervanging van een veel oudere, door brand verwoeste kapel op een grondstuk van de eigenaar van St. Leonardsweg 25. Om de aanleg van de rondweg mogelijk te maken is de kapel in mei 2019 in zijn geheel verplaatst naar de huidige locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0003.png"

Aanzicht vanuit het oosten op het bestaande bebouwingscluster (bron: Kaartenbak Venray)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0004.png"

Foto van de kapel

Het plangebied ten oosten van de St. Leonardsweg heeft een oppervlak van ca 7.000 m² en bestaat voornamelijk uit weiland. Aan de noordzijde van dit deel van het plangebied is in 2021 een ontsluitingsweg naar de Geijsterseweg aangelegd. Via deze ontsluitingsweg worden de verkeersbewegingen van en naar het bouw- en timmerbedrijf afgewikkeld zodat dit verkeer niet door de bebouwde kom van Wanssum hoeft te rijden. Het onderhoud van dit deel van de ontsluitingsweg wordt gedaan door de initiatiefnemer van voorliggend initiatief.

De meest zuidoostelijk gelegen bedrijfsruimte wordt gebruikt voor het stallen van caravans. Deze verkeersbewegingen zijn zeer beperkt van omvang en vinden nog wel plaats via het zuidelijk gelegen deel van de St. Leonardsweg. Ook de bedrijfswoning is nog bereikbaar via het zuidelijke deel van de St. Leonardsweg. Tussen de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen van het bouw- en timmerbedrijf is de St. Leonardsweg afgesloten zodat de ontsluitingsweg niet kan worden gebruikt door sluipverkeer van en naar de zuidelijk gelegen bebouwde kom van Wanssum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied met kadastrale kaart (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden alle leegstaande bedrijfsgebouwen in gebruik genomen voor bedrijfsdoeleinden. Binnen het noordelijk deel van het bebouwingscluster is een bouw- en timmerbedrijf beoogd (kleinschalig bedrijf). De bedrijfswoning blijft behouden. De twee bedrijfsgebouwen aan de zuidkant van het cluster zullen in gebruik worden genomen als locatie voor statische opslag. De statische opslag is straks binnen in de bedrijfsgebouwen en in de buitenlucht rondom deze twee gebouwen toegestaan. Voor de opslag van goederen in de buitenlucht zijn de mogelijkheden begrensd door het nieuwe bouwvlak. Gelet op de kleinschaligheid en de aard van de toekomstige bedrijfsactiviteiten en het verdwijnen van de bestaande agrarische bedrijfsmogelijkheden kan worden gesteld dat voorliggend initiatief een aanzienlijke verbetering van het milieueffect tot gevolg heeft, wat ten goede komt aan het woon- en leefklimaat van de woningen in de directe omgeving en de kern Wanssum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0006.png"

Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: Michels Advies)

Alle bestaande gebouwen binnen het plangebied blijven gehandhaafd, van sloop of nieuwbouw is geen sprake. De bedrijfslocatie en de woning blijven via de St. Leonardsweg en de Geijsterseweg ontsloten op het omliggende wegennet. De gronden ten oosten van de St. Leonardsweg en het smalle perceel aan de zuidkant van het plangebied behouden de agrarische functie. Hieronder vallen ook de kapel en de gronden aan de noordoostkant, waar voorheen een woning stond en recent de ontsluitingsweg is aangesloten op de Geijsterseweg. De kapel is van historische betekenis en van belang voor de identiteit van de locatie / het gebied. Daarom is in voorliggend plan een regeling opgenomen ter behoud en bescherming van de kapel.

2.3 Duurzame stedenbouw

Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Middels voorliggend plan wordt er een nieuwe invulling gegeven aan de leegstaande bedrijfsgebouwen binnen het plangebied. Er is daarmee sprake van duurzaam ruimtegebruik. Er hoeven immers geen nieuwe bedrijfsgebouwen te worden opgericht om in de behoefte aan nieuwe bedrijfsgebouwen te kunnen voorzien. Naast een nieuwe invulling voor het plangebied voorziet voorliggend plan in een regeling ter bescherming en behoud van de aanwezige kapel, die cultuurhistorisch van betekenis is. Door het behoud en de bescherming van de kapel blijft de geschiedenis en identiteit van de streek zichtbaar voor bestaande en toekomstige generaties.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Rivierbed en een stroomvoerend deel rivierbed

Voor het bouwen in een rivierbed is een watervergunning (op grond van de Waterwet) nodig. Een aantal gevallen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht, daarvoor gelden algemene regels. Om de belangen ook via het ruimtelijk spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan.

Het Barro stelt ook algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Doel is het voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan voor werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of alleen onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit kunnen belemmeren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt binnen één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro, namelijk het 'Rivierbed'.

Rivierbed (Artikel 2.4.3 Barro)

Het gehele plangebied ligt binnen het 'Rivierbed' van de rivier de Maas. In de toelichting van het Barro (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.

In artikel 2.4.3 van de regels van het Barro is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Waterwet

Het gehele plangebied ligt binnen het rivierbed van rivier de Maas. Naar aanleiding van de overstromingen in 1993 en 1995 is het plan Ooijen-Wanssum opgesteld met enerzijds als doel ruimte voor de rivier en anderzijds hoogwaterbeveiliging met ruimte om te ondernemen en te wonen. Het plangebied ligt 'binnendijks' van het inmiddels uitgevoerde plan Ooijen-Wanssum. Overlast van hoogwater is derhalve niet meer te verwachten en het plangebied heeft geen effecten meer op de afvoercapaciteit van de rivier. Voorliggend initiatief maakt ook geen nieuwe bouwontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Het initiatief voorziet enkel in functionele wijzigingen van bestaande gebouwen en gronden. Alle bestaande gebouwen binnen het plangebied blijven behouden. Het aanvragen van een watervergunning op grond van de Waterwet is daarom niet aan de orde.

Waterbesluit

Op basis van kaartblad 19 van de waterregeling ligt het plangebied binnen het waterstaatkundig beheer. Specifiek ligt een deel van het plangebied binnen 'Gebieden waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is'. Op grond van het bepaalde in de waterregeling geldt er daarom voor delen van het plangebied een vrijstelling van de vergunningplicht. De gronden binnen het plangebied waarvoor deze vrijstelling geldt betreffen de gronden die op kaartblad 19 zijn aangegeven met de gele kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0007.png"

Uitsnede van kaartblad 19 van de waterregeling. Het plangebied is aangegeven met de witte bolletjeslijn (bron: Kaartblad 19 'Maas', Ministerie van Verkeer en Waterstaat)

Planologische doorvertaling voorliggend bestemmingsplan 

Op de verbeelding van voorliggend plan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' opgenomen ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'bergend regime' van kaartblad 19 van de waterregeling. De bijbehorende regels zijn overgenomen uit het provinciale inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum'.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen negatief effect heeft op het rivierbed. Het initiatief past daarmee binnen het gestelde van artikel 2.4.2 Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief voorziet in nieuwe bedrijfsmogelijkheden binnen bestaande leegstaande bedrijfsgebouwen en maakt de oprichting van nieuwe bedrijfsgebouwen niet mogelijk. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Het verder doorlopen van de ladder duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Op 01 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.

De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.

In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    • 1. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    • 2. in landelijk gebied
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw transitie;
  • Klimaatadaptatie en energie transitie.

Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'wonen en leefomgeving' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening Limburg treedt in werking bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In de Omgevingsverordening Limburg zijn geen direct relevante artikelen opgenomen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel zijn er in de omgevingsvisie aanknopingspunten voor de ontwikkeling te vinden. Een ambitie ten aanzien van bedrijventerreinen is dat er eerst gekeken wordt naar hergebruik van bestaande bebouwing, daarna naar uitbreiding en vervolgens nieuwvestiging. In dit geval is er sprake van hergebruik van bestaande bebouwing, waarmee verloedering wordt tegengegaan. De ontwikkeling sluit aan bij de ambities uit de Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Provinciaal Inpassingsplan

Op 15 maart 2017 is voor een deel van het plangebied het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' vastgesteld. De betekenis van dit PIP voor het plangebied komt nader aan bod in paragraaf 3.3.6 'vigerend bestemmingsplan'.

Het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'

Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025). De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.

In het Venray van 2030:

  • zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • woon je groen en sociaal;
  • zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
  • stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • is iedereen mobiel.

Planspecifiek

In de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' geeft de gemeente Venray aan dat het voor ontwikkelingen in het landelijk gebied de voorkeur heeft dat leegstaande gebouwen worden hergebruikt in plaats van dat er nieuw gebouwd wordt. Voorliggend plan komt hieraan tegemoet door alle toekomstige bedrijfsactiviteiten uit te voeren binnen bestaande leegstaande bedrijfsgebouwen en geen nieuwe gebouwen te realiseren. Daarnaast komt het behoud van de kapel tegemoet aan de ambitie uit de visie om mensen, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar te verbinden. Door het behoud en de bescherming van de kapel blijft de geschiedenis en de identiteit van deze streek zichtbaar voor huidige en toekomstige generaties.

Voorliggend initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.

3.3.2 Omgevingsvisie Venray

Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:

  • 1. Groen wonen voor iedereen.
  • 2. Een gezond Venray heeft de toekomst.
  • 3. Venray bloeit, bruist en boeit.
  • 4. Natuurlijk Venray!
  • 5. Ambities in regionaal perspectief.

Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.

Planspecifiek

In navolging van het bepaalde in voorgaande subparagraaf 3.3.1 heeft voorliggend plan tot gevolg dat leegstaande bebouwing wordt hergebruikt in plaats van dat er nieuw gebouwd wordt en is daarmee een duurzame ontwikkeling.

Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Venray.

3.3.3 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 - Borging Kwaliteitsmenu

Op 20 december 2011 heeft de gemeente Venray de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011' vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit van een gebied te verbeteren. Het doel daarbij is om bestaande (groene) kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te verbeteren, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied.

Limburgs Kwaliteitsmenu

Onderdeel van onderhavige structuurvisie is ook de implementatie van het Limburgse Kwaliteitsmenu. Het Limburgs kwaliteitsmenu (verder te noemen LKM) is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. Grondprincipe van dit kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Deze bijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken.

Planspecifiek

Bij voorliggend plan is er sprake van het toekennen van nieuwe functies aan leegstaande bedrijfsgebouwen op een bestaande bedrijfslocatie in stedelijk gebied. Gezien deze ligging en gezien er geen nieuwe bedrijfslocatie wordt ontwikkeld, is een kwaliteitsinvestering conform de structuurvisie niet nodig.

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011'.

3.3.4 Visie Veehouderij Venray 2018

Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld.

In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de

ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners.

De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het

aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat

ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.

Planspecifiek

Voorliggend plan zet een bestaande agrarische bedrijfslocatie om naar een reguliere bedrijfslocatie. In de toekomstige situatie is het bedrijfsmatig houden van dieren niet meer toegestaan. Van nadelige milieuhinder, waaronder geurhinder, op de omgeving is dan ook geen sprake meer. Daarmee komt het plan tegemoet aan de doelstellingen uit de Visie Veehouderij Venray 2018.

Het initiatief past binnen de 'Visie Veehouderij Venray 2018'.

3.3.5 Toetssteen Openbare Ruimte

De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde,

welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De

Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de

gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:

  • 1. Technisch-functionele kwaliteit;
  • 2. Sociaal-maatschappelijke kwaliteit.

De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.

Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines

in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange

termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als

flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het

beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.

Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee

stappen, te weten:

1. Aanleveren Toetssteen.

2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet alleen in nieuwe gebruiksmogelijkheden binnen privaat terrein. In paragraaf 4.4 'Verkeer' is reeds gemotiveerd dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. Daarmee is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied binnen eigen terrein dient plaats te vinden en de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. De bedrijfslocatie en de bedrijfswoning blijven op de huidige wijze ontsloten op de St. Leonardsweg en de Geijsterseweg. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.

Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.

3.3.6 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden twee gemeentelijke bestemmingsplannen en een Provinciaal Inpassingsplan:

  • Algemeen Bestemmingsplan (1981), voormalige gemeente Meerlo-Wanssum;
  • Buitengebied - Oost gemeente Venray (2013);
  • Provinciaal inpassingslan Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum (2017).

Algemeen Bestemmingsplan, vastgesteld op 12 oktober 1981 door de toenmalige gemeente Meerlo-Wanssum

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0008.png"

Bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het bestemmingsplan Algemeen bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch gebied - Bouwkavel;
  • Enkelbestemming Agrarisch gebied - Vrije vestiging.

Buitengebied - Oost gemeente Venray, vastgesteld op 18 juni 2013

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0009.png"

Bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het bestemmingsplan Buitengebied - Oost gemeente Venray gelden ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden';
  • Enkelbestemming 'Maatschappelijk';
  • Enkelbestemming 'Verkeer - Wegverkeer';
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Rivierbed' (hele plangebied);
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';
  • Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';
  • Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel.

Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum, vastgesteld op 15 maart 2017 door de provincie Limburg

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0010.png"

Bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het provinciaal inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' gelden de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden';
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';
  • Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';
  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel.

Strijdigheid met het vigerende bestemming

De toekomstige bedrijfsactiviteiten sluiten niet aan bij de toegestane activiteiten binnen de vigerende agrarische bestemmingen die gelden ter plaatse van het plangebied. Het initiatief is daarmee in strijd met de vigerende bestemmingsplannen.

De functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel' ligt in het vigerend plan niet op de juiste plek, doordat de kapel op een andere plek is gerealiseerd dan in het Provinciaal inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' was voorzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Planspecifiek

De agrarische bestemming wordt gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Er wordt niet gebouwd, gesloopt of verbouwd. De bestaande agrarische gebouwen worden in gebruik genomen voor een kleinschalig bedrijf respectievelijk opslag. De agrarische bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als woning bij de bedrijfsbestemming. Het voorliggende plan leidt niet tot een plan met een gevoeligere gebruiksfunctie of een gevoeligere bodemkwaliteitsklasse. Gelet op het voorgaande is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15985613 (aan de Venrayseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   19,5 µg/m3   20,7 µg/m3   13,3 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan geeft nieuwe functies (bouw- en timmerbedrijf en opslag) aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Gelet op de aard van de nieuwe functies en het voormalige gebruik van het plangebied als agrarisch bedrijf, treden er als gevolg van dit plan geen noemenswaardige veranderingen op met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van het plangebied, zie ook de toelichting in paragraaf 4.4.

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarbij van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%-norm). Daardoor is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgh mogelijk. Een bedrijf is geen geluidgevoelig object volgens de Wgh. De bestaande bedrijfswoning blijft op de huidige plek als zodanig behouden. In dit plan wordt herbouw van deze woning elders binnen het plangebied, bijvoorbeeld dichter op een weg, niet mogelijk gemaakt.

In verband met de bedrijfsactiviteiten op het nabijgelegen bedrijventerrein is in het provinciale inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen - Wanssum' voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Binnen deze zone is het niet toegestaan om geluidsgevoelige objecten op te richten, behoudens na verlening van een omgevingsvergunning met inachtneming van de Wet geluidhinder. Vanwege het ontbreken van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het plangebied staat de geluidzone de uitvoering van dit initiatief niet in de weg. De gebiedsaanduiding voor de geluidzone zal in voorliggend plan worden overgenomen.

De toekomstige bedrijfsactiviteiten leiden ook niet tot geluidhinder op milieugevoelige objecten in de omgeving van het plangebied, zie verder paragraaf 4.1.5.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Geurverordening Venray

De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In

deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening van de gemeente Venray stelt de volgende normen:

  • 1. Bestaande woongebieden 3,0 ouE/m³;
  • 2. Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen 8,0 ouE/m³;
  • 3. Buitengebied 14,0 ouE/m³.

Planspecifiek

Voorliggend plan zet een agrarische bedrijfslocatie om naar een reguliere, kleinschalige bedrijfslocatie. Het bedrijfsmatig houden van dieren is niet meer toegestaan in de toekomstige situatie. Als gevolg daarvan kunnen nadelige milieugevolgen op de omgeving voor de toekomst worden uitgesloten.

In omgekeerde werking levert voorliggend initiatief ook geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven uit de omgeving. De bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied blijft op de huidige locatie behouden. Herbouw elders wordt niet mogelijk gemaakt. De afstand tussen de woning en agrarische bedrijven uit de omgeving verandert niet. De toekomstige bedrijfsactiviteiten zijn kleinschalig van aard. Vanuit de Wgv zijn de gebouwen ten behoeve van de opslagfunctie niet aan te merken als een geurgevoelig object. De dichtstbijzijnde veehouderij is St. Leonardsweg 19 en deze ligt binnen de bebouwde kom van Wanssum. Hier worden alleen vaste afstandsdieren gehouden. De afstand van de grens van de inrichting St. Leonardsweg 19 tot het bouwvlak met de aanduiding kleinschalig bedrijf van St. Leonardsweg 25 bedraagt 105 meter, aan de vereiste afstand van 100 meter wordt voldaan. In het kader van de omgekeerde werking levert het initiatief geen belemmering op voor de eventuele uitbreiding van St. Leonardsweg 19. Deze locatie zit reeds 'op slot' door de dichterbij gelegen woning Het Zandt 2. Nader onderzoek vanuit geur is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied wisselen woningen, agrarische bedrijven en bedrijfslocaties elkaar af. Het gebied is aan te merken als een gemengd gebied. Bij het toetsen van de milieueffecten kunnen de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' daarom met één stap worden verminderd.

Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk. De bestaande bedrijfswoning blijft op de huidige locatie behouden. De afstand tussen de woning en bedrijven uit de omgeving, waaronder het bedrijventerrein 'Haven Wanssum' waar aan de noordkant bedrijven tot milieucategorie 5.1 zijn toegestaan, verandert daarom niet. Gesteld kan worden dat de kwaliteit van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning niet wijzigt. Aangezien de bedrijven uit de omgeving al rekening moeten houden met de bestaande bedrijfswoning, worden de bedrijven ook niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van voorliggend plan.

Vanuit omgekeerde werking veranderen de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied van een agrarisch veebedrijf naar een bedrijfslocatie met een bouw- en timmerbedrijf (noordkant) en statische opslag (zuidkant). Het bouw- en timmerbedrijf is kleinschalig en qua effect op de omgeving vergelijkbaar met een aannemersbedrijf met werkplaats. De timmerwerkplaats is daarbij ondergeschikt aan het bouwbedrijf. Voor het bepalen van het milieueffect van dit bouw- en timmerbedrijf is daarom aangesloten bij een 'aannemersbedrijf' uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In de regels van voorliggend plan is geborgd dat de omvang van het bouw- en timmerbedrijf wordt beperkt tot een bedrijf met een maximale milieucategorie 2 (kleinschalig bedrijf). Ook de opslaglocatie (opslaggebouwen) is volgens de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' aan te merken als een milieucategorie 2 bedrijf. Voor categorie 2-bedrijven is een maximale richtafstand van 30 m opgenomen. Vanwege het gemengde gebied wordt deze afstand verkleind tot 10 m. Binnen een straal van 10 m vanaf de toekomstige bedrijfslocaties zijn geen milieugevoelige objecten gelegen. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van kwetsbare objecten binnen het plangebied. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0011.png"

Uitsnede van de risicokaart, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid met de zwarte, doorbroken, cirkel (bron: risicokaart.nl)

Ten noorden van het plangebied ligt bedrijventerrein 'Haven Wanssum'. In het provinciaal inpassingsplan heeft er een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de aanleg van de nieuwe provinciale weg N270, ten noorden van het plangebied. In het Provinciaal Inpassingsplan is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen rondom het gebied waar risicovolle inrichtingen zich mogen vestigen. Doel van deze zone is om de woonkern van Wanssum zo min mogelijk bloot te stellen aan de externe veiligheidsrisico's om nieuwe kwetsbare objecten mogelijk te maken. Binnen de veiligheidszone mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht. De zone rijkt tot aan de noordkant, net buiten het plangebied. Omdat voorliggend plan ook niet voorziet in nieuwe kwetsbare objecten (de bedrijfsactiviteiten zijn kleinschalig) staat de veiligheidszone de uitvoer van voorliggend plan niet in de weg.

Tevens ligt de N270, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, ten noorden van het plangebied. Bij de aanleg van de N270 is het effect op de omgeving onderzocht.

Uit de verantwoording van het groepsrisico voor de N270 (zie Bijlage 24 van het Provinciaal Inpassingsplan 'Ooijen-Wanssum') blijkt dat de hoogte van het groepsrisico is toegenomen, maar onder de oriëntatiewaarde ligt. Voor de N270 is een maatregel getroffen om het groepsrisico van de N270 te beperken door eisen te stellen aan de komst van Bevi-inrichtingen in het havengebied. Om het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de N270 te beperken, zijn enkel specifieke Bevi-inrichtingen in de haven toegestaan die geen (grote) hoeveelheden transporten gevaarlijke stoffen over de weg kunnen genereren. Deze maatregel is geborgd in de planregels van het inpassingsplan. Aangezien het plan niet voorziet in nieuwe kwetsbare objecten is ligging nabij de N270 geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Gemeentelijk rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).

Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.

Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte benutten. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.

Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:

  • 1. de infiltratievoorziening dient minimaal een neerslaggebeurtenis van 60 mm te kunnen verwerken;
  • 2. de infiltratievoorziening dient een leeglooptijd te hebben van 24 uur of minder;
  • 3. de aanwezigheid van een overloopvoorziening (indien mogelijk bovengronds) voor de afvoer van water bij hevige buien als de voorziening vol is, is zo ontworpen dat deze wateroverlast voorkomt.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.

Ten aanzien van het aspect water treden er als gevolg van voorliggend initiatief geen veranderingen op. Alle bestaande bedrijfsgebouwen blijven behouden en van nieuwbouw is geen sprake. Het hemelwater van daken en verhardingen wordt in de huidige situatie op eigen terrein geïnfiltreerd en dat blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Er treden geen negatieve effecten op het beschermingsregime van het rivierbed van de Maas. In voorliggend bestemmingsplan worden de beschermingsregels van het riviedbed ter plaatse van een deel van het plangebied opgenomen, zie verder 3.1. Vanwege het ontbreken van een toename aan verharding binnen het plangebied is van compenserende maatregelen geen sprake. De bestaande woning behoudt voor de afvoer van afvalwater de aansluiting op het bestaande drukriool. Verder is er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt, anders dan binnen het rivierbed, niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkeringen of waterwinningsgebieden.

Voorliggend plan heeft geen negatieve effecten vanuit het aspect water. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijn moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0012.png"

Uitsnede van de Natura 2000 'gebieden' kaart waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode cirkel (bron: www.natura2000.nl/gebieden)

Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. De twee dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, Boschhuizerbergen aan de westkant (ca 3,7 km) en Maasduinen (2,4 km) aan de oostkant, liggen op ruime afstand vanaf het plangebied. Door deze afstand, het ontbreken van bouwactiviteiten en de aard van de toekomstige bedrijfsactiviteiten, kunnen negatieve effecten, ook vanuit het deelaspect stikstofdepositie, zowel in de aanleg- als gebruiksfase op voorhand worden uitgesloten. Vanuit gebiedsbescherming is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Soortenbescherming

Als gevolg van de ontwikkeling hoeven er geen gebouwen of andere bouwwerken te worden gesloopt. Ook zullen er geen bomen worden gekapt en wordt er geen oppervlaktewater gedempt. Daarmee kunnen negatieve effecten vanuit soortenbescherming op voorhand worden uitgesloten en hoeft geen onderzoek naar flora en fauna plaats te vinden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De bestaande woning blijft behouden en het aantal verkeersbewegingen behorende bij de toekomstige bedrijfsactiviteiten nemen niet noemenswaardig toe ten opzichte van de verkeersbewegingen behorende bij de bestaande planologische agrarische bedrijfsmogelijkheden. Het bouw- en timmerbedrijf beschikt over zeven eigen bedrijfsbusjes. De toekomstige verkeersbewegingen in relatie tot de bedrijfsactiviteiten vinden (calamiteiten en een uitzondering daargelaten) uitsluitend plaats in de dagperiode (07.00-19:00). Per dag zijn er maximaal 30 verkeersbewegingen van personenauto's en busjes. Per dag zijn er maximaal vier verkeersbewegingen van een vrachtwagen met een maximum van zes vrachtwagenbewegingen per week. Op basis van dit geschetste beeld van de toekomstige verkeersbewegingen van de bedrijfsactiviteiten is er geen sprake van een noemenswaardig effect op de verkeerskundige situatie ter plaatse.

Rondom de bestaande woning is in de bestaande situatie al voldoende parkeergelegenheid aanwezig om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning in het buitengebied (bron: Beleidsnota Parkeernormen gemeente Venray, 2013). Voor de bedrijfsactiviteiten (voor zowel het bouw- en timmerbedrijf als de opslaglocatie is uitgegaan van een arbeidsextensief- en bezoekersextensief bedrijf) is in de beleidsnota een norm van 1,1 parkeerplaats per 100 m² BVO opgenomen.

In de toekomstige situatie worden alle leegstaande bedrijfsgebouwen in gebruik genomen voor de beoogde bedrijfsactiviteiten. In totaal gaat hem om ca 2.750 m² BVO. Conform de gemeentelijke norm volgt daaruit een parkeerbehoefte van in totaal afgerond 31 parkeerplaatsen.

Gelet op de aard en omvang van de toekomstige bedrijfsactiviteiten is deze parkeerbehoefte niet realistisch en zullen er in de praktijk minder parkeerplaatsen nodig zijn. Een aanzienlijk deel van de bedrijfsgebouwen wordt in gebruik genomen als opslaglocatie (ca 1.430 m²). De verkeersaantrekkende werking van deze activiteit is zeer beperkt. Rondom de twee bedrijfsgebouwen ligt een verhard buitenterrein waar genoeg ruimte aanwezig is om te voorzien in de beperkte parkeerbehoefte. Het bouw- en timmerbedrijf betreft een kleinschalig bedrijf. Conform de gemeentelijke normen komt de parkeerbehoefte uit op afgerond 15 parkeerplaatsen (ca 1.300 m² BVO* 1,1 per 100 m² BVO). Ook deze behoefte is gelet op de kleinschaligheid van de bedrijfsopzet aan de hoge kant. Rondom de bedrijfsgebouwen van het bouw- en timmerbedrijf ligt ook een verharde buitenruimte waar voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om in de beperkte behoefte te kunnen voldoen. De parkeerbehoefte van de bedrijfsactiviteiten wordt geheel opgevangen aan de westkant van de St. Leonardsweg (specifiek binnen het bouwvlak met de functieaanduiding 'sb-kb').

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Een deel van het plangebied ligt binnen het waardevolle beekdallandschap waarvoor in de vigerende bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming van de voorkomende landschaps- en natuurwaarden van het beekdal. Voorliggend initiatief heeft geen fysieke veranderingen van het plangebied tot gevolg. Negatieve effecten op de landschapswaarden kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten. De beschermingsregeling van het beekdallandschap wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Sint Leonarduskapel

In paragraaf 2.1 is reeds ingegaan op de aanwezigheid van de Sint Leonarduskapel binnen het plangebied. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is een sloopverbod voor de kapel opgenomen, zodat de kapel voor toekomstige generaties behouden blijft.

Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.

Archeologie

In de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied gelden verschillende archeologische dubbelbestemmingen, zie verder 3.3.6. Voor dit plan is aangesloten bij de Archeologische beleidskaart 2011, waarvan onderstaand een uitsnede is opgenomen. Deze kaart is ook de basis geweest voor de dubbelbestemmingen archeologie in het bestemmingsplan 'Buitengebied - Oost gemeente Venray'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0013.png"

Uitsnede van de archeologische beleidskaart (Actualisatie 2011)

In voorliggend bestemmingsplan zijn de meest actuele archeologische verwachtingswaarden en bijbehorende dubbelbestemmingen conform de beleidskaart uit 2011 overgenomen. Na inwerkingtreding van voorliggend plan gelden de volgende archeologische dubbelbestemmingen binnen het plangebied:

  • Waarde - Archeologie 1 (middelhoge verwachting);
  • Waarde - Archeologie 2 (hoge verwachting);
  • Waarde - Archeologie 3 (zeer hoge verwachting');

Omdat voorliggend initiatief geen bodem verstorende activiteiten tot gevolg heeft, zijn negatieve effecten vanuit het aspect archeologie op voorhand uit te sluiten. Nader archeologisch onderzoek is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure en eventuele extra gemeentelijke kosten zijn verrekend in de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf, met een bouwvlak met daarbinnen de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige bedrijven' (aan de noordkant, waar het bouw- en timmerbedrijf is voorzien) en 'opslag' (aan de zuidkant). Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.
  • Agrarisch met waarden, zonder agrarisch bouwvlak. Binnen deze bestemming kunnen de bestaande activiteiten en het agrarisch landgebruik aan de oostkant van het plangebied worden gecontinueerd. Ter plaatse van de kapel is de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel' opgenomen, waarna in de regels een beschermingsregeling is gekoppeld aan deze functieaanduiding. Opgemerkt dient te worden dat de bestaande functieaanduiding van de kapel uit het PIP is verplaatst aangezien de aanduiding uit het PIP niet op de juiste locatie is opgenomen.

De volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplannen (zie voor archeologie de toelichting onder 4.5):

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3;
  • Waarde - Beekdal;
  • Waterstaat - Waterbergend rivierbed;
  • geluidzone - industrie;
  • reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het

bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente heeft in juli 2022 het Beleidsplan Vergunningen, Toezicht en Handhaving in de fysieke leefomgeving vastgesteld. Het beleidsplan bevat naast een visie, analyse en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

Volgens de visie van de gemeente Venray op toezicht en handhaving staat in de gemeentelijke werkwijze een gezonde, veilige, duurzame leefomgeving centraal. Toezicht en handhaving zijn instrumenten om de kwaliteit van de leefomgeving te vergroten en te waarborgen.

De gemeente heeft de strategie met betrekking tot toezicht en handhaving in 4 stappen verdeeld:

  • 1. Kader: De gemeente probeert de regels zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk vast te leggen en heeft aandacht voor de handhaafbaarheid van regels. Daar waar het nodig is en de risico's groot zijn is een vergunning nodig. Waar de risico's klein zijn, voldoet een melding.
  • 2. Preventie: de preventiestrategie richt zich op de vergroting van bewustwording bij burgers, bedrijven en instellingen dat bepaalde regels gelden en dat de gemeenten ook erop toezien dat die regels worden nageleefd. Het doel is om de naleving van wet- en regelgeving te vergroten, zonder dat hier repressieve middelen aan te pas komen.
  • 3. Toezicht: Onder controle en toezicht verstaat de gemeente het nagaan of en in hoeverre wettelijke regels en voorschriften uit vergunningen en ontheffingen worden nageleefd. Er worden geplande aangekondigde of onaangekondigde controles uitgevoerd, controles naar aanleiding van een klacht/melding of projectmatige controles.
  • 4. Handhaving: Als alle hiervoor genoemde strategieën (kader, preventie, toezicht) niet tot een oplossing leiden, kan de gemeente handhaven. Handhaving is erop gericht om een situatie die in strijd is met voorschriften, op te heffen of om herhaling ervan te voorkomen.

6.3 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat de provincie Limburg ook initiatieven met een beperkt ruimtelijk effect wenst te beoordelen.

Voorliggend plan heeft geen effect op de waterstaatkundige belangen. Het plan is echter wel toegezonden aan het waterschap Limburg vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte te brengen van het initiatief.

6.4 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van het initiatief. Er zijn door de omwonenden geen bezwaren of bedenkingen geuit tegen het plan.

6.5 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor eenieder gedurende een periode van zes weken, van 23 december 2022 tot en met 2 februari 2023, ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.