direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lorbaan 1 Veulen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP20018-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Venray 2010" van gemeente Venray ten behoeve van de omschakeling van het agrarisch bedrijf aan de Lorbaan 1 te Veulen naar een recreatieve bestemming.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De ontwikkelingen in de agrarische sector volgen elkaar in hoog tempo op. Er worden vanuit de wet- en regelgeving aan agrarische bedrijven, en met name aan de veehouderij, steeds strengere eisen gesteld op het gebied van milieu, dierwelzijn, ammoniak en duurzaamheid. Hierdoor is het voor veel agrarische ondernemers moeilijk om te kunnen blijven bestaan als duurzaam en volwaardig agrarisch bedrijf. Om aan alle strenge eisen te kunnen voldoen moeten agrarische ondernemers vaak forse investeringen doen. Voor de initiatiefnemer is het niet goed haalbaar en niet wenselijk om de noodzakelijke investeringen te doen. Derhalve voert de initiatiefnemer ter plaatse nauwelijks nog agrarische activiteiten uit en is de bedrijfsvoering ter plaatse momenteel vooral gericht op recreatieve activiteiten die als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf worden uitgevoerd.

Het bedrijf van de initiatiefnemer heeft met de recreatieve nevenactiviteiten, speel- en kinderboerderij 't Platteland, de afgelopen jaren een goede reputatie opgebouwd en is inmiddels een begrip geworden binnen de gemeente Venray. De Lorbaan zorgt voor een goede ontsluiting van de locatie en het bedrijf trekt veel bezoekers vanuit de nabijgelegen vakantieparken in Horst. Omdat nagenoeg geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden is een ontwikkeling naar een volwaardig recreatiebedrijf een logische keuze.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan de Lorbaan 1 te Veulen en ligt aan de zuidoost kant van Veulen in het landelijk gebied van gemeente Venray. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Venray, sectie O, nummers 60 en 901. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Venray 2010" van de gemeente Venray, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2010, onverkort van toepassing. Daarnaast zijn de daarop gedane herzieningen van de regels van 1 november 2016 en 20 september 2017 van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'bouwvlak', 'intensieve veehouderij', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Venray.

De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit een agrarisch landschap met verschillende bosschages. De verkavelingsstructuur betreft een gemengde verkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.

Het agrarische landschap in de omgeving heeft een zekere mate van openheid. In de huidige situatie wordt het open landschap op punten onderbroken door bosschages en enkele bedrijven. Tussen de bedrijven en de verschillende bosschages is echter voldoende ruimte gelegen voor ruime doorzichten naar het achterliggende open agrarische landschap. De openheid is een van de kernkwaliteiten van het landschap in de omgeving. Het is daarom van belang dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen deze openheid niet onevenredig aantasten. Bij de voorgenomen omschakeling dient hier dan ook voldoende rekening mee gehouden te worden.

In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele agrarische bedrijven gelegen. Op wat grotere afstand van de locatie zijn enkele niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen gelegen.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Op de locatie is van oudsher een agrarisch bedrijf, zijnde een intensieve varkenshouderij aanwezig. Momenteel vinden ter plaatse weinig agrarische activiteiten meer plaats. Er worden geen dieren meer op agrarische wijze gehouden. De locatie is momenteel al in gebruik voor recreatieve doeleinden. Er is een kinderboerderij en een binnen- en buitenspeeltuin aanwezig met ondersteunende horeca in de vorm van een terras en een restaurant ter ondersteuning van de speeltuin en kinderboerderij. Daarnaast worden ter plaatse verschillende dagrecreatieve activiteiten aangeboden en is sprake van een kleinschalige streekwinkel waarin agrarisch geproduceerde streekproducten worden verkocht.

Er vindt nog wel agrarische bedrijvigheid plaats in de teelt van groenten (voornamelijk rabarber en maïs), maar dit is beperkt en is in de huidige situatie meer als nevenactiviteit aan te merken.

Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1,2 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie. Het bouwvlak is hierin uitgelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de uitgevoerde recreatieve activiteiten verder te ontplooien en te ontwikkelen. Het is daarom wenselijk de agrarische bestemming ter plaatse om te schakelen naar een recreatieve bestemming om de recreatieve activiteiten mogelijk te maken en positief te bestemmen. Daarnaast wenst de initiatiefnemer, bij wijze van nevenactiviteit bij de recreatieve bestemming, nog agrarische activiteiten uit te voeren in de vorm van de teelt van groenten.

Een deel van de recreatieve activiteiten betreft een kinderboerderij (met het daarbij behorende fokken van kleindieren). Ter plaatse is een skelterbaan aanwezig. Deze zal specifiek worden aangeduid, waarbij wordt geborgd dat er op de skelterbaan geen gemotoriseerde voertuigen zullen rijden.

Bij de recreatieve activiteiten wordt, ter ondersteuning van de recreatieve activiteiten, ook horeca uitgevoerd. Daarbij krijgen bezoekers van de locatie de gelegenheid om ter plaatse wat te eten en te drinken. Het gaat daarbij uitsluitend om ondersteunende horeca. Er is geen sprake van zelfstandige horeca, avondhoreca en/of openstelling als café.

Ten slotte wenst de initiatiefnemer de voormalige bedrijfswoning met nummer 1a te gaan verhuren als recreatiewoning voor verblijfsrecreatie. Deze recreatiewoning zal eveneens specifiek worden aangeduid. De bedrijfswoning met nummer 1 blijft in gebruik als bedrijfswoning bij het bedrijf.

De recreatiezaal en indoor speeltuin worden voorzien van een warmtewisselaar voor een duurzame verspreiding van warmte. Een groot deel van de bebouwing is onlangs opgeknapt en geïsoleerd, waarmee een verduurzaming van de bebouwing en de locatie reeds in gang is gezet. De initiatiefnemer is voornemens op termijn alle bebouwing te verduurzamen en op te knappen, zodat sprake is van een verdere verduurzaming van de locatie en bebouwing.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Daarin zijn ook de gewenste activiteiten aangegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0004.png"

Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.

De recreatiewoning (nummer 1a op de tekening) zal worden verhuurd als object voor verblijfsrecreatie. Deze zal niet permanent worden bewoond. De gebruikers van de recreatiewoning zullen voor korte duur op de locatie verblijven.

De huidige bedrijfswoning (nummer 1 op de tekening) blijft in gebruik als bedrijfswoning en wordt door de initiatiefnemer bewoond. De initiatiefnemer is tevens de uitvoerder van het bedrijf, waarmee de bedrijfswoning direct verbonden is aan het bedrijf.

In de keuken (nummer 2 op de tekening) wordt het eten en drinken van de ondersteunende horeca bereid. Daarnaast wordt de keuken deels gebruikt voor het verwerken van ter plaatse geteelde streekproducten tot producten voor de streekgebonden verkoop in de bij het bedrijf behorende winkel.

De winkel (nummer 3 op de tekening) dient voor een ondergeschikte en kleinschalige verkoop van streekgebonden producten. Hierin worden agrarische producten verkocht die op het eigen bedrijf en in de nabije omgeving zijn geproduceerd. De winkel is ondergeschikt aan het bedrijf en betreft geen volwaardige detailhandelsvoorziening.

In de laad- en losruimte (nummer 4 op tekening) worden de geleverde en af te voeren goederen en producten op de locatie geladen en gelost. Deze ruimte dient tevens als ingang voor bezoekers van de speeltuin en de daarbij behorende ondersteunende horeca.

De geleverde producten die niet meteen worden gebruikt worden opgeslagen in het magazijn (nummer 5 op tekening). Deze ruimte dient uitsluitend als opslagruimte waarbinnen geen andere werkzaamheden plaatsvinden.

In de horecagelegenheid (nummer 6 op tekening) hebben bezoekers van de speeltuin de gelegenheid om wat te eten en te drinken. Het betreft uitsluitend ondersteunende horeca voor bezoekers van de speeltuin. Er is geen sprake van een zelfstandige horecagelegenheid of café. De horeca betreft daarnaast geen avondhoreca.

De recreatiezaal (nummer 7 op tekening) zal worden gebruikt voor bijeenkomsten, zoals bijvoorbeeld bruiloften of (kinder)feestjes (vooral met veel kinderen, waarbij de kinderen in de speeltuin kunnen spelen). Deze ruimte wordt ook gebruikt voor ouders om te kunnen zitten bij minder mooi weer.

De indoor speeltuin (nummer 8 op tekening) betreft een binnenspeeltuin met zachte speeltoestellen waarin kinderen bij minder weer kunnen spelen en ouders kunnen gaan zitten.

De machineloods (nummer 9 op tekening) wordt gebruikt voor het stallen van machines en materialen die noodzakelijk zijn voor het onderhoud van het terrein en voor de ondergeschikte agrarische activiteiten ter plaatse (bijvoorbeeld bewerken van de agrarische gronden en het onderhoud van het maïs-labyrint).

De oude opslag (nummer 10 op tekening) wordt gebruikt voor als aanvullende opslagruimte voor goederen en materialen. Deze is echter verouderd. Gezien de initiatiefnemer de opslag in andere ruimtes wil realiseren al deze op termijn worden verwijderd.

De garage (nummer 11 op tekening) dient voor het parkeren van de auto van de initiatiefnemer en het opslaan van materialen ten behoeve van het privégebruik.

De vergaderruimte (nummer 12 op tekening) zal worden gebruikt voor onder andere vergaderingen en/of presentaties.

De opslag en machineruimte (nummer 13 op tekening) wordt eveneens gebruikt voor de opslag van materialen en de stalling van machines ten behoeve van het onderhoud van het terrein en voor de ondergeschikte agrarische activiteiten.

De werkplaats (nummer 14 op tekening) wordt gebruikt voor kleinschalig onderhoud aan machines en materialen. Hier zullen uitsluitend kleinschalige reparaties aan de eigen machines en materialen plaatsvinden. Er worden geen machines en materialen van derden gerepareerd. Tevens is bij de werkplaats geen sprake van detailhandel.

In het oude kippenhok (nummer 15 op tekening) worden hobbymatig enkele kippen gehouden. Dit betreft puur hobbymatig gebruik voor privédoeleinden en is niet bedrijfsmatig van aard.

De dierenverblijfplaats (nummer 16 op tekening) dient als schuilgelegenheid voor het eigen hobbymatig gehouden dieren. Ook dit betreft puur hobbymatig gebruik voor privédoeleinden en is eveneens niet bedrijfsmatig van aard.

Het terras (nummer 17 op tekening) dient als terras bij de speeltuin en de ondersteunende horeca, waarbij bezoekers die de speeltuin bezoeken buiten kunnen zitten en zo toezicht kunnen houden op de spelende kinderen. Op het terras kan eveneens gebruik worden gemaakt van de diensten van de ondersteunende horeca, waarbij bezoekers wat kunnen eten en drinken tijdens het bezoek.

De parkeerplaats (nummer 18 op tekening) wordt aangewend als parkeergelegenheid voor de bezoekers van de speeltuin, recreatiezaal en/of vergaderruimte. De bezoekers van de winkel maken gebruik van de parkeergelegenheid aan de voorzijde van het bedrijf. Deze parkeerplaats zal worden voorzien van een groene haag om het zicht erop van buitenaf zoveel mogelijk te beperken.

De dierenweide (nummer 19 op tekening) dient als dierenweide voor de kinderboerderij. Hier loopt het kleinvee dat wordt gehouden ten behoeve van de kinderboerderij.

De speeltuin (nummer 20 op tekening) betreft de buitenruimte met speeltoestellen waarin bezoekende kinderen kunnen spelen. Voor ouders is er voor toezicht gelegenheid om op enkele plekken in de speeltuin te kunnen zitten. Een deel van de speeltuin betreft de ter plaatse aanwezige skelterbaan. Hierop wordt met niet-gemotoriseerde skelters gereden op een geasfalteerde baan. Het betreft hier puur een baan voor niet-gemotoriseerde skelters.

Het maïs-labyrint (nummer 21 op tekening) betreft een maïsveld waarop ieder jaar maïs wordt ingezaaid. Door het maïs wordt dan een looproute aangelegd waar bezoekende kinderen doorheen kunnen lopen. Halverwege de route door het maïsveld kunnen kinderen een uitkijktoren beklimmen om over het maïsveld en de speeltuin heen te kijken. De route leidt uiteindelijk weer terug naar de ingang van het maïs-labyrint. De maïs wordt als deze rijp is geoogst, waarmee het maïs-labyrint alleen in gebruik is als de maïs hoog genoeg staat. Het maïs-labyrint is daarmee niet jaarrond in gebruik.

De tweede dierenweide (nummer 22 op tekening) wordt gebruikt als weide voor de eigen op hobbymatige wijze gehouden dieren. Ook dit betreft puur hobbymatig gebruik voor privédoeleinden en is eveneens niet bedrijfsmatig van aard.

Het nachtverblijf voor kleinvee (nummer 23 op tekening) wordt gebruikt als schuilgelegenheid van de gehouden dieren ten behoeve van de kinderboerderij. Daarbij heeft het kleinvee van de kinderboerderij gelegenheid te schuilen tijdens de nachten of bij slecht weer.

In verhouding met de huidige situatie, waarbij de bedrijfsvoering al voornamelijk is gericht op de recreatieve doeleinden, zal niet veel wijzigen. Alleen de bedrijfswoning met nummer 1a zal in gebruik worden genomen als recreatiewoning. De bedrijfsvoering zal nagenoeg niet wijzigen. Wel zal de huidige bebouwing mogelijk ietwat anders worden ingericht om de bedrijfsvoering te optimaliseren.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0005.png"

Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Initiatiefnemer; DLV Advies.

Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van het landschap in de omgeving niet onevenredig wordt aangetast. In de omgeving is de openheid van het landschap een belangrijke kernkwaliteit die zoveel als mogelijk behouden dient te worden. Bij de voorgenomen landschappelijke inpassing is gekozen voor beplanting die het zicht op de locatie van buitenaf beperkt en zorgt voor een groen beeld vanaf de weg, maar die niet leidt tot een grote beïnvloeding van de openheid van het landschap. Het zicht op het open landschap blijft met de voorgenomen landschappelijke inpassing deels nog aanwezig, waarmee de impact van de voorgenomen ontwikkeling op de openheid van het landschap minimaal is. Het behoud van het open landschap is daarnaast geborgd in de planregels behorende bij dit plan, waarin tevens de bouwmogelijkheden op de locatie beperkt zijn, waarmee het voorgenomen initiatief ook op termijn niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke openheid.

De voorgenomen landschappelijke inpassing is deels voortgekomen op basis van afspraken voor natuurbeheer die zijn gemaakt met Alterra Wageningen UR. Daarbij zijn gronden over een groter gebied dan het plangebied aangewend voor de landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer heeft, in samenwerking met Alterra Wageningen UR, daarmee bijgedragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap in de omgeving. De gronden waarop de landschappelijke inpassing heeft plaatsgevonden vallen voor een deel wel buiten het plangebied voor het voorliggende plan, maar zijn allen in eigendom van de initiatiefnemer. Een groot deel van de landschappelijke inpassing is reeds gerealiseerd. Alleen de nieuw aan te leggen heg rondom de locatie (uitgezonderd ter hoogte van de dierenweide voor het kleinvee) wordt in geheel nieuw aangelegd om het zicht van buitenaf op de locatie te verzachten. Deze nieuw aan te leggen haag zal eveneens om de parkeerplaats heen worden gelegd, zodat het zicht daarop van buitenaf zoveel mogelijk wordt beperkt.

Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Binnen deze omschrijving kan de ontwikkeling van een recreatiebedrijf mogelijk als stedelijke ontwikkeling worden gezien. Op basis van jurisprudentie (uitspraak 201602966/1/R1 van 5 april 2017) is een accommodatie voor recreatie aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Echter is bij deze uitspraak uitgegaan van een voorziening voor verblijfsrecreatie, waarbij ruimte geboden wordt aan 70 verblijfsrecreatieve voorzieningen en daarnaast chalets binnen het bouwvlak worden toegestaan zonder verdere begrenzing van de aantallen. De Raad van State heeft daarom geoordeeld dat een voorziening voor (verblijfs)recreatie in een dergelijke omvang kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is echter, afgezien van één recreatiewoning, geen sprake van verblijfsrecreatie. Er is dus in geen geval sprake van een recreatievoorziening in een omvang zoals is beschreven in de betreffende uitspraak. De voorziening betreft daarnaast dagrecreatie die door het agrarisch karakter ervan sterk is gebonden aan het buitengebied. Dergelijke voorzieningen concurreren niet met voorzieningen voor recreatie in het stedelijk gebied.

Daarnaast sluit de structuur van de voorziening op de locatie goed aan bij de structuur van het omliggende landelijk gebied. De openheid van het gebied wordt niet onevenredig aangetast. De structuur van het bedrijf past binnen de structuur van bedrijven in het landelijk gebied.

De detailhandel ter plaatse betreft ter plaatse geproduceerde agrarische producten en concurreert derhalve niet met de voorzieningen voor detailhandel in het stedelijk gebied. Daarnaast wordt dit als kleinschalige nevenactiviteit uitgevoerd en is geen sprake van een volwaardige voorziening voor detailhandel.

Hetzelfde geldt voor de horeca. Er is sprake van ondersteunende horeca. Deze staat echter ten dienste van de recreatieve activiteiten en betreffen geen zelfstandige en/of volwaardige horeca-activiteiten.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat er geen sprake is van een accommodatie voor recreatie zoals bedoeld is in de betreffende uitspraak. Daarnaast zijn de activiteiten sterk aan het buitengebied gebonden, concurreren de voorzieningen niet met stedelijke voorzieningen en past de locatie voor wat betreft structuur en omvang in het buitengebied, waarmee er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Wel dient de behoefte van de voorgenomen ontwikkeling nader in beeld te worden gebracht.

In de omgeving van de locatie zijn een tweetal vakantieparken gelegen. Deze parken trekken veel bezoekers, waarvan een groot deel zoekt naar recreatieve mogelijkheden in de omgeving. In de directe omgeving zijn te weinig voorzieningen zoals de gewenste voorziening van de initiatiefnemer gelegen, waardoor de vraag naar een dergelijke voorziening in de omgeving erg groot is. Met name gezinnen of families met kinderen zoeken naar een kindvriendelijke speelgelegenheid, waarbij de kinderen kunnen spelen met voldoende mogelijkheden voor toezicht voor volwassenen. Door de open structuur van de speelgelegenheden en de mogelijkheid van een zitgelegenheid voor volwassenen bij de speelgelegenheden zorgt voor een goede combinatie van vrijheid voor kinderen om te spelen met voldoende mogelijkheid voor toezicht door volwassenen. In combinatie met de ondersteunende horeca zorgt dit voor een recreatieve voorziening voor jong en oud in de omgeving waar zowel voor korte duur als voor een wat langere tijd kan worden gerecreëerd.

Met name de combinatie van een speeltuin met het houden van kleinvee leidt tot een unieke voorziening in de omgeving. Kinderen kunnen op deze manier spelenderwijs kennismaken met dieren en het boerenleven.

Gezien de grote vraag in de omgeving naar recreatieve voorzieningen, de nabijgelegen vakantieparken en de unieke combinatie van recreatieve en agrarisch gerelateerde activiteiten leidt tot een voldoende grote behoefte voor een dergelijke voorziening in de omgeving.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Het provinciaal beleid is verwoord in de omgevingsvisie Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) en de bijbehorende Omgevingsverordening Limburg 2014. In het POL 2014 zijn de ruimtelijke beleidsuitgangspunten van de gemeente vertaald naar een ruimtelijke visie. De beleidslijnen uit het POL 2014 zijn niet juridisch bindend, maar dienen als leidraad voor de concrete ruimtelijke beleidsregels.

In het POL 2014 wordt gesteld dat mogelijkheden voor het mengen van functies benut moeten worden. Er vindt namelijk te vaak een te strikte scheiding van functies plaats die niet altijd terecht is. Het mengen van functies verhoogt de vitaliteit van en gebied en zorgt voor meervoudig ruimtegebruik. Het is bij het mengen van functies wel van belang dat de verschillende functies elkaar op het gebied van milieu niet in de weg gaan zitten.

De voorgenomen ontwikkeling is een goed voorbeeld van het mengen van verschillende functies en meervoudig ruimtegebruik. Het bevordert het combineren van agrarische en recreatieve functies op de locatie en in de omgeving. Daarnaast ontstaat op de locatie een gemengde functie (recreatie en agrarisch) waarmee eveneens sprake is van meervoudig ruimtegebruik. Dit past binnen de doelstellingen ten aanzien van het mengen van functies die de provincie in het POL 2014 heeft verwoord.

De provincie heeft in het POL 2014 onderscheid gemaakt in verschillende gebieden. De locatie is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'buitengebied'. Binnen dit gebied krijgt de landbouw kans zich verder te ontwikkelen. Daarnaast wordt in deze gebieden ruimte geboden voor andere functies, mits zij de agrarische ontwikkeling van bedrijven niet in de weg staan. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) staat de voorgenomen ontwikkeling (de ontwikkeling van) agrarische bedrijven niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen het beleid zoals is verwoord in het POL 2014 ten aanzien van het buitengebied.

De recreatieve sector krijgt in toenemende mate te maken met veranderende eisen en wensen van de consumenten. De opgave ligt voor een groot deel in het versterken van de identiteit van de vrijetijdseconomie en het beter benutten van verschillende kwaliteiten en recreatieve voorzieningen. Binnen de provincie is sprake van een groot aanbod aan campings en vrijetijdsparken. Het is voor de recreatieve sector met name van belang om hierin geen overcapaciteit te creëren. Recreatieve voorzieningen dienen daarom vooral aan te sluiten op het aanbod aan campings en vrijetijdsparken.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van een varkenshouderij met een speeltuin en kinderboerderij naar een volwaardige dagrecreatieve voorziening, zijnde een speeltuin met kinderboerderij en ondersteunende horeca. Daarnaast is sprake van een kleinschalige streekwinkel voor de verkoop van agrarisch geproduceerde streekproducten. De voorziening trekt met de voorgenomen activiteiten veel bezoekers vanuit de omliggende vakantieparken en campings. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan op de reeds aanwezige en omliggende campings en vrijetijdsparken. De gewenste verblijfsrecreatie (verhuur van één recreatiewoning) is dusdanig kleinschalig van aard dat deze niet zal leiden tot een voorziening die concurreert met de campings en vrijetijdsparken. De ontwikkeling past daarmee goed binnen de recreatieve doelstellingen die de provincie heeft gesteld in het POL 2014.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten zoals zijn opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 van de provincie Limburg.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014

Tegelijkertijd met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 heeft de provincie Limburg de Provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. De omgevingsverordening bevat de beleidsregels waarin de beleidsuitgangspunten uit het omgevingsplan zijn vastgelegd in concrete voorschriften.

Vanuit de omgevingsverordening is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'buitengebied' en als 'grondwaterbeschermingsgebied'.

Voor grondwaterbeschermingsgebieden gelden concrete voorschriften. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden mogen geen ondergrondse opslagtanks voor brandbare of ontvlambare stoffen worden aangelegd en/of vervangen. Daarnaast mag geen grond en/of baggerspecie worden toegepast die niet voldoet aan de vereiste kwaliteitsklassen zoals zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Verder zijn enkele typen inrichtingen en/of het aanwezig zijn van bepaalde stoffen verboden in grondwaterbeschermingsgebieden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het aanleggen en/of vervangen van ondergrondse opslagtanks. Tevens is geen sprake van toepassing van grond en/of baggerspecie. Er is geen sprake van een type inrichting en/of de aanwezigheid van stoffen die vanuit de omgevingsverordening binnen grondwaterbeschermingsgebieden verboden zijn.

De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredig nadelige effecten hebben op de grondwaterbeschermingsgebieden.

Voor wat betreft recreatie wordt onderscheid gemaakt in drie regio's, zijnde noord Limburg, midden Limburg en zuid Limburg. De gemeente Venray valt onder de regio noord Limburg.

Ten aanzien van recreatie in noord Limburg is in de omgevingsverordening opgenomen dat nieuwe recreatieve functies alleen mogelijk zijn indien deze passend zijn binnen de bestuursafspraken die tussen de provincie en de gemeenten in de regio zijn gemaakt. Deze afspraken zijn noodzakelijk om een (verdere) overcapaciteit aan recreatieve voorzieningen te voorkomen. De betreffende afspraken zijn opgenomen in de bijlage "Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg".

Hierin zijn afspraken gemaakt over verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Bij de voorgenomen ontwikkeling is voornamelijk sprake van dagrecreatie. Er zal echter op kleine schaal ook verblijfsrecreatie plaatsvinden door de verhuur van één recreatiewoning.

In feite geldt voor verblijfsrecreatie dat gemeenten de kwaliteit van verblijfsrecreatieve voorzieningen moet bevorderen. Dit gebeurt langs twee lijnen, namelijk het toestaan van kwalitatief goede nieuwe plannen en uitbreidingen en het saneren van kwalitatief slechte bedrijven (waaronder ook het intrekken van, eventueel niet meer gewenste, verblijfsrecreatieve voorzieningen).

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op een kwalitatief goede verblijfsrecreatieve voorziening. Deze voorziening maakt daarnaast deel uit van een grotere ontwikkeling, vooral gericht op het aanbieden van kwalitatieve dagrecreatieve activiteiten. De voorgenomen activiteiten, die momenteel voor een deel al als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf worden uitgevoerd, trekken veel bezoekers uit omliggende vakantieparken en campings en draagt daarmee bij aan de bevordering van het toerisme in de gemeente. De gemeente zet met de voorgenomen ontwikkeling daarmee in op het toestaan van een kwalitatief goede voorziening.

Voor dagrecreatie geldt dat het dagrecreatieve aanbod in de regio moet worden versterkt, waarbij de gemeenten in de regio onderling afspraken maken en het aanbod op elkaar afstemmen. De voorgenomen ontwikkeling trekt vooral bezoekers uit vakantieparken en campings uit omliggende gemeenten in de regio. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling goed aan op de vraag naar dagrecreatieve voorzieningen uit andere gemeenten. Er is daarmee sprake van een kwalitatieve voorziening die bijdraagt aan de versterking van het dagrecreatieve aanbod in de regio.

Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg, zoals als bijlage bij de omgevingsverordening is opgenomen.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014 van de provincie Limburg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Venray

De gemeente Venray heeft, in het kader van de op handen zijnde Omgevingswet en door gewijzigde inzichten, op 2 november 2021 een nieuwe omgevingsvisie voor het grondgebied van de gemeente opgesteld. Daarin heeft de gemeente de nieuwe beleidsuitgangspunten voor ontwikkelingen in de gemeente opgenomen. De nieuwe omgevingsvisie biedt de basis van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en dient als ruimtelijk toetsingskader.

In de omgevingsvisie wil de gemeente laten zien voor welke uitdagingen de gemeente staat en waar zij als gemeente naar toe willen in de toekomst. De omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: onze Toekomstvisie 2030 "Venray loopt voorop". De omgevingsvisie is samen met de input van inwoners, ondernemers en verenigingen tot stand gebracht.

De gemeente wil de belangrijke waarden van Venray beschermen en versterken. Daarbij wordt aan de hand van ambities rekening gehouden met verschillende opgaven zoals de klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen. Belangrijk vraagstuk daarbij is hoe de gemeente er over 10 jaar uit zal zien. De ambities spelen een rol in ontwikkelingen binnen de verschillende deelgebieden.

De locatie is vanuit de visie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als agrarisch gebied.

Het agrarisch gebied is volop in ontwikkeling. Er spelen diverse onderwerpen in het agrarisch gebied zoals grootschalige agrarische bedrijvigheid, leegstand en ruimteclaims vanuit de energietransitie en klimaatverandering. Ook spelen er maatschappelijke discussies over voedselproductie, grondgebruik en biodiversiteit. De gemeente wil in kaart brengen hoe al deze functies naast elkaar kunnen bestaan en wil daarbij gaan voor het toekomstbestendig maken van het agrarische landschap. Veiligheid en gezondheid zijn belangrijke pijlers hierin. Een gezonder woonklimaat wordt gerealiseerd door het wonen beter te scheiden van veehouderijen. Voor een agrarisch gebied in evenwicht, waar toekomstige generaties in schone lucht kunnen genieten en recreëren.

Het agrarisch gebied is voornamelijk in gebruik voor agrarische bedrijvigheid, waarvan en groot deel zich heeft gespecialiseerd in de veeteelt. Echter krijgt de gemeente de komende jaren te maken met veel stoppende agrarische bedrijven, wat leidt tot veel vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's). Daarmee ontstaat een risico op leegstand, verloedering en verrommeling. Tegelijkertijd liggen er daarbij echter kansen om het agrarisch gebied toekomstbestendiger te maken en duurzaam te versterken.

Voor wat betreft recreatieve ontwikkelingen stelt de gemeente in de visie dat deze op de juiste plek ingepast dienen te worden en niet ten koste mogen gaan van het landschap. Voor wat betreft VAB's wordt ingezet op sloop van leegstaande agrarische bedrijven of op hergebruik voor andere functies zoals kleinschalige niet-agrarische bedrijven en ook recreatieve en maatschappelijke functies.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een initiatief dat op een vernieuwende en originele manier wil bijdragen aan de toeristische en recreatieve sector. Er wordt voorzien in een aantrekkelijke voorziening die aansluit bij de vele recreatieparken in de omgeving die vooral zijn gericht op het verblijf van jonge gezinnen. Dit betreft tevens de hoofdgroep van de voorgenomen activiteiten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling goed aansluit bij de recreatieparken in de omgeving. Daarnaast sluit de locatie goed aan bij de recreatieve netwerken in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling voorziet daarmee in een recreatieve voorziening die past in de omgeving.

Tevens wordt met de voorgenomen ontwikkeling voorzien in een nieuwe invulling van een voormalig agrarisch bedrijf. Daarmee wordt verrommeling en leegstand voorkomen. Daarmee wordt bijgedragen aan een toekomstbestendiger en duurzamer agrarisch gebied.

Verder wil de gemeente in het agrarisch gebied inzetten op het verbeteren van het woon- en leefmilieu rondom veehouderijen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de beëindiging van een intensieve veehouderij. Daarmee zal de milieuhinder afnemen en zal het woon- en leefmilieu rondom de locatie verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan de doelstellingen voor het verbeteren van het woon- en leefmilieu rondom veehouderijen.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten zoals zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Venray van de gemeente Venray.

3.3.2 Beeldkwaliteitsplan en ruimtelijk kwaliteitskader

In december 2010 heeft de gemeente Venray het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Venray vastgesteld. Samen met het Ruimtelijk Kwaliteitskader is dit document naast het bestemmingsplan voor het buitengebied opgesteld.

3.3.2.1 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Venray

Het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Venray (BKP) is samen met het ruimtelijk kwaliteitskader naast het bestemmingsplan voor het buitengebied opgesteld en geeft richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied om de ruimtelijke kwaliteit van gebouwen te bevorderen.

In het BKP wordt door middel van goede en minder goede voorbeelden aangegeven wat de essentie van een goede ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied voor zowel landschap als gebouwen is. Het BKP dient voornamelijk ter inspiratie voor ontwerpers om te komen tot een goed passend en kwalitatief hoogwaardig ontwerp.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een agrarisch bedrijf met recreatieve nevenactiviteiten naar een recreatie bedrijf met agrarische nevenactiviteiten. De voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend in bestaande bebouwing plaatsvinden. Er is geen sprake van nieuwbouw. De ontwerprichtlijnen uit het BKP zijn daarmee op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing. Wel zal in overleg met de gemeente worden bekeken naar eventuele mogelijkheden voor het verduurzamen en verbeteren van de locatie.

Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met de richtlijnen zoals zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Venray van de gemeente Venray.

3.3.2.2 Ruimtelijk kwaliteitskader Buitengebied Venray

Het Ruimtelijk kwaliteitskader Buitengebied Venray (RKK) is samen met het beeldkwaliteitsplan naast het bestemmingsplan voor het buitengebied opgesteld en geeft richtlijnen voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. In het RKK worden de randvoorwaarden aangegeven waarbinnen een ruimtelijke ontwikkeling kan plaatsvinden.

Vanuit het RKK is de locatie gelegen in het deelgebied Leunen, Veulen, Heide Castenray. Voor dit deelgebied zijn in het RKK kenmerken en streefbeelden vastgelegd. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie binnen het deelgebied gelegen in een gebied dat is gekenmerkt als 'open gebied'. Aan de Lorbaan is een te handhaven en te versterken laanstructuur gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0006.png"

Uitsnede kaart deelgebied Leunen, Veulen, Heide Castenray uit het RKK.
Bron: Gemeente Venray.

In het RKK is ten aanzien van het gebied waarin de Lorbaan is gelegen gesteld dat er mogelijkheden zijn voor bebouwing. De insteek hierbij is het behoud en de matige ontwikkeling van de agrarische sector, waarbij rekening wordt gehouden met de reeds bestaande en ontstane functiemenging.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een verdere ontwikkeling van recreatieve activiteiten. De activiteiten ter plaatse hebben echter een agrarisch en landelijk karakter, waarmee de samenhang met de agrarische sector voor een groot deel behouden blijft. Tevens is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van het uitvoeren van agrarische activiteiten als nevenactiviteit. Daarmee is sprake van behoud van de agrarische activiteiten. Ten slotte zal bij de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van de verkoop van agrarische streekproducten. Dit sluit aan op de agrarische activiteiten in de omgeving en bevordert daarmee de agrarische bedrijvigheid.

Verder zijn ten aanzien van erfinrichting aanvullende richtlijnen opgenomen in het RKK. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Voor het landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. Bij het opstellen van het landschappelijk inrichtingsplan is rekening gehouden met de richtlijnen zoals zijn opgenomen in het RKK.

De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige invloed hebben op de te behouden en versterken laanstructuur langs de Lorbaan.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in het Ruimtelijk kwaliteitskader Buitengebied Venray van de gemeente Venray.

3.3.3 Structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Veulen

De gemeente Venray heeft op 14 december 2010 de Structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Veulen (DOP) vastgesteld. Het DOP is opgesteld in samenwerking met en door de inwoners van het dorp. De gemeente heeft het DOP vervolgens vastgesteld als structuurvisie. Een structuurvisie is niet (juridisch) bindend. Wel bevat de visie de uitgangspunten vanuit het overleg met de inwoners met betrekking tot ontwikkelingen in de kern en het buitengebied rondom Veulen.

In deze visie is de locatie al reeds benoemd als locatie waarop verschillende dagrecreatieve activiteiten worden aangeboden en waar agrarische streekproducten worden verkocht. De locatie staat daarmee al bekend als recreatieve trekpleister.

Het buitengebied en de daarin gelegen dorpen worden in de visie beschouwd als extensief en relatief kleinschalig recreatiegebied. Dit betekent dat in en rondom Veulen wordt ingezet op de uitbouw en kwalitatieve verbetering van de routestructuren en op de kleinschalige dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de visie die de gemeente heeft in het gebied rondom Veulen. Er is immers sprake van een verbetering van een kleinschalige voorziening voor dag- en verblijfsrecreatie. De locatie is gelegen aan de Lorbaan en is daarmee goed ontsloten. Ook trekt de locatie veel bezoekers van vakantieparken en campings uit omliggende gemeenten. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan op de recreatieve routes binnen de gemeente.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Veulen van gemeente Venray.

3.3.4 Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026

In maart 2020 heeft de gemeente Venray de Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026 opgesteld. Deze visie bevat de beleidsuitgangspunten van de gemeente ten aanzien van toerisme en recreatie binnen de gemeente. De visie bevat geen harde beleidsregels en is niet juridisch bindend, maar biedt wel het toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke plannen in de gemeente die betrekking hebben op toerisme en recreatie.

De toeristisch-recreatieve sector is van groot belang. Zo draagt toerisme en recreatie bij aan de lokale economie (door bestedingen en werkgelegenheid) en aan het behoud en/of versterking van het voorzieningenaanbod. Voor Venray draagt recreatie en toerisme ook bij aan de andere economische pijlers van de gemeente. De sector biedt mogelijkheden, niet enkel voor bezoekers en gasten, maar ook voor de eigen inwoners.

Voor wat betreft toerisme en recreatie zijn een viertal ambities vastgesteld:

  • 1. Er wordt aangesloten bij regionale samenwerkingsverbanden binnen Noord-Limburg maar ook met Noord-Brabant om gezamenlijk meer toeristen te trekken en bestedingen te genereren. Binnen die samenwerking wil de gemeente focussen op twee grote kernthema's.
  • 2. De gemeente wil de beleving van het landschap versterken door meer en betere routes, meer gethematiseerde routes die passen bij het DNA van Venray en de realisering van Land-art en uitzichtpunten.
  • 3. De gemeente wil de kwaliteit en diversiteit van het verblijfsaanbod verder versterken. Er wordt nieuw en bijzonder kwaliteitsaanbod toegevoegd (gekoppeld aan thema's) en daarnaast blijft er aandacht voor de vitaliteit van het huidige aanbod.
  • 4. De gemeente wil het centrum verrijken met recreatie en toerisme om de verblijfsduur te vergroten en gaat zich actief inzetten om een nieuwe gezinstrekker in het buitengebied binnen te halen. Daarnaast wil de gemeente het huidige aanbod kwalitatief versterken en onder de aandacht brengen.

De gemeente wil inzetten op kansen die er liggen op het gebied van recreatie en toerisme en wil daarmee tegelijkertijd de identiteit versterken. Venray heeft sinds jaar en dag plek geboden aan mensen (met ideeën) die afwijken van de standaard. Dit heeft ertoe geleid dat Venray een plek is waar bijzondere dingen de kans krijgen om te ontstaan. Denk hierbij aan Raceway Venray, het Odapark en de Duitse begraafplaats. Onder de noemer "net even anders" staat de gemeente open voor nieuwe originele initiatieven op het gebied van recreatie en toerisme. In 2026 wil de gemeente dat het toeristisch-recreatief aanbod is uitgebreid en dat het huidige aanbod, waar nodig, een kwaliteitsimpuls heeft gekregen. Dit maakt dat bezoekers graag naar Venray komen en dat de eigen inwoners trots zijn op hetgeen de gemeente te bieden heeft.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een initiatief dat op een vernieuwende en originele manier wil bijdragen aan de toeristische en recreatieve sector. Er wordt voorzien in een aantrekkelijke voorziening die aansluit bij de vele recreatieparken in de omgeving die vooral zijn gericht op het verblijf van jonge gezinnen. Dit betreft tevens de hoofdgroep van de voorgenomen activiteiten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling goed aansluit bij de recreatieparken in de omgeving.

De gemeente ziet vooral kans voor recreatieve ontwikkelingen in het buitengebied. Agrarische bedrijven hebben hierbij mogelijkheden om te transformeren naar een toeristisch-recreatieve functie.

De voorgenomen ontwikkeling sluit ook hier goed bij aan. Er is immers sprake van de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een recreatieve voorziening, waarbij de locatie in het buitengebied is gelegen. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan op de uitgangspunten uit de visie.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen het gestelde in de Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026.

3.3.5 Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray

In december 2013 heeft de gemeente Venray de Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray vastgesteld. Deze nota bevat de parkeernormen waaraan moet worden voldaan als sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling om zo parkeeroverlast en een te grote parkeerdruk in de openbare ruimte zoveel mogelijk te voorkomen.

Voor de parkeernormen is aansluiting gezocht bij de CROW publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012). Bij ruimtelijke initiatieven binnen de gemeente wordt deze publicatie ook al gehanteerd als toetsingskader.

Bij het vaststellen van de parkeernormen is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarbinnen verschillende normen gelden. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende deelgebieden:

  • Centrum;
  • Schil;
  • Rest bebouwde kom;
  • Buiten de bebouwde kom.

De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom.

In bijlage 3 bij de beleidsnota zijn de parkeernormen opgenomen. Hierbij is voor verschillende soorten voorzieningen een parkeernorm vastgesteld voor elk van de genoemde deelgebieden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een speeltuin met kinderboerderij, een kleinschalige streekwinkel van agrarisch geproduceerde streekproducten en ondersteunende horeca. Een dergelijke voorziening is niet opgenomen in de lijst met verschillende voorzieningen waarvoor parkeernormen zijn vastgesteld.

De parkeernormen uit de beleidsnota sluiten niet goed aan bij de voorziening en de werkelijke situatie. Derhalve is in overleg met de verkeerskundige van de gemeente gekeken naar de daadwerkelijke situatie. Om te borgen dat ook in de toekomst voldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn is bij het bepalen van de parkeerbehoefte rekening gehouden met een groei van 20%.

In de huidige situatie zijn er in de drukke periodes ruim 50 auto's op het terrein aanwezig van bezoekers. Om zeker te zijn dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd is daarom voor de huidige situatie uitgegaan van een worst-case scenario van maximaal 60 auto's op één dag. Wanneer daarop de groei van 20% wordt doorgerekend dat betekent dit dat ter plaatse voorzien dient te worden in ongeveer 72 parkeerplaatsen.

Op het eigen terrein is een parkeerterrein aanwezig, bestaande uit goed onderhouden grasland dat, als in de rustige periodes niet of nauwelijks wordt geparkeerd, eveneens wordt gebruikt voor de kweek van gras ten behoeve van de productie van hooi. Er is daarmee sprake van een zorgvuldig en meervoudig ruimtegebruik en van een parkeerplaats met een natuurlijke uitstraling. De parkeerplaats biedt ruimte voor ongeveer 90 auto's. Hiermee is op eigen terrein reeds voldoende parkeergelegenheid aanwezig om het parkeren geheel op eigen terrein te laten plaatsvinden. Daarnaast worden aan de voorzijde van het bedrijf, dicht bij de ingang, maar gescheiden van de eventuele verkeersstromen van het bedrijfsverkeer voor het laden en lossen van goederen, nog twee parkeerplaatsen voor mindervaliden aangelegd. Er is daarmee op eigen terrein ruim voldoende parkeergelegenheid om te kunnen parkeren.

Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray van de gemeente Venray.

3.3.6 Venray vergroent

Net als Europa, het Rijk en de provincies, hebben ook gemeenten een belangrijke rol om de problemen rondom het milieu, het klimaat en energie het hoofd te bieden. De gemeente Venray doet dit onder de noemer Venray vergroent. Venray Vergroent kent drie deelprojecten: energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie.

Energietransitie:

In Nederland wordt veel fossiele energie, zoals aardgas en kolen gebruikt. Fossiele brandstoffen hebben veel uitstoot van koolstofdioxide en hebben daarmee een grote invloed op de klimaatverandering. Daarnaast zijn fossiele brandstoffen eindig. Het is daarom van belang minder fossiele brandstoffen te gebruiken. Om het gebruik van fossiele energie te verminderen zijn afspraken gemaakt voor het overstappen naar andere, meer duurzame energiebronnen. Het is daarom van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met een transitie naar duurzame energiebronnen.

De recreatiezaal en indoor speeltuin worden voorzien van een warmtewisselaar voor een duurzame verspreiding van warmte. Een groot deel van de bebouwing is onlangs opgeknapt en geïsoleerd, waarmee een verduurzaming van de bebouwing en de locatie reeds in gang is gezet. De initiatiefnemer is voornemens op termijn alle bebouwing te verduurzamen en op te knappen, zodat sprake is van een verdere verduurzaming van de locatie en bebouwing. Door de verduurzaming van het bedrijf wordt de energiebehoefte lager en wordt bijgedragen aan de energietransitie.

Klimaatadaptatie:

Het klimaat verandert. Steeds vaker is er sprake van hevige regenval, hittestress en/of lange periodes van droogte. De gemeente Venray werkt aan concrete maatregelen om de omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Door de omgeving te vergroenen, hemelwater op te slaan in plaats van af te voeren en door ruimte te geven aan de Maas en de beken. Daarmee wil de gemeente tegelijkertijd de biodiversiteit versterken en bijdragen aan een gezondere leefomgeving.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Ter plaatse wordt voorzien in voldoende waterberging. Tevens wordt voorzien in voorzieningen voor schaduwvorming om hittestress zoveel mogelijk te voorkomen. Ten slotte wordt middels een goede landschappelijke inpassing voorzien in aanvullende landschappelijke en groene elementen. Daarmee wordt bijgedragen aan het klimaatadaptief ontwikkelen in de gemeente.

Circulaire economie:

De afgelopen decennia is de economie op een lineaire manier ingericht. Dat betekent dat grondstoffen worden gewonnen, producten worden gemaakt en getransporteerd, worden gekocht en/of geconsumeerd, waarna ze op de afvalberg belanden of worden opgestookt. De gevolgen van de lineaire economie zijn overproductie (immers: productie is het verdienmodel), maar ook het uitputten van grondstoffen, een verslechtering van de luchtkwaliteit, de vergroting van de afvalberg, plastic soep, klimaatverandering en stikstofproblematiek.

Het is zaak deze productiewijze te veranderen. Dat betekent dat er een verschuiving dient plaats te vinden naar een circulaire economie, waarin afval waarde heeft en als grondstof voor (nieuwe) producten wordt gebruikt. Waarin producten opnieuw gebruikt worden en waarin ervoor wordt zorg gedragen dat er al bij het produceren, inkopen en gebruiken wordt gedacht aan de manier waarop het straks weer een functie kan krijgen.

De initiatiefnemer is continu aan het investeren in een verdere verduurzaming van het bedrijf. Daarbij maakt de initiatiefnemer zoveel mogelijk gebruik van duurzame materialen en wordt afval zoveel mogelijk gescheiden. Ook met het oog op de toekomst zal de initiatiefnemer blijven investeren in een verdere verduurzaming en het sluiten van kringlopen.

Verder investeert de initiatiefnemer in een circulaire economie door het gebruik van ter plaatse geteelde producten in de eigen horeca en streekwinkel. Tevens wordt het gebruik van streekproducten gestimuleerd, waarbij producten rechtstreeks van de producenten worden geleverd. Daarbij wordt onnodig verpakkingsmateriaal en onnodige vershoudmaterialen voorkomen en wordt een duurzame productie en bedrijfsvoering verder gestimuleerd.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit Venray vergroent van de gemeente Venray.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het aanbieden van dagrecreatieve voorzieningen en het verhuren van de woning als vakantiewoning. Vakantiewoningen hebben geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving tot gevolg. Wel zijn in zijn algemeen voor verblijfsrecreatie de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 10 meter;
  • Stof: 0 meter;
  • Geluid: 10 meter;
  • Gevaar: 10 meter.

Binnen 10 meter van de locatie zijn geen gevoelige objecten gelegen. Er is daarmee geen sprake van een onevenredige hinder aan de omgeving als gevolg van de vakantiewoning.

Voor dagrecreatieve voorzieningen met daarbij een kinderboerderij zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 30 meter.
  • Stof: 10 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 0 meter.

Binnen 30 meter van de locatie (gemeten vanaf het bouwvlak) zijn geen gevoelige objecten gelegen. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. Wel zal de huidige bedrijfswoning worden verhuurd als vakantiewoning. De woning is echter al reeds een gevoelig object. Een vakantiewoning is daarnaast, vanwege het tijdelijk karakter van het verblijf, vaak een minder gevoelige bestemming dan een volwaardige woning. Er is daarmee geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

4.1.2 Geur

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een veehouderij. Wel wordt ter plaatse kleinvee gehouden en gefokt ten behoeve van de ter plaatse aanwezige kinderboerderij. Voor kleinvee is vaak geen sprake van onevenredige geurhinder aan de omgeving. Er is voor een kinderboerderij een richtafstand voor geur van 30 meter tot gevoelige objecten gesteld. Binnen 30 meter van de locatie zijn geen gevoelige objecten gelegen. Voor dierenverblijven geldt dat de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de gevel van een woning minimaal 50 meter moet bedragen. Binnen 50 meter van de gebouwen waarin dieren worden gehouden zijn geen gevoelige objecten gelegen.

Hiermee is het aannemelijk dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige geurhinder aan de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan de omgeving dient te worden aangetoond dat, omdat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van het verblijven van mensen, ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In de directe omgeving van de locatie zijn geen veehouderijbedrijven gelegen. De dichtstbijzijnde locatie waarop vee gehouden wordt is gelegen op een afstand van ongeveer 145 meter van de locatie (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak). Dit betreft echter geen intensieve veehouderij, maar een rundveehouderij. Voor rundveehouderijen gelden geen geuremissiefactoren, maar vaste afstanden. Deze afstanden zijn als volgt:

  • Tussen de gevel van een gevoelig object dat is gelegen binnen de bebouwde kom tot aan het emissiepunt van een dierenverblijf: 100 meter;
  • Tussen de gevel van een gevoelig object dat is gelegen buiten de bebouwde kom tot aan het emissiepunt van een dierenverblijf: 50 meter;
  • Tussen de gevel van een gevoelig object dat is gelegen binnen de bebouwde kom tot aan de gevel van een dierenverblijf: 50 meter;
  • Tussen de gevel van een gevoelig object dat is gelegen buiten de bebouwde kom tot aan de gevel van een dierenverblijf: 25 meter.

De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom, waarmee de afstand tot een dierenverblijf (emissiepunt) minimaal 50 meter moet bedragen. De afstand tussen beide locaties bedraagt ongeveer 145 meter, waarmee ruimschoots aan de vereiste afstanden wordt voldaan.

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen op ongeveer 370 meter van de locatie. Op een dergelijke afstand is geen sprake van een onevenredige geurhinder op de locatie, waarmee het aannemelijk is dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.1.3.1 Luchtkwaliteit vanuit de inrichting

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. De uitstoot van fijnstof zal met de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

4.1.3.2 Luchtkwaliteit vanuit verkeersbewegingen

Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

4.1.4.1 (Spoor)Wegverkeerslawaai

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. Hiermee kan verdere toetsing op het gebied van (spoor)wegverkeerslawaai achterwege blijven en kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.

4.1.4.2 Industrielawaai

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen.

Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.5 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.1.5.1 Woon- en leefklimaat op de locatie

Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten, waarmee verdere toetsing op dit gebied achterwege kan blijven.

4.1.5.2 Woon- en leefklimaat in de omgeving

Als bij een ontwikkeling wordt voorzien in een inrichting welke mogelijk leidt tot milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de betreffende gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Op het gebied van geur, fijnstof en geluid dient nader te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geurhinder aan de omgeving. Ook zal er, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.1.3) sprake zijn van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden. Ten slotte zal, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geluid" (paragraaf 4.1.4) geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidshinder aan de omgeving.

Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt daarnaast een bijdrage geleverd aan de verdere verduurzaming van de locatie. In de recreatiezaal en indoor speeltuin wordt voorzien in een warmtewisselaar voor een duurzame verspreiding van de warmte, waarmee aanzienlijk minder warmte verloren gaat en sprake is van een verhoogd rendement. Tevens vindt ter plaatse natuurlijke bestrijding van de (eikenprocessie)rups plaats, waarmee geen voor de natuur mogelijk schadelijke stoffen gebruikt hoeven worden en er kansen zijn voor soorten vogels om zich in het gebied te ontwikkelen. Verder wordt voor de speeltoestellen in de buitenspeeltuin uitsluitend duurzaam hout gebruikt. Er is geen sprake van gebruik van kunststoffen en/of eventuele andere materialen die mogelijk schadelijk zijn voor het milieu en/of aanzienlijk veel energie of fossiele grondstoffen gebruiken tijdens de productie ervan. In de toekomst vindt mogelijk verdere verduurzaming plaats. Hiervoor zal te zijner tijd in overleg worden getreden met de gemeente. Ook dit leidt tot een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.6.1 Risicovolle inrichtingen

Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0007.png"

Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).

Nabij de locatie zijn een tweetal bedrijven gelegen die zijn aangemerkt als mogelijk risicovolle inrichting. Dit komt omdat ter plaatse tanks voor de opslag van propaan aanwezig zijn. Voor propaantanks is geen invloedsgebied vastgelegd, maar geldt alleen een plaatsgebonden risicocontour. Deze risicocontour voor propaantanks bedraagt, afhankelijk van de inhoud van de tank, maximaal 25 meter. De betreffende tanks zijn niet binnen 25 meter van de locatie gelegen, waarmee geen sprake is van mogelijke risico's vanuit de betreffende tanks.

4.1.6.2 Transport (spoor-, vaar- en autowegen) en buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.

4.1.6.3 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.

4.1.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is door een deskundig bureau een verkennend onderzoek conform de norm NEN 5740 uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er in de bodem op basis van analytische waarnemingen verhoogde concentraties asbest zijn aangetroffen rondom de stallen. Het gehalte aan asbest liggen echter ruim onder de grens van 0,5 maal de interventiewaarde en vormen daarmee geen aanleiding tot het instellen van een nader asbestonderzoek. Bij onderhavige locatie betreffen de verhoogde concentraties aan asbest in de toplaag, ter plaatse van de druppelzones rondom de stallen. Deze stallen zijn gerealiseerd in 1966. Gezien het jaartal mag ervan worden uitgegaan dat de verwering van de asbest houdende dakplaten voor 1993 is begonnen.

Indien een verontreiniging met asbest in de bodem is ontstaan ná 1993 is in het kader van de Wet bodembescherming sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging. Een nieuw geval van bodemverontreiniging kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door een calamiteit. Bij een nieuw geval van bodemverontreiniging is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht houdt in dat de verontreiniging zo spoedig mogelijk verwijderd dient te worden.

Omdat de verwering van de asbest houdende dakplaten voor 1993 is begonnen is geen sprake van een nieuwe verontreiniging. Hierdoor is de zorgplicht niet van toepassing en zijn sanerende activiteiten niet aan de orde.

Ter plaatse van de voormalige dieseltank is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie geconstateerd. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen echter onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen daarmee geen aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Indien een verontreiniging is ontstaan na 1987 is in het kader van de Wet bodembescherming sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging. Een nieuw geval van bodemverontreiniging kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door een calamiteit. Bij een nieuw geval van bodemverontreiniging is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht houdt in dat de verontreiniging zo spoedig mogelijk verwijderd dient te worden.

Bij onderhavige locatie wordt vooralsnog van uitgegaan dat de tank is verwijderd voor 1987. Hierdoor is de zorgplicht niet van toepassing en zijn sanerende activiteiten niet aan de orde.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de geplande bestemmingswijziging.

Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.

Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.

4.1.8 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  • 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  • 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

4.1.8.1 Omvang van het project

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een recreatiebedrijf. Een dergelijke ontwikkeling is niet opgenomen op de C-lijst en/of D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een project van geringe omvang. De ontwikkeling zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.

Er is binnen het project slechts gering sprake van gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De productie van afvalstoffen beperkt zich tot een geringe hoeveelheid mest en/of reststoffen. Onevenredige verontreiniging en hinder is, gelet op de geringe bedrijfsomvang, ook niet te verwachten. Er worden enkel reguliere stoffen en technologieën gebruikt. Gelet hierop is er geen verhoogd risico op ongevallen.

4.1.8.2 Plaats van het project

De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) en de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.

4.1.8.3 Kenmerken van het potentiële effect van het project

De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Woon- en leefklimaat", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.7) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Deurnsche Peel & Mariapeel) is gelegen op een afstand van ongeveer 4,6 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.

Om aan te tonen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een toenemende depositie op de betreffende gebieden is met het rekenprogramma Aerius Calculator een berekening gemaakt van de voorgenomen activiteiten. Hierbij is uitgegaan van de worst-case situatie. Uit de uitgevoerde berekening, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting, blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een projecteffect (er is geen sprake van een toename van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar). Hiermee is geen sprake van mogelijk nadelige effecten als gevolg van de uitstoot van ammoniak en/of stikstofoxiden op de betreffende gebieden.

Bij de Aerius berekening is uitgegaan van het principe intern salderen op basis van de huidige aanwezige vergunde en legale situatie. Bij de gewenste situatie is uitgegaan van de worst-case situatie. Dit om aan te tonen dat ook als er sprake zou zijn van een groei van de activiteiten er geen sprake is van een toename van de depositie op de betreffende gebieden. In de praktijk zal de emissie en depositie op de betreffende gebieden nog lager zijn dan in de Aerius berekening is berekend.

Naast de depositie van stikstof kunnen ook aspecten als licht, geluid en trillingen leiden tot een verstoring van de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een constante uitstraling van geluid, licht en/of trillingen. Daarnaast is de locatie op een dusdanige afstand van de betreffende gebieden gelegen dat dergelijke effecten in de betreffende gebieden niet merkbaar zullen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0008.png"

Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

4.2.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten opzettelijk te doden of te vangen, nesten of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te vernielen of te beschadigen en/of weg te nemen, eieren van deze soorten te rapen en/of bij te hebben en/of deze soorten opzettelijk te storen (tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende soort).
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, eieren van deze soorten te rapen, vernielen en/of bij te hebben, voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen en/of beschermde planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten geldt dat het verboden is om de in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen en/of beschermde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Zorplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden feitelijk geen wijzigingen plaats. De activiteiten worden reeds uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkeling dient ervoor de activiteiten positief te bestemmen. Aan de huidige bebouwing en aan het terrein zal niets worden gewijzigd.

Volgens gegevens uit de Atlas van de provincie Limburg blijkt dat ter plaatse mogelijk broedvogels op en/of aansluitend aan het terrein aanwezig kunnen zijn. Omdat ter plaatse feitelijk niets wijzigt zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een mogelijke aantasting van de (leefgebieden van) broedvogels.

Daarnaast dient te worden bekeken of met de voorgenomen ontwikkeling mogelijk sprake is van een mogelijke aantasting van mogelijk in gebouwen voorkomende soorten. De veehouderijactiviteiten zijn in het verleden reeds gestaakt. Er wordt ter plaatse, afgezien van het gehouden kleinvee op de kinderboerderij, geen vee meer gehouden. De voormalige stallen zijn reeds in gebruik voor de recreatieve activiteiten. Aan het gebruik van de bebouwing verandert daarmee feitelijk niets. Ervaring leert dat, met name oude, varkensstallen nog wel eens nesten van huismussen kunnen bevatten. Echter blijkt ook dat zodra er geen vee meer wordt gehouden en er daardoor geen voer meer aanwezig is, dat ook geen nesten van huismussen meer aanwezig zijn, omdat de huismussen in dat geval te weinig voedselvoorzieningen hebben in de (voormalige) stallen. Voor het overige zijn varkensstallen doorgaans altijd dichtgemaakt om ongedierte in de stallen te voorkomen.

Omdat aan de bebouwing en het terrein feitelijk niets meer wordt gewijzigd (de wijzigingen hebben reeds plaatsgevonden) is geen sprake van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) mogelijk voorkomende beschermde soorten.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 300 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0009.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Limburg.

Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0010.png"

Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Limburg.

Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Venray voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Categorie 7'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0011.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Venray.

Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat dit gebieden met een lage verwachtingswaarde, vrijgegeven en/of verstoorde gebieden zijn. Binnen deze gebieden is geen nader archeologisch onderzoek nodig.

Tevens is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bodemverstorende activiteiten. Er wordt immers niet gebouwd en/of gesloopt.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie enkele cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20018-va01_0012.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Limburg.

Nabij de locatie is een kapel gelegen. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf. Er is geen sprake van uitbreiding. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen wijzigingen aan de betreffende kapel plaatsvinden. Hiermee zal de waardevolle kapel niet onevenredig worden aangetast.

Een deel van de Lorbaan en van de Kooiweg is aangemerkt als historisch waardevol lijnelement. Het betreft een weg die is aangemerkt als 'andere weg ouder dan 1806'. Met de voorgenomen ontwikkeling zullen geen wijzigingen aan een van beide wegen plaatsvinden. De ontwikkeling vindt immers plaats op een bestaand erf en er is geen sprake van uitbreiding. Er is geen sprake van het aanpassen of aantasten van de structuur van de betreffende wegen. Hiermee is geen sprake van een onevenredige aantasting van de betreffende wegen.

Een deel van het landschap aan de overzijde van de Lorbaan en in het daarachter gelegen gebied is aangemerkt als cultuurhistorisch vlak. Het betreft enkeerdgronden die zijn aangemerkt als cultuurhistorisch landschap. De voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend betrekking hebben op het bestaande erf. Het bestaande erf is niet binnen dit historisch landschap gelegen. Er zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van (de structuur van) het landschap. Het historisch vlak en landschap zal daarmee niet onevenredig worden geschaad.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Lorbaan. De locatie is voorzien van inritten welke aansluiten op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Ter plaatse was aan de voorzijde van de woning met nummer 1 en de streekwinkel een spiegel aanwezig voor uitrijdende auto's. In overleg met de verkeersdeskundige van de gemeente is deze spiegel verwijderd omdat deze een onveilige situatie zou suggereren. De verkeerskundige van de gemeente heeft verder nog een aantal punten aangedragen waarop in de huidige situatie wellicht op verkeerskundig vlak nog wat verbeteringen zouden kunnen plaatsvinden. In overleg met de verkeerskundige en de initiatiefnemer is een verkeerskundig aangepaste situatie opgezet op het bedrijf, waarbij de kiss-and-ride strook en de parkeerplaatsen voor minder validen op de parkeerplaats worden gerealiseerd. Daarnaast wordt de entree vanaf de parkeerplaats verbreed zodat de entree beter toegankelijk is voor minder validen met bijvoorbeeld een rolstoel of rollator. In bijlage 5 bij deze toelichting is een situatietekening opgenomen met daarop de aangepaste verkeerssituatie op het bedrijf.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein, zoals nader omschreven in de paragraaf "Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray" (paragraaf 3.3.5) voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een agrarisch bedrijf met als nevenactiviteit het uitvoeren van recreatieve activiteiten naar een recreatiebedrijf met als nevenactiviteit het uitvoeren van agrarische activiteiten. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen.

Op de locatie is momenteel een intensieve veehouderij vergund. Bij een intensieve veehouderij zijn veel verkeersbewegingen nodig met vrachtverkeer voor het aan- en afvoeren van dieren, het aanvoeren van voer en bodembedekking en het afvoeren van mest. Daarnaast is sprake van regelmatige controle van de veearts en sprake van een regelmatige levering van andere goederen en diensten (vaak met bestelauto). Daarnaast vinden bij de agrarische bedrijfsvoering akker- en tuinbouwactiviteiten plaats.

Momenteel vinden de gewenste recreatieve activiteiten al plaats als zijnde een nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf. De recreatieve activiteiten zullen niet onevenredig wijzigen, maar in de worst-case situatie alleen wat worden uitgebreid. Er is wellicht sprake van een (geringe) toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de recreatieve activiteiten, maar daar staat een (forse) afname van het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de veehouderij tegenover. De afname van het aantal verkeersbewegingen (met name met vrachtverkeer) als gevolg van het beëindigen van de veehouderij is groter dan de verwachtte toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de recreatieve activiteiten. Daarnaast zijn de verkeersbewegingen als gevolg van de recreatieve activiteiten vrijwel uitsluitend met personenvervoer.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt, meer eerder juist zal afnemen, zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het Peel en Maasvallei (hierna: het waterschap).

Het waterschap Peel en Maasvallei heeft ten aanzien van de watertoets een handboek opgesteld waarin het beleid ten aanzien van de waterhuishouding is omschreven en waarin de nomen voor de waterbergingscompensatie staan genoemd.

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen van zowel Rijk, provincies als gemeenten. Dit betekent in de praktijk dat in beeld gebracht dient te worden welke weg het water aflegt binnen een ruimtelijk plan. Hierbij is het doel 'waterneutraal bouwen in ruimte en tijd', waarvoor de initiatiefnemer verantwoordelijk is. De beoordeling van de waterhuishoudkundige relevantie vindt plaats voor zowel regionale wateren, grondwater, als rijkswateren en kan betrekking hebben op alle mogelijke wateraspecten.

Binnen een bestemmingsplanwijziging heeft het waterschap verschillende rollen, namelijk die van informateur, adviseur, controleur en vergunningverlener.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van het waterschap, mits deze in acht worden genomen bij de ontwikkeling.

4.5.1 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een agrarisch bedrijf met als neventak het uitvoeren van recreatieve activiteiten naar een recreatiebedrijf met als neventak het uitvoeren van agrarische activiteiten.

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap specifieke richtlijnen.

Het waterschap maakt onderscheid in een situatie voor maatgevende buien eens in de 10 jaar (T=10) en eens in de 100 jaar (T=100). Bij een situatie T=10 dient de buffer 44 millimeter groot te zijn. Bij een situatie T=100 moet de buffer 100 millimeter bedragen.

Een situatie T=100 is een uitzonderlijke situatie waarbij het terrein gedurende één dag onder water mag staan (inundatie). Voorwaarde hierbij is dat de situatie geen overlast aan de omliggende percelen mag veroorzaken.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • een bergingsvoorziening gerealiseerd.

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.

Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

" Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.

Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Venray.

Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Algemeen

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Venray 2010" en de daarop van toepassing zijnde herzieningen van gemeente Venray en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.2.2 Dialoog met de omgeving

Het is van belang om ruimtelijke ontwikkelingen vooraf goed te bespreken in de omgeving. Daarmee worden omwonenden en belanghebbenden tijdig op de hoogte gebracht van de plannen en wordt vooraf duidelijk of de ontwikkeling maatschappelijk ook wordt gedragen.

In het kader van een goede dialoog met de omgeving heeft de initiatiefnemer de verschilende omwonenden en belanghebbenden benaderd, waarbij deze op de hoogte zijn gebracht van de plannen van de initiatiefnemer en in de gelegenheid zijn gesteld hierop te reageren.

Vanuit de dialoog met de omgeving zijn gen bezwaren of verbeterpunten naar voren gekomen. Elk van de omwonenden en belanghebbenden die hebben gereageerd zijn enthousiast en wensen de initiatiefnemer veel succes. De eigenaren van de nabijgelegen bedrijven hebben wel aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen mag hebben voor deze bedrijven. Zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een beperking van de (ontwikkelings)mogelijkheden van de omliggende bedrijven. Daarmee zijn er vanuit de omgeving geen bezwaren en/of verbeterpunten.

5.2.3 Inspraak en vooroverleg

In het kader van inspraak en vooroverleg is het voorliggende plan aangeboden aan de vooroverlegpartners, zijnde:

  • Provincie Limburg;
  • Waterschap Limburg;
  • Veiligheidsregio Limburg-Noord.

De provincie Limburg heeft aangegeven akkoord te zijn met de plannen en had verder geen opmerkingen.

Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de plannen. Wel hadden zij nog de volgende opmerking:

"De richtlijnen die staan opgenomen in de waterparagraaf van de toelichting zijn niet geheel juist meer. Bij een bui t=100 hanteren wij 100 mm per m² verhard oppervlak.

Dit gezegd hebbende zal er middels onderhavig plan afkoppeling van hemelwater plaatsvinden. Dit is altijd positief en aan te bevelen. Er komt verder geen extra verhard oppervlak erbij. Het plan is akkoord."

In de paragraaf "Wateraspecten" (paragraaf 4.5) is dit gecorrigeerd.

De veiligheidsregio heeft aangegeven akkoord te zijn met de plannen. Wel hadden zij nog een kleine afwijking met het beleid ten aanzien van bluswater geconstateerd, maar deze is op basis van het advies van de veiligheidsregio acceptabel. Daarnaast is sprake van een overschrijding van de opkomsttijd van de Tankautospuit Venray van enkele minuten. Deze is echter op basis van het "Dekkingsplan werkexemplaar 1.06 gemeente Venray" eveneens acceptabel geacht.

Voor de reacties van het waterschap en de veiligheidsregio wordt verwezen naar bijlage 6 van deze toelichting.

5.2.4 Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan heeft van 24 december 2021 tot en met 3 februari 2022 als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Tijdens de ter inzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingekomen. Een aanpassing van het voorliggende plan naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerp is daarmee niet noodzakelijk gebleken.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Venray vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  • 1. het bebouwen van de gronden;
  • 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  • 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Recreatie', waarbij de functie voor het uitoefenen van het gewenste recreatiebedrijf wordt neergelegd.
  • 'Agrarisch', waarbij de functie voor agrarisch grondgebruik wordt neergelegd.

Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:

  • In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat binnen de bestemming 'Recreatie' het uitvoeren van grondgebonden agrarische activiteiten als nevenactiviteit is toegestaan.
  • In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat binnen de bestemming 'Recreatie' een kinderboerderij eveneens als recreatieve activiteit is toegestaan, waarbij het houden van kleinvee mogelijk is;
  • De huidige bedrijfswoning zal op de verbeelding worden voorzien van de aanduiding 'vakantiewoning'.
  • In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat binnen de bestemming 'Recreatie' verblijfsrecreatie in een vakantiewoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vakantiewoning'.
  • In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat binnen de bestemming 'Agrarisch' eveneens dagrecreatieve activiteiten mogen worden uitgevoerd, mits de gronden zijn gelegen aansluitend aan de bestemming 'Recreatie'.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).