Plan: | Ysselsteynseweg 39 en 39a Ysselsteyn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP20027-va01 |
Het voornemen is om de leegstaande varkensschuren van het voormalige agrarische bedrijf aan de Ysselsteynseweg 39 en 39 a in gebruik te nemen als opslaglocatie voor het stallen/opslaan van gemotoriseerde vervoersmiddelen en machines, waaronder quads.
De ingebruikname van de schuren als opslaglocatie is, anders dan opslag ondergeschikt aan agrarische bedrijfsvoering, niet toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Ysselsteynseweg 39 en 39a in het buitengebied van Ysselsteyn, gemeente Venray. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied (oranje stip) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Ysselsteynseweg 39 en 39a, ten oosten van de kern Ysselsteyn. De Ysselsteynseweg is een oostelijke ontsluitingsweg van Ysselsteyn. Aan weerszijden van de weg zijn verschillende (agrarische) bedrijven en burgerwoningen gelegen. De omgeving heeft een landelijk karakter en bestaat naast de bebouwing langs de wegen uit landbouwgronden, watergangen, bospercelen en erfbeplanting rondom de bedrijfsgebouwen en woningen.
Het plangebied wordt omgeven door enkele burgerwoningen direct ten oosten en aan de overzijde van de Ysselsteynseweg en een hondencentrum direct ten westen van het plangebied. Aan de zuidkant liggen landbouwgronden. Binnen het plangebied ligt een agrarisch bouwvlak (opp. 12.500 m²) waarbinnen een intensieve varkenshouderij actief was. Van bedrijfsvoering is geen sprake meer. De twee varkensstallen achter op het agrarisch erf zijn nog wel aanwezig. De stallen hebben een gezamenlijk oppervlak van ca 1.650 m². Vooraan op het erf ligt een woongedeelte, met een bedrijfswoning en tuin. Het woongedeelte wordt fysiek van het bedrijfsgedeelte gescheiden door een haag. De westelijke- en oostelijke perceelsgrenzen worden begeleid door beplanting, die de bedrijfslocatie op een natuurlijke manier scheiden van de naastgelegen woning en het hondencentrum.
Luchtfoto van het plangebied (bron afbeelding: googlemaps.nl)
Het plangebied en de bebouwing zijn niet meer geschikt voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering. Daarom krijgt het plangebied een nieuwe functie. Het voornemen is om de leegstaande varkensstallen in gebruik te nemen als opslaglocatie voor het stallen van gemotoriseerde vervoermiddelen en machines zoals quads, trikes en mini-gravers. De opslaglocatie gaat daarmee voorzien in de behoefte aan extra stallings- en opslagruimte van het bestaande bedrijf aan de Gezellenbaan 6 in de kern Ysselsteyn. De werkplaats en showroom blijven aan de Gezellenbaan gevestigd.
De gewenste opslag is naar aard en omvang kleinschalig, heeft een beperkt milieueffect op de omgeving en past daarmee goed in de omgeving. Agrarische bedrijfsvoering is niet meer toegestaan binnen het plangebied. Wel blijven de meest zuidelijke gronden achter de bebouwing als landbouwgrond in gebruik.
Het aanzicht van het plangebied verandert als gevolg van dit plan niet noemenswaardig. Alle bestaande gebouwen (stallen en woning met bijgebouw) blijven behouden en ook blijft het plangebied op de huidige wijze ontsloten op de Ysselsteynseweg. Wel wordt voorliggende ontwikkeling aangegrepen om het plangebied landschappelijk in te passen. Uitgangspunt is de bestaande inpassing te versterken door boomgroepen ten zuiden van de tuin van de woning en de aanleg van een struweel direct ten zuiden en oosten van de bestaande varkenstallen waardoor deze bebouwing minder in het zicht komt te liggen. Tevens ontstaat er door het struweel een ecologisch interessante zone aan de rand van het plangebied. Het gehele inpassingsplan is toegevoegd als bijlage 1 van de regels. De aanleg van het plangebied conform het inpassingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee planologisch is geborgd dat voorliggend plan een investering levert aan de ruimtelijke kwaliteit.
Uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan (bron: G. Paumen Tuin- & landschapsarchitect)
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een behoefte aan meer opslagruimte van vervoersmiddelen en machines voor een bestaand bedrijf. Door gebruik te maken van bestaande leegstaande voormalige bedrijfsgebouwen is sprake van duurzaam ruimtegebruik. Er hoeft immers niet ergens binnen de gemeente nieuwe opslagruimte te worden gebouwd. De leegstaande varkensstallen zijn vrijgekomen nadat de voormalige intensieve veehouderij is gestopt. Door de functieverandering is de vestiging van een intensieve veehouderij niet meer toegestaan. Er zullen in de toekomstige situatie dus ook geen nadelige milieueffecten meer optreden. Dit komt ten goede aan het woon- en leefklimaat van mens en dier. Verder kunnen infiltratievoorzieningen worden aangelegd om overtollig hemelwater af te voeren in de bodem.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet niet in bedrijfsuitbreiding of nieuwe bouwmogelijkheden van bedrijfsgebouwen of andere vormen van bebouwing. Het initiatief is daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld. De meest recente actualisatie dateert uit 2018.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt rekening houdt met de Ladder voor duurzame verstedelijking. De regionale afspraken over wonen zijn met een Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd in de provinciale omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg mag alleen voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040. In het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen, dient te worden verantwoord op welke wijze het plan aansluit bij de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040.
Uitsnede kaart Zonering Limburg (POL 2014, GS 13 augustus 2019)
Planspecifiek
Als onderdeel van het provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen relevante artikelen opgenomen voor dit initiatief. Zoals uit voorgaande landschapszone kaart blijkt ligt het plangebied (rode stip) binnen het 'buitengebied'. Voor dit landschapstype zijn in het provinciaal beleid geen beschermingsregelingen of ontwikkelingsdoelen opgenomen. Het provinciaal beleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.
Borging Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)
Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. De borging van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarom nader aan bod in paragraaf 3.3 'gemeentelijk beleid'.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de
gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie
vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025). De toekomstvisie geeft de
gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de
gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke
kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
Planspecifiek
De voormalige varkenshouderij binnen het plangebied heeft meegedaan aan de zogenaamde 'stoppersregeling' in het kader van het actieplan Ammoniak, zie ook 3.3.3. Door het stoppen van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende beëindiging van de milieuhinder, heeft er reeds een
een investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsgevonden. Voorliggend initiatief voorziet in een nieuwe functie voor de twee leegstaande varkensstallen. Het plangebied krijgt daarmee een toekomstbestendige functie waarmee leegstand en verval van de bebouwing wordt voorkomen.
Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.
Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld.
In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de
ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners.
De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het
aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat
ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.
Stoppersregeling
De stoppersregeling omvat een landelijk gedoogbeleid voor stoppende veehouderijen die niet voldoen
aan de maximale emissiewaarden uit het Besluit emissiearme huisvesting. De stoppersregeling geldt voor
veehouderijen die stoppen voor 1 januari 2020. Met de betreffende bedrijven zal tijdig in overleg worden
getreden om eventueel met maatwerk te komen tot een nieuwe passende bestemming. Bedrijven die
alsnog besluiten om door te gaan dienen direct volledig emissiearm te worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De voormalige intensieve veehouderij aan de Ysselsteynseweg 39 en 39a heeft deelgenomen aan de stoppersregeling. Het woon- en leefklimaat van de woningen in de directe omgeving van het plangebied en daarbuiten is, in lijn met de doelstellingen uit de 'Visie Veehouderij Venray 2018' en de 'stoppersregeling', door de beëindiging van de varkenshouderij sterk verbeterd. Voorliggend initiatief vormt de maatwerk oplossing om het plangebied een nieuwe, passende, bestemming te geven en de leegstaande schuren van een nieuwe invulling te voorzien. De huidige omgevingsvergunningen 'milieu' en 'Wet natuurbescherming' zullen worden ingetrokken na het onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan.
Het initiatief past binnen de 'Visie Veehouderij Venray 2018'.
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde,
welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de
gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines
in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange
termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als
flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het
beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee
stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in nieuwe bouwontwikkelingen en de bestaande ontsluiting wordt in de toekomst ook gebruikt. In paragraaf 4.4 'Verkeer' is reeds gemotiveerd dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. De nieuwe functie binnen het plangebied (opslag) heeft tot gevolg dat de verkeersaantrekkende werking van de locatie afneemt ten opzichte van de situatie dat er nog een intensieve veehouderij actief was. Er is daarmee sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen over het wegennet in de omgeving van het plangebied. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.
Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010', vastgesteld op 14 december 2010 en de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels', vastgesteld op 20 september 2017 door de gemeente Venray. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, waarop het plangebied is aangeduid met de rode doorbroken lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak. Binnen het agrarisch bouwvlak ligt de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Dit betekent dat binnen het bouwvlak een intensieve veehouderij is toegestaan. De bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.
Ter plaatse van de noordwestelijke gronden van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is toegekend voor gronden met een hoge trefkans op archeologische resten in de bodem. Verder ligt het plangebied binnen de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerszone' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. In relatie tot de 'luchtvaartverkeerszone' zijn drie verschillende bouwaanduidingen opgenomen die de maximale bouwhoogte binnen het plangebied bepalen. Van noordwest naar zuidoost gaat het om 95 m, 100 m en 105 m. Deze maximale bouwhoogtes dienen veilige vertrek- en aanvliegroutes van het militaire luchtmachtbasis De Peel, ca 4 km ten noordwesten van het plangebied, te waarborgen.
Strijdigheid met het vigerende bestemming
De ingebruikname van de leegstaande varkensstallen als opslaglocatie, anders dan opslag ondergeschikt aan agrarische bedrijfsvoering, is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuwe bodemgevoelige functie aan het plangebied. Gesteld kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse in lijn ligt met het gebruik van de varkensstallen als opslaglocatie van voertuigen en machines. Nader bodemonderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een functiewijziging van de leegstaande schuren. De schuren waren in gebruik als varkensstal en zullen in de toekomstige situatie in gebruik worden genomen als opslaglocatie voor voertuigen en machines. Hierdoor, en mede gelet op de afname van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied, kan worden gesteld dat ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit het initiatief van geringe omvang is ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Daardoor is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelige functie aan het plangebied. In de bestaande situatie is er reeds één woning aanwezig binnen het plangebied. Deze woning blijft behouden. Voorliggend plan maakt herbouw van deze woning dichter op de Ysselsteynseweg niet mogelijk. Een nader onderzoek vanuit het aspect geluid is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Geurverordening Venray
De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In
deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening
van de gemeente Venray stelt de volgende normen:
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van een geurgevoelige functie of object aan het plangebied. De huidige leegstaande stallen zullen als opslaglocatie en daarmee niet als verblijfsgebouw voor werknemers in gebruik worden genomen. De bedrijfsbebouwing is daarmee niet aan te merken als geurgevoelig object. In de bestaande situatie is er een bedrijfswoning aanwezig binnen het plangebied. Deze bedrijfswoning en agrarische bedrijven uit de omgeving dienen in de bestaande situatie al rekening met elkaar te houden. De woning blijft op de huidige plek behouden en dit plan maakt ook geen herbouw mogelijk op een andere plek binnen het plangebied. Nader onderzoek vanuit het aspect geur is niet aan de orde.
In het kader van de omgekeerde werking levert het plan voor wat betreft geur geen belemmering op voor de ontwikkeling van andere veehouderijen in de omgeving. De wet geurhinder en veehouderij (artikel 2 lid 3) bepaalt namelijk dat een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij qua geur nog steeds beoordeeld dient te worden als een woning bij een veehouderij.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de toekomstige situatie worden de leegstaande schuren in gebruik genomen als opslaglocatie voor voertuigen en machines. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is deze bedrijfsvoering aangemerkt als een milieucategorie 2 bedrijf met een maximale richtafstand van 30 m op basis van geluid (opslaggebouwen). Binnen een straal van 30 m rondom het plangebied liggen enkele woonbestemmingen. De toekomstige bedrijfsactiviteiten vinden plaats achter op het bedrijfsperceel. De woningen ten noorden van het plangebied liggen op minimaal 80 m tot de dichtstbijzijnde leegstaande stal. De woonbestemming direct ten oosten ligt wel binnen een afstand van 30 m tot de dichtstbijzijnde stal. De woning zelf ligt echter een stuk verder weg, op ca 70 m tot de dichtstbijzijnde stal. Tevens geldt voor alle woningen uit de omgeving dat ten opzichte van de bestaande bedrijfsvoering (varkenshouderij, milieucategorie 4.1 met een richtafstand van 200 m (geur) en 50 m (geluid)) er sprake is van een aanzienlijke afname van het milieueffect van de bedrijfsvoering binnen het plangebied. Gesteld kan worden dat het woon- en leefklimaat van de woningen uit de omgeving aanzienlijk verbeterd als gevolg van dit plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten. De huidige woning blijft behouden en de toekomstige opslaglocatie wordt niet als verblijfslocatie voor werknemers in gebruik genomen. Een nadere beoordeling vanuit het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2018-2021 is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke
riolering voor de periode 2018 tot en met 2021 vastgelegd. Het plan bevat een beschrijving van de huidige
situatie, een evaluatie van de aan het plan voorafgaande periode en een beschrijving van de te verwachten
toekomstige ontwikkelingen. In het GRP wordt onder andere ingegaan op hemelwater- en
oppervlaktewaterafvoer.
In het kader van het GRP is onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het uitvoeren van afkoppelprojecten
binnen de gemeente. Op basis van de bodemgesteldheid, de hoogte van de grondwaterstand en de
aanwezigheid van oppervlaktewater is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afkoppeling: uit het
onderzoek blijkt dat in het overgrote deel van de gemeente Venray voldoende mogelijkheden voor afkoppeling
aanwezig zijn. Bij afkoppelprojecten wordt in de eerste plaats gekeken naar openbare verharde oppervlakken.
Daarbij wordt opgemerkt dat afkoppelen als maatregel slechts wordt uitgevoerd in combinatie met
wegwerkzaamheden (onder andere reconstructies van wegen) of rioolvervangingen, dit gezien de kosten die
dergelijke ingrepen met zich meebrengen. Het afkoppelen van particuliere oppervlakten wordt slechts in
uitzonderlijke situaties meegenomen.
Bij particuliere duurzame waterhuishoudkundige systemen, zoals bergings- en infiltratievoorzieningen hanteert de gemeente Venray de volgende voorwaarden:
riolering.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van bebouwing en/of verharding. Het verhard oppervlak van het plangebied neemt niet toe. Het initiatief heeft ook geen gevolgen voor oppervlaktewater of andere relevante waterhuishoudkundige aspecten. Het plangebied ligt ook niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning. Afvalwater dat vrijkomt uit het plangebied zal op het drukrioolstelsel onder de Ysselsteynseweg worden geloosd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijn moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website:
Uitsnede van de Natura 2000 'gebieden' kaart waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode cirkel (bron: www.natura2000.nl/gebieden)
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' ligt op ca 4,3 km ten westen van het plangebied. Door deze ruime afstand en de aard en kleinschaligheid van voorliggend initiatief, namelijk de ingebruikname van leegstaande varkensstallen als opslaglocatie, kunnen negatieve effecten wat betreft stikstofdepositie, stof, licht en geluid, op voorhand worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Als gevolg van dit initiatief vinden er geen bouw- en/ of sloopwerkzaamheden plaats. Ook zullen er geen bomen worden gekapt en wordt er geen oppervlaktewater gedempt. Daarmee kunnen negatieve effecten vanuit soortbescherming op voorhand worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersaantrekkende werking
Het plangebied blijft via de huidige oprit ontsloten op de Ysselsteynseweg. Ten opzichte van de voormalige intensieve veehouderij neemt de verkeersaantrekkende werking van het plangebied in de toekomstige situatie aanzienlijk af. De toekomstige verkeersbewegingen van het opslagbedrijf zijn als volgt in te delen:
Het toekomstig opslagbedrijf voorziet in extra stallings- en opslagruimte voor het bestaande bedrijf aan de Gezellenbaan 6 in Ysselsteyn. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal verkeersbewegingen tussen de bedrijfslocatie in Ysselsteyn en het plangebied echter niet of hooguit zeer beperkt toe. In de bestaande situatie rijdt de initiatiefnemer al meerdere keren per dag op en neer tussen de locatie aan de Gezellenbaan en het plangebied aan de Ysselsteynseweg 39/39a. Voorliggend initiatief heeft enerzijds tot gevolg dat er minder verkeersbewegingen tussen beide locaties ontstaan omdat in de nieuwe situatie meer bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied kunnen worden uitgevoerd zonder dat de initiatiefnemer daarvoor nog naar de locatie aan de Gezellenbaan hoeft te rijden. Anderzijds zijn er mogelijk wel wat meer verkeersbewegingen vanwege het transport van de vervoersmiddelen tussen de Gezellenbaan en het plangebied. Per saldo neemt het aantal verkeersbewegingen tussen beide locaties daarmee niet of nauwelijks toe. Het begin van de Ysselsteynseweg, waar sprake is van veel verkeer, wordt door voorliggend initiatief daarmee niet extra belast.
Parkeren
In de Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray is voor een opslaglocatie (bezoekersextensief, arbeidsextensief) een norm opgenomen van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m² BVO in het buitengebied. De totale parkeerbehoefte in de toekomstige situatie komt daarmee uit op afgerond 19 parkeerplaatsen (1,1* 16,5 (1.650 m²). Gelet op de beoogde functie, een opslagbedrijf, is een parkeerbehoefte van 19 parkeerplaatsen echter onrealistisch hoog. Zoals uit de toelichting onder 'verkeersaantrekkende werking' blijkt, komen er dagelijks ca 13 voertuigen naar het terrein. Deze voertuigen zullen niet gelijktijdig maar verspreid over de dag aanwezig zijn. Op basis van deze situatie in de praktijk wordt de aanwezigheid van maximaal 6 parkeerplaatsen als passend beschouwd om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Rondom de bedrijfsgebouwen ligt binnen eigen terrein een verharde buitenruimte waar meer dan voldoende ruimte aanwezig is voor de aanleg van 6 parkeerplaatsen. In de regels van voorliggend initiatief is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geborgd dat de ingebruikname van de bedrijfsgebouwen als opslaglocatie strijdig is zolang deze 6 parkeerplaatsen niet zijn aangelegd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een landschap dat vanuit het aspect cultuurhistorie een beschermde status kent. Ook liggen er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' worden alle mogelijke archeologische waardevolle resten in de bodem beschermd via regels in het bestemmingsplan. Aan de noordwest kant van het plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is toegekend aan gronden met een hoge trefkans op archeologische resten in de bodem. Voorliggend initiatief heeft geen bodemwerkzaamheden tot gevolg. Negatieve effecten vanuit archeologie kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten. Archeologisch onderzoek is niet aan de orde. In voorliggend plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' overgenomen uit het moederplan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Voorliggend initiatief heeft echter geen grondwerkzaamheden tot gevolg. Het uitvoeren van een detectieonderzoek is niet aan de orde.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Bij voorliggend initiatief is er geen sprake van een bouwplan. Er zal daarom geen exploitatieovereenkomst worden afgesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal wel een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor de leges worden anderszins verrekend. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' en bevat de volgende bestemmingen:
Verder zijn alle bestaande dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie 2), gebiedsaanduidingen ('luchtvaartverkeerszone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied') en de maatvoeringsaanduidingen ('maximale bouwhoogte') overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het
bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben sinds 1 april 2005
via een gemeenschappelijke regeling hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor
toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota Integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray
(2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met
geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt
invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van het volgende
uitgangspunt. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene
leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te
behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavingsbeleid
waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de
burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet
(informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijke
handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/ zij verdient.
De uit deze visie voorvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:
Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers,
bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt
daarbij van uitgegaan dat het maatschappelijk veld met gerichte voorlichting en communicatie,
verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van voor hen geldende wet- en
regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. ln een jaarlijks op te stellen
handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie. Het jaarlijkse HUP wordt vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en ter kennis gebracht van de gemeenteraden.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat de provincie Limburg ook initiatieven met een beperkt ruimtelijk effect wenst te beoordelen. Voorliggend plan heeft geen effect op de waterstaatkundige belangen. Het plan is echter wel toegezonden aan het waterschap Limburg vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte te brengen van het initiatief. Eventuele reacties van deze relevante instanties zullen worden verwerkt.
Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Omwonenden zullen door de initiatiefnemer op de hoogte worden gebracht van het initiatief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 oktober 2021 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.