direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lollebeekweg 40 Castenray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP20026-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Lollebeekweg 40 in Castenray is het bedrijf Philipsen Mechanical Support actief, dat zich toelegt op de reparatie van industriële en agrarische machines. De initiatiefnemer heeft het voornemen om achter op het perceel een nieuwe landbouwwerktuigenberging op te richten. De oprichting van de nieuwe landbouwwerktuigenberging is niet toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Lollebeekweg 40 in het buitengebied van Castenray, gemeente Venray. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0002.png"

De ligging van het plangebied (oranje stip) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Lollebeekweg 40, ten westen van de kern Castenray. De Lollebeekweg is de westelijke ontsluitingsweg van Castenray. Aan weerszijden van de weg zijn verschillende (agrarische) bedrijven en burgerwoningen gelegen. De omgeving heeft een landelijk karakter en bestaat naast de bebouwing langs de wegen uit landbouwgronden, watergangen, bospercelen en erfbeplanting rondom de bedrijfsgebouwen en woningen.

Ten westen en oosten van het plangebied liggen agrarische bedrijven. Aan de overzijde van de Lollebeekweg liggen enkele burgerwoningen. Ten zuiden van het plangebied ligt een fraai beekdallandschap waar agrarische gronden overgaan in natuurgebied de 'Castenrayse Vennen', waar de Lollebeek doorheen stroomt.

Binnen het plangebied is, vooraan op het perceel, het bedrijf 'Philipsen Mechanical Support' actief. Het betreft een klein tweepersoonsbedrijf dat zich toelegt op de reparatie van industriële en agrarische machines, veelal op locatie bij klanten. Vooraan op het bedrijfsperceel staat een fraaie bedrijfswoning met tuin. In de voortuin van de woning staat, dicht op de Lollebeekweg, een tuinhuisje omgeven door een hoge beukenhaag die het zicht op het tuinhuisje vanaf de weg ontneemt. Het bedrijfsgedeelte ligt direct achter de woning en is via een oprit langs de westgevel van de woning ontsloten op de Lollebeekweg. Langs de oprit staan drie in baksteen opgetrokken bedrijfsgebouwen, waarvan één langgerekt gebouw van circa 390 m² en twee kleinere gebouwen van circa 90 m² en 70 m².

De agrarische grond direct ten oosten van het bedrijfsperceel is in gebruik voor de teelt van bloembollen. Verder is het plangebied landschappelijk ingepast door meerdere solitaire bomen rondom de bedrijfsgebouwen. De bomen en hagen langs de perceelsgrenzen scheiden het plangebied op een natuurlijke wijze van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron afbeelding: googlemaps.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Het bestaande bedrijf vooraan op het perceel blijft ook in de toekomstige situatie binnen het plangebied gevestigd. Achter dit bedrijf wordt de oprichting van nieuwe landbouwwerktuigenberging mogelijk gemaakt. De eigenaar van de locatie Lollebeekweg 40 heeft behoefte aan deze stallingsruimte om de teelt van bloembollen binnen het plangebied verder te ontwikkelen. De berging zal daarom worden ingezet ten behoeve van de teeltactiviteiten, waarbij kan worden gedacht aan de stalling van tractoren, poot- en rooimachines, een beregeningsinstallatie alsmede de opslag/droging en het verwerken/versnijden van bloemen voor de veiling. Om een beeld te geven van de toekomstige terreininrichting is een inpassingsplan opgesteld. Aan de hand van navolgende uitsnede zal het plan verder worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0004.png"

Uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan (bron: G. Paumen Tuin- en Landschapsarchitect)

Om de nieuwe werktuigenberging te kunnen realiseren is een beperkte uitbreiding van het bouwvlak nodig, waarbinnen een berging is voorzien van 450 m² met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5- en 7,5 m.

De bestaande oprit zal zuidwaarts worden verlengd zodat de nieuwe locatie via deze oprit een ontsluiting krijgt op de Lollebeekweg. Aan de voorzijde van de nieuwe werktuigenberging wordt op een verhard terrein ruimte vrij gemaakt voor het parkeren van enkele voertuigen, zie verder 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0005.png"

Doorsnedetekening van de nieuwe loods (bron: Michels Advies Ysselsteyn)

Voorliggend plan verandert niets aan de bedrijfsvoering van het bestaande bedrijf vooraan op het perceel. Wel worden de huidige bedrijfsactiviteiten op een andere wijze planologisch geborgd dan nu het geval in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en de daarop volgende herzieningen. Ook voorziet voorliggend plan in een aanpassing van de bouwhoogtes van de bedrijfsgebouwen omdat een beperkte verhoging van de gebouwen op termijn wenselijk is.

De uitbreiding van het bouwvlak aan de zuidzijde wordt mogelijk gemaakt door enerzijds het verwijderen van een deel (oostzijde) van het bestaande bedrijfsbouwvlak en anderzijds het verplaatsen van het bestaande agrarische bouwvlak en de daarbinnen geldende (bedrijfs)mogelijkheden aan de zuidoostkant van het plangebied. Planologisch bezien vormt dat agrarische bouwvlak één geheel met het agrarische bouwvlak van het ten oosten gelegen agrarisch bedrijf Lollbeekweg 42. De gronden van het agrarische bouwvlak binnen het plangebied waren vroeger in eigendom bij Lollebeekweg 42, maar thans in eigendom van initiatiefnemer.

In samenspraak met de eigenaren van Lollebeekweg 42 en de gemeente Venray is daarom besloten om dat stukje bouwvlak daar te verwijderen en te verplaatsen naar de westkant van het plangebied. Voorliggend plan voorziet dus niet in het toevoegen van nieuwe bedrijfsmogelijkheden, maar in het verschuiven ervan. Het tuinhuisje in de voortuin wordt gelegaliseerd. Een verdere toelichting op de toekomstige planologische situatie is te raadplegen in paragraaf 5.2.

In het kader van voorliggend plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie bijlage 2 van de regels. Uitgangspunt van het inpassingsplan is om de bestaande landschappelijke inrichting van het plangebied in de toekomstige situatie te continueren. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geborgd dat de nieuwe werktuigenberging alleen in gebruik mag worden genomen als de bestaande landschappelijke kwaliteiten binnen het plangebied voor de toekomst behouden blijven.

2.3 Duurzame stedenbouw

Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

In het Landschappelijk inpassingsplan is inzichtelijk gemaakt dat het plangebied in de bestaande situatie over landschappelijke kwaliteiten beschikt die door voorliggend plan voor de toekomst behouden blijven. Daarmee blijft het plangebied ook in de toekomstige situatie op een fraaie wijze ingepast in het beekdallandschap. De te behouden bomen en struiken zorgen tevens voor een gezond woon- en werkklimaat en voor een verkoelend effect tijdens warme dagen. Verder zijn er binnen het plangebied, ter plaatse van het grasland ten zuidoosten van de bestaande bedrijfsbebouwing, mogelijkheden voor de aanleg van een infiltratiepoel. Deze infiltratiepoel biedt kansen voor de afvoer van overtollig hemelwater en heeft bovendien een aantrekkingskracht op flora en fauna. Bij de latere planuitwerking, tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen, zullen de infiltratievoorzieningen nader worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Binnen de uitbreiding van het bouwvlak achter op het bestaande bedrijfsperceel is een werktuigenberging voorzien van 450 m². Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m². Daarmee kan worden gesteld dat voorliggend plan niet is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere onderbouwing vanuit de Ladder duurzame verstedelijking kan daarmee achterwege blijven.

Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld. De meest recente actualisatie dateert uit 2018.

In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling

mogelijk maakt rekening houdt met de Ladder voor duurzame verstedelijking. De regionale afspraken over wonen zijn met een Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd in de provinciale omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg mag alleen voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen, dient te worden verantwoord op welke wijze het plan aansluit bij de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Voorliggend initiatief voorziet echter niet in het toevoegen van nieuwe woningen, waardoor een nadere verantwoording in het kader van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0006.png"

Uitsnede kaart Zonering Limburg (POL 2014, GS 13 augustus 2019)

Planspecifiek

Als onderdeel van het provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 relevante artikelen opgenomen voor dit initiatief.

Beschermingszones natuur en landschap

Zoals uit voorgaande landschapszone kaart blijkt ligt het plangebied (rode stip) binnen het 'buitengebied'. Voor dit landschapstype zijn in het provinciaal beleid geen beschermingsregelingen of ontwikkelingsdoelen opgenomen.

Grondwaterontrekkingsgebieden

In artikel 5.8.3. is een uitzondering van de vergunningplicht opgenomen voor de aanleg van een bodemenergiesysteem. Ter plaatse van het plangebied (Venloschol) geldt deze uitzondering indien het te onttrekken grondwater ten hoogste 10 m³ per uur bedraagt en grondwater niet dieper dan 5 meter boven NAP wordt onttrokken. De aanleg van een bodemenergiesysteem maakt geen onderdeel uit van de inrichting van het nieuwe bedrijfsperceel. Negatieve effecten op de grondwaterstand kunnen daarmee op voorhand worden voorkomen.

Borging Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)

Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. De borging van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarom nader aan bod in paragraaf 3.3 'gemeentelijk beleid'.

Voorliggend initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'

Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.

In het Venray van 2030:

  • zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • woon je groen en sociaal;
  • zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
  • stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • is iedereen mobiel.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuw bedrijf maar in de uitbreiding van bestaande bedrijfsmogelijkheden. Desondanks komt het initiatief tegemoet aan het bepaalde in de toekomstvisie dat er sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing bij de oprichting van een nieuw bedrijf. Het plangebied beschikt in de bestaande situatie al over verschillende landschappelijke kwaliteiten. In het Landschappelijk inpassingsplan zijn deze kwaliteiten uiteengezet. In de regels is geborgd dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten alleen zijn toegestaan als de bestaande landschapskwaliteiten voor de toekomst behouden blijven.

Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.

3.3.2 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 - Borging Kwaliteitsmenu

Op 20 december 2011 heeft de gemeente Venray de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011' vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit van een gebied te verbeteren. Het doel daarbij is om bestaande (groene) kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te verbeteren, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied.

Limburgs Kwaliteitsmenu

Onderdeel van onderhavige structuurvisie is ook de implementatie van het Limburgse Kwaliteitsmenu. Het Limburgs kwaliteitsmenu (verder te noemen LKM) is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. Grondprincipe van dit kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Deze bijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken.

Planspecifiek

In dit geval is sprake van een verschuiving van de mogelijkheden (het bouwvlak) voor een agrarisch bedrijf op het perceel. Er is daarmee geen sprake van het toevoegen van een mogelijkheid een agrarisch bedrijf te vestigen of een toename van een agrarisch bouwvlak met meer dan 1,5 ha. Daarom is er op basis van de structuurvisie geen aanvullende kwaliteitsverbetering vereist. Wel wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Daarnaast heeft de herindeling van de bestaande bouwvlakken tot gevolg dat vrije doorzichten vanaf de Lollebeekweg naar het achterliggende fraaie beekdallandschap in stand blijven.

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011'.

3.3.3 Toetssteen Openbare Ruimte

De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde,

welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De

Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de

gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:

  • 1. Technisch-functionele kwaliteit;
  • 2. Sociaal-maatschappelijke kwaliteit.

De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.

Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines

in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange

termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als

flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het

beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.

Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee

stappen, te weten:

1. Aanleveren Toetssteen.

2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.

Planspecifiek

De ingebruikname van de nieuwe werktuigenberging heeft een beperkte toename van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied tot gevolg, zie ook 4.4. De Lollebeekweg en de aangrenzende wegen kunnen een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan. Rondom de nieuwe berging is, binnen eigen terrein, een verharde buitenruimte voorzien waar voldoende plek is voor de aanleg van enkele parkeerplaatsen waardoor aan de parkeernormen kan worden voldaan, zie ook 4.4. Deze verharde buitenruimte voorziet mede in voldoende ruimte voor het manoeuvreren van tractoren en andere voertuigen en machines die worden opgeslagen in de nieuwe berging. Het initiatief heeft geen toename van de parkeerdruk in de openbare ruimte tot gevolg. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.

Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010', vastgesteld op 14 december 2010 en de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels', vastgesteld op 20 september 2017 door de gemeente Venray. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0007.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, waarop het plangebied is aangeduid met de rode doorbroken lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden'. Het bestaande bedrijf is gevestigd binnen de bedrijfsbestemming. Daar ligt een bouwvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige niet agrarische bedrijven'. Verder gelden de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bouwhoogte: 4 m, maximum goothoogte 2,5 m' en 'maximum bebouwd oppervlak: 586 m². De gronden aan de noordwestkant van deze bestemming zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

Op de overige gronden geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal'. Aan de oostkant van het plangebied ligt het bestaande bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Ter plaatse van de oostzijde van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', aan de westzijde 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Strijdigheid met het vigerende bestemming

De oprichting van de werktuigenstalling op de gewenste plek is zonder de aanwezigheid van een agrarisch bouwvlak niet toegestaan. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuwe bodemgevoelige functie aan het plangebied. De nieuwe werktuigenberging wordt in gebruik genomen voor het stallen van landbouwwerktuigen. Gemiddeld zullen er niet meer dan twee uur per werkdag mensen aanwezig zijn. Gesteld kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse in lijn ligt met het beoogde bedrijfsmatige gebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

De oprichting van de werktuigenberging heeft een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied tot gevolg. De toename is echter niet noemenswaardig te noemen, zie verder 4.4. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit kan daarom worden gesteld dat het initiatief van geringe omvang is ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Daardoor is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een geluidgevoelige functie aan het plangebied. In paragraaf 4.1.5 is tevens gemotiveerd dat het bedrijf geen geluidshinder tot gevolg heeft op milieugevoelige objecten uit de omgeving. Een nader onderzoek vanuit het aspect geluid is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Geurverordening Venray

De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In

deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening

van de gemeente Venray stelt de volgende normen:

  • 1. Bestaande woongebieden 3,0 ouE/m³;
  • 2. Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen 8,0 ouE/m³;
  • 3. Buitengebied 14,0 ouE/m³.

Planspecifiek

Het houden van dieren maakt geen onderdeel uit van de toekomstige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Geurhinder als gevolg van toekomstige agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied op omliggende geurgevoelige objecten kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.

In omgekeerde werking heeft voorliggend initiatief door het ontbreken van het toevoegen van geurgevoelige objecten ook geen belemmering van bedrijfsactiviteiten van agrarische bedrijven uit de omgeving tot gevolg. De nieuwe werktuigenberging zal niet als verblijfsgebouw voor werknemers in gebruik worden genomen. Vanuit de Wgv is de werktuigenberging daarmee niet aan te merken als een geurgevoelig object. Nader onderzoek vanuit het aspect geur is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het bestaande bedrijf vooraan op het perceel continueert de bestaande bedrijfsvoering. Vanuit het aspect milieuzonering treden er als gevolg van voorliggend initiatief geen veranderingen op ten aanzien van de beoordeling van het milieueffect van dit bedrijf op omliggende milieugevoelige objecten.

De nieuwe bedrijfsruimte op het perceel voorziet in stallingsruimte voor landbouwmachines. Dit type bedrijfsvoering is op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aan te merken als een milieucategorie 2 bedrijf voor 'opslaggebouwen' waar een maximale richtafstand voor geldt van 30 m op basis van geluid.

De nieuwe werktuigenberging maakt in de toekomstige situatie samen met de bedrijfswoning en het bestaande bedrijf onderdeel uit van de inrichting binnen het plangebied. De bedrijfswoning is daardoor niet aan te merken als milieugevoelig object voor de bedrijfsactiviteiten in de werktuigenberging. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object in de omgeving betreft de bestaande bedrijfswoning van het agrarische bedrijf direct ten westen van het plangebied. De afstand van de dichtstbijzijnde bedrijfsgrens tot de woning bedraagt ca 60 m. Daarmee wordt er voldaan aan de richtstafstand. Gesteld kan worden dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten daarmee het woon- en leefklimaat van de bedrijfswoning niet negatief beïnvloeden en dat de bedrijfswoning de geplande bedrijfsactiviteiten niet in de weg staat.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten. Het nieuwe bedrijf is niet aan te merken als een risicovolle inrichting waardoor het bedrijf geen risico vormt voor kwetsbare objecten uit de omgeving.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Gemeentelijk rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2018-2021 is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke

riolering voor de periode 2018 tot en met 2021 vastgelegd. Het plan bevat een beschrijving van de huidige

situatie, een evaluatie van de aan het plan voorafgaande periode en een beschrijving van de te verwachten

toekomstige ontwikkelingen. In het GRP wordt onder andere ingegaan op hemelwater- en

oppervlaktewaterafvoer.

In het kader van het GRP is onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het uitvoeren van afkoppelprojecten

binnen de gemeente. Op basis van de bodemgesteldheid, de hoogte van de grondwaterstand en de

aanwezigheid van oppervlaktewater is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afkoppeling: uit het

onderzoek blijkt dat in het overgrote deel van de gemeente Venray voldoende mogelijkheden voor afkoppeling

aanwezig zijn. Bij afkoppelprojecten wordt in de eerste plaats gekeken naar openbare verharde oppervlakken.

Daarbij wordt opgemerkt dat afkoppelen als maatregel slechts wordt uitgevoerd in combinatie met

wegwerkzaamheden (onder andere reconstructies van wegen) of rioolvervangingen, dit gezien de kosten die

dergelijke ingrepen met zich meebrengen. Het afkoppelen van particuliere oppervlakten wordt slechts in

uitzonderlijke situaties meegenomen.

Bij particuliere duurzame waterhuishoudkundige systemen, zoals bergings- en infiltratievoorzieningen hanteert de gemeente Venray de volgende voorwaarden:

  • 1. infiltratievoorziening dient minimaal een neerslaggebeurtenis van 40 mm te kunnen verwerken (bron: Toetssteen Openbare Ruimte 2019). Deze norm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorzieningen en het oppervlaktewater;
  • 2. de infiltratievoorziening dient een leeglooptijd te hebben van 24 uur of minder;
  • 3. noodoverloop gaat via maaiveld - en niet via ondergrondse buizen of leidingen - naar de openbare riolering.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.

Het initiatief heeft een toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied tot gevolg. In het vervolg van de ontwikkeling, tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen, zullen maatregelen zijn uitgewerkt. Te denken valt aan de aanleg van infiltratiekratten om overtollig hemelwater op te vangen en af te voeren naar de bodem of de aanleg van een infiltratiepoel (zie ook het Landschappelijk inpassingsplan). Uitganspunt is om overtollig hemelwater niet via een gemengd stelsel af te voeren naar het drukriool. Hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. De infiltratievoorzieningen krijgen een inhoud om een neerslaggebeurtenis van minimaal 40 mm te kunnen verwerken. De norm van 40 mm geldt alleen er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op oppervlaktewater gelden de normen van het waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorzieningen minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Binnen eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om de infiltratievoorzieningen te realiseren.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt het plangebied in de boringsvrije zone 'Venloschol'. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn regels opgenomen ter bescherming van deze zone. In paragraaf 3.2.2 is nader gemotiveerd dat voorliggend initiatief geen negatief effect heeft op de boringsvrije zone. Het plangebied ligt verder niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning. Tijdens de bouw van de werktuigenberging zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt. Negatieve effecten vanuit het aspect water kunnen daarmee worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijn moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20026-va01_0008.png"

Uitsnede van de Natura 2000 'gebieden' kaart waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de zwarte stip (bron: www.natura2000.nl/gebieden)

Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Boschhuizerbergen' ligt op ca 6 km ten noorden van het plangebied. Door deze ruime afstand en de aard en kleinschaligheid van voorliggend initiatief, namelijk de aanleg en ingebruikname van de werktuigenberging van 450 m² als opslaglocatie, kunnen negatieve effecten wat betreft stikstofdepositie, stof, licht en geluid, op voorhand worden uitgesloten.

Soortenbescherming

De nieuwe werktuigenberging is voorzien op bestaand grasland. Van kap van bomen en het rooien van struiken is geen sprake. Ook het dempen van oppervlaktewater is niet aan de orde. Schuilmogelijkheden voor (beschermde) soorten zijn niet aanwezig ter plaatse van de beoogde bedrijfslocatie. Negatieve effecten vanuit soortbescherming kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten. Tijdens de aanleg en inrichting van de bedrijfslocatie zal ten alle tijde de algemene zorgplicht in acht worden genomen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goed ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het bedrijf is reeds via de bestaande oprit langs de woning ontsloten op de Lollebeekweg. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt beperkt toe. In de CROW publicatie 317 is voor een arbeidsextensief- en bezoekersextensief bedrijf een verkeersaantrekkende werking van gemiddeld 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² BVO per etmaal opgenomen voor een bedrijf in het buitengebied. De totale verkeersaantrekkende werking komt daarmee uit op afgerond 22 verkeersbewegingen per etmaal (4,8*4,5). De Lollebeekweg en de aangrenzende wegen kunnen deze beperkte toename goed aan.

In de Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray is voor een opslaglocatie (bezoekersextensief, arbeidsextensief) een norm opgenomen van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m² BVO in het buitengebied. De totale parkeerbehoefte in de toekomstige situatie komt daarmee uit op afgerond 5 parkeerplaatsen (1,1* 4,5 = afgerond 5). Aan de voorzijde van de nieuwe werktuigenberging is een verharde buitenruimte voorzien waar, binnen eigen terrein, plaats is voor het parkeren van 5 voertuigen. In de regels van dit plan is geborgd dat de werktuigenberging uitsluitend in gebruik mogen worden genomen als op eigen terrein het aantal parkeerplaatsen is gerealiseerd volgens de parkeernormen van de gemeente Venray.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Een deel van het plangebied ligt binnen een waardevol beekdal landschap. In het vigerende bestemmingsplan, zie ook 3.3.4, zijn regels opgenomen die onder andere de voorkomende landschaps- en natuurwaarden van het beekdal beschermen. In paragraaf 4.3 is gemotiveerd dat voorliggend initiatief geen negatieve ecologische effecten tot gevolg heeft. In de regels is daarnaast een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erin voorziet dat de bestaande landschappelijke inpassing van het plangebied (zie verder het Landschappelijk inpassingsplan) voor de toekomst behouden dient te blijven, waardoor planologisch is geborgd dat voorliggend initiatief geen afbreuk doet aan het landschap. De dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal' is in lijn met de systematiek uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2021' en de daarop volgende herzieningen overgenomen ter plaatse van de gronden buiten het agrarisch bouwvlak.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' worden alle mogelijke archeologische waardevolle resten in de bodem beschermd via regels in het bestemmingsplan. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfslocatie is in het vigerende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming aanwezig. De grondwerkzaamheden als gevolg van de realisatie van de nieuwe werktuigenberging leiden daarmee op voorhand niet tot negatieve effecten vanuit archeologie.

Aan de noordkant van het plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Voorliggend initiatief voorziet niet in een bouwontwikkeling ter plaatse van deze dubbelbestemming. Negatieve effecten kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten. In voorliggend plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' overgenomen uit het moederplan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie). Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Met dit initiatief is geen sprake van een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet, derhalve zal geen exploitatieovereenkomst worden afgesloten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure worden gedekt door de leges. Wel zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en de herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' en bevat de volgende bestemmingen:

'Agrarisch met waarden'

Het gehele plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden', omdat het niet wenselijk is dat voor het bestaande en nieuwe bedrijf twee verschillende bestemmingen gelden. De planologische mogelijkheden ter plaatse van het bestaande bedrijf blijven onveranderd, wel wordt het bouwvlak ten oosten van de bestaande bedrijfsgebouwen verwijderd. Om de huidige bedrijfsactiviteiten aan te laten sluiten bij de systematiek van de bestemming 'Agrarisch met waarden', wordt voor het bestaande bedrijf de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - niet agrarisch bedrijf' toegevoegd. Tevens wordt het bestaande tuinhuisje in de voortuin van de woning door het opnemen van de aanduiding 'bijgebouwen' planologisch geborgd.

Om de werktuigenberging mogelijk te maken is de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf' opgenomen en wordt het bestaande bouwvlak aan de zuidzijde verlengd. Ter plaatse van het nieuwe bouwvlak gelden verder de bouwregels van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. In de regels is geborgd dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten als strijdig kunnen worden beschouwd zodra het plangebied niet blijft ingericht conform de uitgangsprincipes van het inpassingsplan uit bijlage 2 van de regels.

In voorliggend plan zijn alle bestaande dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Beekdal) en de gebiedsaanduidingen ('reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied) overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Tot slot voorziet voorliggend plan in het verwijderen van het huidige agrarische bouwvlak aan de zuidoostkant binnen het plangebied. Planologisch bezien vormt dat agrarische bouwvlak één geheel met het agrarische bouwvlak van het ten oosten gelegen agrarisch bedrijf Lollbeekweg 42. De gronden van het agrarische bouwvlak binnen het plangebied waren vroeger in eigendom bij Lollebeekweg 42, maar thans in eigendom van initiatiefnemer.

In samenspraak met de eigenaren van Lollebeekweg 42 en de gemeente Venray is daarom besloten om dat stukje bouwvlak daar te verwijderen en te verplaatsen naar de westkant van het plangebied.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het

bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben sinds 1 april 2005

via een gemeenschappelijke regeling hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor

toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota Integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray

(2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met

geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt

invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van het volgende

uitgangspunt. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene

leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te

behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavingsbeleid

waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de

burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet

(informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijke

handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/ zij verdient.

De uit deze visie voorvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

  • 1. Appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
  • 2. Preventie gaat boven repressie.
  • 3. Draagvlak creëren.
  • 4. Klantgericht handelen.
  • 5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers,

bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt

daarbij van uitgegaan dat het maatschappelijk veld met gerichte voorlichting en communicatie,

verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van voor hen geldende wet- en

regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. ln een jaarlijks op te stellen

handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie. Het jaarlijkse HUP wordt vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en ter kennis gebracht van de gemeenteraden.

6.3 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat de provincie Limburg ook initiatieven met een beperkt ruimtelijk effect wenst te beoordelen. Voorliggend plan heeft geen effect op de waterstaatkundige belangen. Het plan is echter wel toegezonden aan het waterschap Limburg vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte te brengen van het initiatief. Eventuele reacties van deze relevante instanties zullen worden verwerkt.

6.4 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer reeds op de hoogte gebracht van het initiatief.

6.5 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 juni tot en met 29 juli 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.