1.1 plan:
het bestemmingsplan Helling 10 – 10a Wanssum.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0984.BP21031-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden-bedrijf:
het aan huis – geheel of overwegend door middel van handwerk – uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit in de vorm van bedrijvigheid in de cat. 1 en 2 als genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', of naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij de woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, met hieraan ondergeschikte en kleinschalige detailhandel welke direct in verband dient te staan met de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteiten.
1.6 aan-huis-gebonden-beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang, aard en intensiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie (in ruimtelijke en visuele zin), uitgeoefend kan worden.
1.7 aanvaardbaar woon- en leefklimaat:
woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
1.8 aanvullende kwaliteitsverbetering:
een verbetering van de op een locatie aanwezige kwaliteit, bestaande uit één of meerdere van de onderstaande componenten:
- architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
- opruimen oude gebouwen/verharding;
- herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- het aanbrengen van extra maatregelen ten gunste van het milieu (bijvoorbeeld maatregelen die geluid, geur, ammoniak, stof of trilling reduceren).
1.9 abiotische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot de aanwezigheid van natuurlijke grondwaterstromen en een voor het gebied typerende bodemopbouw.
1.10 adviescommissie:
de commissie die landschappelijke inpassingsplannen en aanvullende kwaliteitsverbeteringsvoorstellen beoordeelt, met als toetsingskaders het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader.
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf met een minimale omvang van 20 Nge, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een pensionstal.
1.12 agrarische bedrijfsvoering:
de bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.
1.13 agrarisch grondgebruik:
gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, al dan niet met het gebruik van tijdelijk afdekmateriaal, en/of door middel van het houden van dieren;
1.14 agrarisch hulpbedrijf:
een niet-industriëel bedrijf dat goederen of diensten levert aan agrarische bedrijven of producten opslaat, vervoert of verhandelt.
1.15 ambachtelijk:
door middel van handwerk, op traditionele wijze.
1.16 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.18 bed & breakfast:
nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt.
1.19 bedrijf met een agrarisch karakter:
een aan het agrarisch bedrijf of aan het buitengebied gerelateerd bedrijf dat producten en/of diensten levert aan particulieren of niet-agrarische bedrijven.
1.20 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.
1.21 (agrarisch) bedrijfsgebouw:
(een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.22 (agrarische) bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.23 beeldkwaliteitsplan:
het plan, zoals vastgesteld op 18 juni 2013, waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken, landschappelijke en visuele waarden van een gebied.
1.24 bestaand:
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig.
1.25 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.28 boogkas:
een constructie, voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend en transparant materiaal, dienend voor het opkweken of vermeerderen of verzorgen van de betreffende gewassen. De tunnel is eenvoudig te monteren en te demonteren en heeft een verplaatsbare fundering en een hoogte van meer dan 2,50 meter.
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.34 bouwvlak, gekoppeld:
twee of meer door middel van de figuur 'relatie' aangegeven bouwvlakken, die als één bouwvlak moeten worden beschouwd.
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.36 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.37 containerteelt:
de teelt van gewassen waarbij de grond wordt afgedekt met plastic en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.38 cultuurhistorische waarde:
de aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.
1.39 dagrecreatief medegebruik 1:
extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.
1.40 dagrecreatief medegebruik 2:
tijdelijk medegebruik van grasland akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten die in de open lucht plaatsvinden, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights.
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.42 doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering:
het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.
1.43 eigen terrein:
het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, of in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.
1.44 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen). Een escortbedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.
1.45 gebiedskwaliteit:
Gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:
- Landschappelijke structuur
De wijze, waarop de totstandkomingsgeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie. - Landschappelijke elementen
De intrinsieke waarde van samenhangende ecologische- en groenstructuren en watersystemen en de visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten. - Verkavelingstructuur/ bebouwingsstructuur
De wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur - Functionele structuur
De kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.
De inhoudelijke waardering van de gebiedskwaliteit is opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK).
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 geurgevoelig object:
een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.48 glastuinbouwbedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend of in hoofdzaak onder een permanente opstand van glas of kunststof het telen van gewassen plaatsvindt. Hieronder vallen onder andere alle mogelijke groente-, bloem- en bladgewassen die één of meermalig worden geoogst, of als compleet gewas worden afgeleverd (bijvoorbeeld in potten). Ook de teelt van uitgangs- en vermeerderingsmateriaal, zoals stek, moerplanten en zaaigoed wordt hieronder verstaan.
1.49 groepsaccommodatie:
een accommodatie waarbij door een groep of groepen van personen gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.
1.50 grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarbij de dieren gedurende de dagperiode middels weidegang worden gehouden. Hiermee wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van (melk)rundvee of paarden.
1.51 groom:
verzorger van paarden en onderhouder van zadels, tuigen en andere benodigdheden.
1.52 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, of aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.53 hagelnetten:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit al dan niet aaneengeschakelde netten, afgespannen op palen om fruit tegen hagelschade te beschermen.
1.54 hartlijn:
een denkbeeldige lijn in een symmetrisch vlak figuur of dito ruimtelijk object (omwentelingslichaam) die precies in het midden loopt.
1.55 hemelwaterproblematiek:
de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde grondoppervlak.
1.56 herbouw:
na algehele sloop van het bestaande gebouw (woning) wordt nagenoeg hetzelfde teruggebouwd.
1.57 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.58 hoofdverblijf:
de voorziening die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.
1.59 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde bed & breakfast.
1.60 horeca categorie 1 'lichte horeca':
horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandel verwante horeca, zoals:
- automatiek
- broodjeszaak
- cafetaria
- croissanterie
- koffiebar
- lunchroom
- ijssalon
- snackbar
- tearoom
- traiteur
1b. Overige lichte horeca, zoals:
- bistro
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice)
- hotel
1c. Horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals:
- horecabedrijven onder de subcategorieën 1a en 1b met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservise (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant).
1.61 horeca, categorie 2 'middelzware horeca':
horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals:
- bierhuis
- biljartcentrum
- café
- proeflokaal
- shoarma/grillroom
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
1.62 horeca, categorie 3 'zware horeca':
horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals:
- dancing
- discotheek
- nachtclub
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
1.63 horecavoorziening:
voorzieningen voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.64 huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke c.q. gezamenlijke huishouding voeren.
1.65 huishouding:
een huishouding bestaat uit een persoon dan wel personen die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat.
1.66 intensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij de dieren geheel of hoofdzakelijk in stallen of hokken worden gehouden. Hiermee worden in principe bedoeld: varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders.
1.67 kamerverhuur:
niet gemeenschappelijk deel van een woonfunctie waarin zich meer wooneenheden bevinden en waar voorzieningen, zoals keuken, sanitaire ruimtes, worden gedeeld.
1.68 kampeermiddel:
tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of stacaravans of een ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.69 kampeerplaats:
standplaats ten behoeve van een kampeermiddel.
1.70 kampeerterrein:
terrein of een deel van een terrein met ten hoogste wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in kampeermiddelen met uitzondering van stacaravans en welke uitsluitend geopend mag zijn van 15 maart tot en met 31 oktober van het betreffende jaar.
1.71 karakteristiek:
met kenmerken of eigenschappen waardoor iets zich onderscheidt van andere.
1.72 kas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander transparant materiaal, dienend tot het (op)kweken, vermeerderen of overwinteren van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen.
1.73 kleinschalig bedrijf:
een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 dat naar aard en omvang kleinschalig is en passend is binnen de milieucategorie 1 of 2.
1.74 kleinschalige horeca en dagrecreatie:
vormen van recreatie met een beperkte omvang en uitstraling en gericht op het beleven van het buitengebied, zoals: verhuur van fietsen, verhuur van kano’s, verhuur van huifkarren, pony’s etc., uitvoeren van ambachten (kaasboerderij e.d.), tuinbezichtiging en bezichtiging historisch deel boerderij of schuur, lunchmogelijkheden, theetuin, terras en speeltuin.
1.75 kleinschalige verblijfsrecreatie:
recreatie van beperkte omvang waarbij overnachting plaatsvindt, waaronder wordt begrepen:
- kleinschalig kamperen of
- verblijfsrecreatie met een oppervlakte van maximaal 100 m² in de vorm van
- recreatiewoningen
- groepsaccommodatie
- bed and breakfast.
1.76 kleinschalig kamperen:
kleinschalig (tot 25 kampeerplaatsen) kampeerterrein (tussen 15 maart tot en met 31 oktober), waarbij uitsluitend zijn toegestaan kampeermiddelen en eenvoudige ondersteunende voorzieningen zoals watertappunten, sanitairgelegenheid, informatieborden en zitbanken. Stacaravans zijn niet toegestaan.
1.77 kinderdagverblijf:
een locatie waar kinderen overdag onder toezicht verblijven en geen sprake is van mogelijkheden voor overnachting.
1.78 landbouwverwant bedrijf:
een niet-agrarisch bedrijf dat door de activiteiten aan het buitengebied is gebonden, zoals een agrarisch hulpbedrijf of een bedrijf met een agrarisch karakter. Hierbij kan gedacht worden aan een loonwerkbedrijf, een grondverzetbedrijf of hovenier.
1.79 landgoed:
een ruimtelijke eenheid die als zodanig is ontwikkeld en die als bedrijfsvorm -gericht op instandhouding en verdere, bij het karakter van het landgoed passende ontwikkeling- wordt beheerd. Hierbij is sprake van één of meer grondgebruiksvormen, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie.
1.80 lawaaisport:
een (sport)activiteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het achtergrondniveau wordt overschreden, en waarbij de activiteit wordt begrensd door een terrein en/of gebied, of door de technische mogelijkheden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport en (model)vliegsport.
1.81 manege:
een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks al dan niet in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.82 mantelzorg:
zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.
1.83 mantelzorgindicatie:
een indicatie dat sprake is van een zorgbehoefte en een daarvan afgeleide noodzaak tot huisvesting ten behoeve van mantelzorg, die dient te worden vastgesteld door een van gemeentewege erkende instellling.
1.84 maximale bebouwingsoppervlakte:
een op de verbeelding aangegeven oppervlakte in vierkante meters (m²), die de omvang van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.85 mestverwerking op boerderijniveau:
mestbe- en verwerking binnen een agrarisch bouwvlak van mest die op dat betreffende bouwvlak is geproduceerd.
1.86 milieucategorie:
weergave van de zwaarte van bedrijvigheid, zoals die in de handreiking Bedrijven en milieuzonering aan ieder type bedrijvigheid is toegekend, en in dit plan is vertaald naar een bijlagen bij de regels bijlage 1.
1.87 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
1.88 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.
1.89 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.90 nge:
nederlandse grootte-eenheid: een binnen dit plan toegepaste maat (norm) voor het bepalen van de productieomvang van een agrarisch bedrijf, bepaald door de som van de waarden, die wordt verkregen door voor de verschillende gewassen en diersoorten het bijbehorende bruto standaardsaldo te vermenigvuldigen met het overeenstemmende aantal eenheden.
1.91 nieuwvestiging:
nieuw op te richten inrichting op een locatie waar eerder geen bebouwing bestond of waar bebouwing aanwezig was met een andere functie dan die van de nieuwe inrichting.
1.92 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.93 omgevingskwaliteit:
samenhangend systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit, zoals weergegeven in het Beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk kwaliteitskader.
1.94 omschakeling:
de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand (agrarisch) bedrijf naar een ander (agrarisch) bedrijf.
1.95 ondergeschikte bouwdelen
onderdelen van een hoofdgebouw die in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.
1.97 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden:
het resultaat van een ruimtelijke ingreep heeft een te groot nadelig effect op de aanwezige waarden in dat gebied in verhouding tot de aard en omvang van die waarden.
1.98 overige niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen.
1.99 overig niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat vanwege aard en/of omvang afwijkt van een kleinschalig bedrijf.
1.100 peil:
- voor gebouwen waarvan:
- de hoofdingang binnen 20 meter van de weg is gelegen en;
- het oorspronkelijke maaiveld niet meer dan 0,50 meter afwijkt van de hoogte van de weg:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke maaiveld waarop het bouwwerk geplaatst is of wordt;
met dien verstande dat, indien bestaande gebouwen afwijkend van de onder a. en/of b. genoemde gevallen zijn gerealiseerd, de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen als peil wordt beschouwd.
1.101 pensionstal:
het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden.
1.102 permanente huisvesting:
huisvesting in een woning welke als hoofdverblijf kan worden aangemerkt.
1.103 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn.
1.104 plattelandswoning:
een woning behorende tot of voorheen behorende tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die op hetzelfde niveau wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoort of voorheen behoorde als een bedrijfswoning.
1.105 (straat)prostitutie:
het zich (op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg resp. openbare ruimten bevindend voertuig) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding. (Straat)prostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.
1.106 reconstructieplan:
het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg zoals vastgesteld op 5 maart 2004 door Provinciale Staten van Limburg en goedgekeurd door de ministers van Landbouw, Natuurbeheer Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu op 22 april 2004.
1.107 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen (sta)caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar voor recreatief verblijf te worden gebruikt.
1.108 rivierbed:
gebieden dat bij hoogwater voornamelijk een functie als waterberging heeft.
1.109 ruimtelijk kwaliteitskader (RKK):
gemeentelijk toetsingskader, zoals vastgesteld op 18 juni 2013, ter toetsing van de gebiedskwaliteiten en visueel-landschappelijke waarde bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen.
1.110 schuilgelegenheid:
een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden uit oogpunt van dierenwelzijn.
1.111 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde of onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar. Een seksinrichting is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.
1.112 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, en dat eventueel door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.
1.113 statische opslag:
opslag van goederen gedurende langere termijn, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze ter plekke verhandeld worden, waaronder begrepen caravans, wit- en bruingoed en meubels.
1.114 stroomvoerend deel van het rivierbed:
gebied dat bij hoogwater van belang is voor zowel waterberging als -afvoer.
1.115 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen, hetgeen leidt tot een betere kwaliteit van het product. De voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen- en boomteelt. het betreft tijdelijke en permanente tunnels, containerteelt, hagelnetten en permanent ondersteunend glas/boogkassen.
1.116 tuin:
een gedeelte van het erf bij een woning of bedrijfsgebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.
1.117 tijdelijk afdekmateriaal:
folie dat teeltgebonden is en dient ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen- en boomteelt en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van het gewas mag worden gebruikt.
1.118 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn.
1.119 tijdelijke tunnel:
een tijdelijke teeltondersteunende voorziening in de vorm van een tijdelijke boogkas, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2,50 meter bedraagt.
1.120 tijdelijke werknemers:
werknemers die op niet permanente basis en legaal, tijdelijk in de gemeente verblijven en die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.
1.121 verbouw:
het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een bestaand gebouw of bouwwerk.
1.122 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte (inclusief de etalageruimte) bestemd en gebruikt voor detailhandel.
1.123 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht, waarvan het voortbestaan ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd (minimaal 70 Nge). Bovendien dient sprake te zijn van een duurzame volwaardigheid. Hiermee wordt bedoeld dat de volwaardigheid ook feitelijk aanwezig is in de vorm van gebouwen. Als de omvang van het bedrijf bepaald wordt door het huren van gronden, is sprake van duurzaamheid indien het bedrijf minimaal drie jaar in functie is.
1.124 waterkering:
voorziening die beveiliging biedt tegen overstroming.
1.125 weg:
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.126 Wet plattelandswoningen
'Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen', gepubliceerd op 23 oktober 2012 in Staatsblad 2012, nr. 493 en in werking getreden op 1 januari 2013 (Staatsblad 2012, nr 571).
1.127 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning.
1.128 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.129 zorgboerderij:
een locatie in het buitengebied waar sociale-, therapeutische-, maatschappelijke- en educatieve activiteiten worden verricht in de vorm van dagbesteding en er geen sprake is van mogelijkheden voor overnachting c.q. permanente zorgverlening.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de afstand tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens van het bouwperceel.
2.5 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.6 de vloeroppervlakte:
op de vloer tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de oppervlakte van een werk of werkzaamheid, geen bouwwerk zijnde:
de fysieke oppervlakte van het maaiveld, gemeten over het oorspronkelijke maaiveld.
2.9 de inhoud van overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie. Overstekken tot 0,50 meter worden niet meegeteld bij de berekening van de inhoud.
2.10 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.11 de inhoud van een woning
als inhoud van de woning wordt aangemerkt de inhoud (m³) van het hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken, exclusief overkappingen. Waar het hoofdgebouw onderdeel is van voormalige bedrijfsbebouwing, wordt onder inhoud van de woning begrepen de inhoud van dat deel van het hoofdgebouw dat legaal functioneel als woonruimte in gebruik is.
2.12 wijze van meten
tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m, m² of m³ zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
- afstanden loodrecht,
- hoogten verticaalvanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
- maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik;
- behoud, ontwikkeling en versterking van:
- de aanwezige landschappelijke waarden;
- bestaande natuurwaarden al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
- de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
- de uitoefening van een intensieve veehouderij niet is toegestaan
- infiltratie van hemelwater op eigen terrein moet plaatsvinden;
- wonen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
- kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m2 per voorziening;
- mestverwerking op boerderijniveau;
- dagrecreatief medegebruik 1;
- dagrecreatief medegebruik 2;
- erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages;
- de verkoop van streekeigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m2;
- voorzieningen van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder paden, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten en tuinen, met dien verstande dat ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie op eigen terrein moet worden voorzien in:
- voldoende parkeergelegenheid;
- infiltratie van hemelwater.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden, tenzij anders op de verbeelding weergegeven.
3.2.1 Algemeen
Bij het bouwen dienen de volgende algemene regels in acht te worden genomen:
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' is één woning toegestaan met dien verstande dat de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met deze aanduiding zijn toegestaan.
3.2.2 Agrarisch bedrijf
Voor de bouwwerken als bedoeld in
artikel 3 lid 2.1, gelegen binnen of direct aansluitend aan een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf gelden de volgende eisen:
- (agrarische) bedrijfsgebouwen:
Goothoogte | Max. 6,5 m |
Bouwhoogte | Max. 11 m |
Dakhelling | Min. 12 º |
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens | Min. 5 m |
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' | Min. 10 m |
Afstand tot de binnen de bestemming 'Wonen' gelegen woning | Min. 25 m |
Afstand tot nabijgelegen (bedrijfs)woning buiten het bouwvlak | Min. 25 m |
- bedrijfswoningen:
Inhoud, inclusief bijbehorende bouwwerken t.b.v. het wonen | Max. 1075 m3 |
Dakhelling | Min. 12 º en max. 45 º |
Goothoogte | Max. 4,5 m |
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens | Min. 5 m |
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' | Min. 10 m |
- bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning:
Goothoogte | Max. 3 m |
Dakvorm en –helling | afgestemd op dakvorm en -helling bedrijfswoning |
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens | Min. 5 m |
Afstand van de dichtstbijzijnde gevel van het bijbehorend bouwwerk tot de achter- en/of zijgevels van de woning | Max. 15 m |
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' | Min. 10 m |
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
Bouwhoogte kunstmestsilo's | Max. 12 m. De silo wordt aansluitend aan het bedrijfsgebouw gebouwd. |
Bouwhoogte mestsilo's | Max. 11 m. De silo wordt achter de voorgevel van het bedrijfsgebouw gebouwd. |
Bouwhoogte sleufsilo's | Max. 3 m. De silo wordt achter de achtergevel van de woning gebouwd. |
Bouwhoogte mestbassins | Max. 4 m. Het bassin wordt achter de voorgevel van het bedrijfsgebouw gebouwd. |
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen achter de begrenzing van het bouwvlak aan de weg gekeerde zijde | Max. 2 m |
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de begrenzing van het bouwvlak aan de weg gekeerde zijde | Max. 1 m |
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | Max. 12 m |
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens | Min. 5 m |
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' | Min. 10 m |
Oppervlakte ten behoeve van bedrijfswoning, uitgezonderd een onoverdekt zwembad | Max. 30 m2 |
Onoverdekt zwembad | Max. 50 m² |
- teeltondersteunende voorzieningen:
Hoogte | Max. 4 m, met uitzondering van teeltondersteunende kassen welke 7,5 m hoog mogen zijn. |
Oppervlakte | Max. 5,000 m2 met uitzondering van teeltondersteunende kassen bij agrarische bedrijven niet zijnde glastuinbouwbedrijven, waar het oppervlak maximaal 750 m2 bedraagt. |
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens | Min. 5 m |
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' | Min. 10 m |
met dien verstande dat:
- ondergeschikte bouwdelen wat betreft hoogte, verschijningsvorm en dakvorm uitgezonderd zijn van het gestelde onder artikel 3 lid 2.2 onder a tot en met e;
- bij nieuwbouw bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfswoning), met een bouwhoogte van 3 meter of hoger, op een minimale afstand van 15 meter van de bedrijfswoning en achter de achtergevel van de bedrijfswoning dienen te worden gesitueerd, tenzij herbouw plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
- binnen de fundering van de bedrijfswoning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot is toegestaan, mits deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
- binnen de fundering van de bedrijfswoning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot is toegestaan, mits deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
3.3 Nadere eisen
- Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
- voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.
- De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
- ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van de in
artikel 3 lid 4.2 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
- de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
- de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- de ontwikkelingen gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- met het oog op de hemelwaterproblematiek er, voor zover van toepassing, voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- de regels van de Waarde - Beekdal in acht dient te worden genomen;
- voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 3 lid 5, artikel 3 lid 6 wordt toegepast.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- artikel 3 lid 2 ten behoeve van erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 meter buiten het bouwvlak en tot een hoogte van 4 meter binnen het bouwvlak;
- artikel 3 lid 2 ten behoeve van de huisvesting van maximaal 20 tijdelijke werknemers bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
- de oprichting van een tijdelijke (maximaal 5 jaar) logiesgelegenheid (woonunit) is toegestaan mits aangetoond is dat gebruik van bestaande bebouwing voor een logieseenheid niet mogelijk is en wordt alleen toegestaan ter overbrugging naar structurele huisvesting;
- de leefruimte per logiesgelegenheid minimaal 10 m2 per medewerker bedraagt;
- ondersteunende voorzieningen (zoals toiletten en wasvoorzieningen) binnen het logiesgebouw dienen te zijn gelegen met minmaal 1 toilet en douche per 6 personen;
- bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering voor zover gelegen buiten de aanduiding 'Agrarisch gemengd' ook het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten worden gestaakt;
- artikel 3 lid 2 ten behoeve van de oprichting van gebouwen ten dienste van het kleinschalig kamperen (zoals sanitaire voorzieningen), met dien verstande dat:
- gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak tot een maximum van 125 m³;
- de goothoogte van de gebouwen maximaal 3 m bedraagt;
- artikel 3 lid 2.1 ten behoeve van overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor de oprichting van bedrijfsgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstmest-, mest- en sleufsilo's of mestbassins, met dien verstande dat:
- aangetoond is dat er geen ruimte is binnen het bestaande bouwvlak of de overschrijding van het bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- overschrijding alleen is toegestaan tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bestaand bouwvlak met een maximale lengte van 25 m en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
- de oppervlakte van het bestaand bouwvlak als basis blijft dienen bij een eerstvolgende wijziging van begrenzing en/of omvang van het bouwvlak;
- artikel 3 lid 2.1 ten behoeve van de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m2;
- de afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' ten minste 30 m. bedraagt;
- per perceelsoppervlakte van 1 ha maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan;
artikel 3 lid 2.1 sub a ten behoeve van de overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor de oprichting van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
- er geen sprake is van een overschrijding binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde -Beekdal' en 'Waterstaat -Stroomvoerend deel rivierbed';
- aangetoond is dat er geen ruimte is binnen het bestaande bouwvlak of de overschrijding van het bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- overschrijden alleen is toegestaan is binnen een strook van 100 m direct aansluitend aan (niet zijnde de voorzijde van) het bouwvlak tot een omvang van 5.000 m2;
- artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens, met dien verstande dat:
- het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden, ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
- er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
- artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer', met dien verstande dat:
- het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
- artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van een maximale goothoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 12 m., met dien verstande dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing zoals bedoeld is in het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader;
- artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van het vergroten van de bedrijfswoning door het geheel inpandig verbouwen van het hoofdgebouw tot woning, met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning moet zijn gelegen in een hoofdgebouw;
- het bestaande stedenbouwkundige karakter van het gebouw niet wezenlijk wordt aangetast;
- herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw alleen is toegestaan in de oude verschijningsvorm;
- het aantal woningen gelijk blijft. Woningsplitsing is niet toegestaan;
- landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is;
- artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van een grotere inhoudsmaat voor de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken indien bestaande bouwwerken worden gesloopt, met dien verstande dat:
- gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
- alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume in de berekening worden meegenomen;
- de te slopen gebouwen legaal aanwezig dienen te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en niet onder een andere regeling of verzoek mogen vallen;
- aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde wordt verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
- alle gebouwen en de daarbij behorende bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-) ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen gesloopt dienen te worden;
- alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
- het percentage van het te bouwen volume dat moet worden gesloopt is bepaald in de hieronder staande tabel;
Aantal m³ dat wordt gebouwd (bebouwingsvolume) | Minimaal te slopen % (sloopvolume) |
Tot en met 250 m³ | 100% |
Het meerdere boven de 250 m³ | 150% |
- artikel 3 lid 2.2 onder b ten behoeve van een goothoogte van maximaal 6 m voor de bedrijfswoning, met dien verstande dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing;
- artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van de oprichting van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een afstand minder dan 15 meter van de bedrijfswoning en achter de achtergevel worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de noodzaak tot een kortere afstand kan worden aangetoond en/of;
- er sprake is van bouw van een traditionele bouwvorm, zoals een langgevel- of een T-boerderij.
- artikel 3 lid 2.1 onder b ten behoeve van de oprichting van een bedrijfswoning buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:
- dit vanuit het verkeersbelang of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is;
- de afstand buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang of het woon- en leefklimaat;
- dit vanuit verkeerskundig en/of stedenbouwkundig oogpunt toelaatbaar is;
- het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan.
- artikel 3 lid 2.2 oncer cten behoeve van de oprichting van bijbehorende bouwwerken op een grotere afstand dan 15 m van de woning;
- voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 3 lid 5 wordt artikel 3 lid 6 toegepast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:
- het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
- voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en het plaatsvindt binnen het bouwvlak; of
- tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden;
- het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd:
- opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
- statische opslag in niet meer functionele agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen;
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
- het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan genoemd in artikel 3 lid 1;
- het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf, anders dan genoemd in artikel 3 lid 1;
- het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten van derden;
- het gebruik van de agrarische bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
- het gebruik van de agrarische bedrijfswoning en/of (agrarische) bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van stagiaires en grooms voor het africhten van paarden;
- het gebruik van (agrarische) bedrijfsgebouwen (stallen) en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van permanente bewoning;
- het gebruik van gronden als containerteeltvelden buiten de bouwvlakken;
- het gebruik van opstallen ten behoeve van horecadoeleinden;
- aan-huis-gebonden-bedrijf;
- het gebruik voor mantelzorg;
- het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten, behoudens het bepaalde in artikel 3 lid 1;
- het uitoefenen van nevenactiviteiten;
- het gebruik van hagelnetten;
- het gebruik van opstallen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie;
- bevi-inrichtingen;
- de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
- het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar overig niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
- een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van nieuwe stal is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat:
- de landschappelijke inpassing aangelegd wordt conform het in bijlage 2 opgenomen "Landschappelijke inpassing" binnen 2 jaar nadat de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' in werking is getreden, en;
- deze in stand gehouden wordt conform het in bijlage 2 opgenomen "Landschappelijke inpassing".
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan, onder voorwaarde dat de uitvoering van het agrarisch bedrijf de hoofdactiviteit blijft, worden afgeweken van
artikel 3 lid 5 en kunnen de in
artikel 3 lid 6.2 genoemde nevenactiviteiten onder de daarbij genoemde voorwaarden worden toegestaan, met dien verstande dat:
- de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
- de nevenactiviteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
- er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in:
- bestaande bebouwing;
- nieuwe bebouwing die is toegestaan volgens artikel 3 lid 2;
- bebouwing die wordt gerealiseerd middels een omgevingsvergunning volgens artikel 3 lid 4;
- bij beëindiging van de hoofdactiviteit ook het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten wordt gestaakt, voor zover dat niet op grond van artikel 3 lid 6.2 mag worden voortgezet;
- de regels van Waarde - Beekdal in acht dient te worden genomen;
- voor zover gebouwd wordt in afwijking van artikel 3 lid 2 ook artikel 3 lid 4 moet worden toegepast.
3.6.2 Afwijken van de gebruiksregels
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 5 ten behoeve van een grotere omvang van een aan-huis-gebonden-beroep respectievelijk een aan-huis-gebonden-bedrijf, met dien verstande dat:
- de omvang maximaal 70 m2 bedraagt;
- de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
- detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden-beroep en/of aan-huis-gebonden-bedrijf;
- de nevenactiviteit uitsluitend in de bedrijfswoning en/of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag plaatsvinden;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
- maximaal één vorm van verblijfsrecreatie is toegestaan;
- een terrein voor kleinschalig kamperen als bedoeld in artikel 1, dient te zijn gelegen binnen het bouwvlak ofwel binnen een strook van 100 m aan één zijde (niet zijnde de voorzijde), direct aansluitend aan het bouwvlak;
- de overige vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, met een maximum van 100 m2;
- bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteiten niet behoeft te worden gestaakt
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van kleinschalige horeca en dagrecreatie, met dien verstande dat de nevenactiviteiten ten dienste staan van dagrecreatief medegebruik 1 in het gebied (ondersteuning wandel- en fietsroutes);
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van het bewerken van agrarische producten van derden, met dien verstande dat de nevenactiviteit wordt ingepast in het bestaande bouwvolume;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van het gebruik voor het huisvesten van maximaal 20 tijdelijke werknemers, met dien verstande dat alle voorzieningen binnen hetzelfde gebouw dienen te zijn gelegen;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van een kinderdagverblijf, met dien verstande dat bij beëindiging van de hoofdactiviteit, het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit niet behoeft te worden gestaakt;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van een zorgboerderij, met dien verstande dat bij beëindiging van de hoofdactiviteit, het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit niet behoeft te worden gestaakt;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
- er sprake is van een mantelzorgindicatie;
- het ten behoeve van mantelzorg ingerichte vloeroppervlakte maximaal 70 m² bedraagt;
- het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande behoefte aan mantelzorg;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van het afwijkend gebruik van gronden en opstallen, mits het gebruik gebruik is aan te merken als nevenactiviteit, voor:
- landbouwverwant bedrijf, of
- kleinschalig bedrijf, of
- manege,
met dien verstande dat:
- de werkzaamheden van de nevenactiviteit, met uitzondering van bijbehorende buitenopslag, plaatsvinden in (tijdelijk) niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen;
- de bij de nevenactiviteit behorende buitenopslag beperkt blijft tot:
- binnen het bouwvlak;
- een hoogte van 2,5 meter;
- een oppervlakte die gelijk is aan de bebouwde ruimte voor de nevenactiviteit;
- bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit 'kleinschalig bedrijf' en/of 'manege', niet behoeft te worden gestaakt;
- bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit 'landbouwverwant bedrijf', niet behoeft te worden gestaakt;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van het aanbrengen van hagelnetten, waarbij het volgende beoordelingskader in acht wordt genomen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning, aan de hand waarvan de noodzaak van het gebruik van hagelnetten wordt afgewogen tegen de aantasting van de beleving van het landschap:
- zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
- de hoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
- netten mogen niet tot op de grond worden afgerold;
- ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen;
- de randen van de percelen met hagelnetten worden voorzien van een landschappelijke inpassing;
- artikel 3 lid 5 ten behoeve van het afwijkend gebruik van bestaande opstallen buiten een bouwvlak voor een kleinschalig bedrijf in de vorm van opslag, niet zijnde opslag van op- en overslagbedrijven, met dien verstande dat:
- alle activiteiten van het afwijkende gebruik plaatsvindt in de gebouwen;
- de activiteit niet leidt tot een beperking, belemmering en/of aantasting van het reguliere gebruik van het overige perceel waarop het gebouw staat.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
- de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
- de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- de ontwikkeling gepaard moet gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
- er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
3.7.2 Wijziging bouwvlak - vormverandering
Burgemeester en wethouders kunnen vormverandering van het bouwvlak toestaan en de aanduiding 'bouwvlak' en de daarbij behorende functieaanduidingen en de in voorkomend geval aansluitende dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal' op de verbeelding aanpassen, met dien verstande dat:
- het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
- de totale oppervlakte van het bouwvlak niet wordt gewijzigd;
- de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' 200 m bedraagt.
3.7.3 Wijziging bouwvlak - uitbreiding agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en vergroting van bestaande agrarische bedrijven, geen glastuinbouwbedrijf zijnde, toestaan waarbij de aanduiding 'bouwvlak' en de daarbij behorende functieaanduidingen en de in voorkomend geval aansluitende dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal' op de verbeelding worden aangepast, met dien verstande dat:
- het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
- aangetoond is dat:
- binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor uitbreiding in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of;
- uitbreiding vanwege andere bedrijfsomstandigheden noodzakelijk is;
- de oppervlakte van het bouwvlak na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid maximaal 2,5 ha bedraagt;
- uit het landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in artikel 3 lid 7.1 onder c. blijkt dat tevens bestaande bebouwing wordt ingepast;
- een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt geleverd;
- er een positief advies is verkregen van de adviescommissie indien het bouwvlak in de nieuwe situatie groter is dan 1,5 ha;
- de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' 200 m bedraagt.
3.7.4 Toevoeging 'plattelandswoning'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'plattelandswoning' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het gebruik door derden van de bestaande bedrijfswoning, met dien verstande dat:
- er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen;
- de cultuurhistorische waarde van het pand in relatie tot zijn omgeving, waaronder begrepen de bedrijfsbebouwing, behouden moet blijven;
- landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is.
3.7.5 Toevoeging 'huisvesting tijdelijke werknemers'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'huisvesting tijdelijke werknemers' op de verbeelding opnemen ten behoeve van de huisvesting van meer dan 20 tijdelijke werknemers, met dien verstande dat;
- de hoofdfunctie agrarisch blijft;
- alle voorzieningen worden ingepast in het bestaande bouwvolume;
- de activiteit qua aard en omvang past in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
- landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is.
3.7.6 Wijziging Agrarisch met waarden naar Bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming '
Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' of 'specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijven' met dien verstande dat:
- ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- in het geval van de vestiging van een landbouwverwant bedrijf dit alleen mogelijk is buiten de gebiedsaanduiding 'Agrarisch gemengd';
- hergebruik alleen mogelijk is, indien sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
- de maximaal in gebruik te nemen bebouwingsoppervlakte 1.000 m2 bedraagt voor landbouwverwante bedrijven en 500 m2 voor kleinschalige bedrijven. De bestaande bebouwingsmassa mag niet worden uitgebreid;
- de oppervlakte van het nieuw ontstane bestemmingsvlak wordt afgestemd op de ontwikkeling, tot een maximum van 1,5 ha;
- er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.7 Wijziging Agrarisch met waarden naar Recreatie
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming '
Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Recreatie', ten behoeve van de vestiging van een recreatieve functie, met dien verstande dat:
- ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
- er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.8 Wijzigen Agrarisch met waarden naar Maatschappelijk
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming '
Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', ten behoeve van de vestiging van een zorgboerderij of een kinderdagverblijf, met dien verstande dat:
- ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- detailhandelsactiviteiten niet zijn toegestaan;
- de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
- de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak wordt afgestemd op de ontwikkeling, tot een
- maximum van 1,5 ha;
- op de verbeelding de functieaanduiding 'zorgboerderij' of 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf' wordt opgenomen;
- er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.9 Wijziging Agrarisch met waarden naar Sport
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak, niet zijnde een bouwvlak voor een glastuinbouwbedrijf, het plan wijzigen en de bestemming '
Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Sport' met de functieaanduiding 'manege', ten behoeve van de vestiging van een manege, met dien verstande dat:
- ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- detailhandelsactiviteiten niet zijn toegestaan;
- de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
- de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak maximaal 1,5 ha bedraagt;
- er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.10 Wijziging Agrarisch met waarden naar Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
- ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- de oppervlakte van de toe te wijzen bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de omgevingskwaliteit;
- het aantal woningen niet mag toenemen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij
artikel 12 lid 3 in acht dient te worden genomen.
4.2 Bouwregels
- Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m2 (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- indien de verstoring meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 70 cm dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend) veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
- Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 70 cm:
- het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
- het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
- het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 70 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
- het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
- het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
- het beplanten van gronden met opgaand houtgewas in verband met boom- of sierteelt waarbij de oogst dieper dan 70 cm zal plaatsvinden.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in
artikel 4 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
4.3.3 Verlening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor het uitvoeren van de in
artikel 4 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, kan een omgevingsvergunning worden verleend.
4.3.4 Afwegingskader
Een in
artikel 4 lid 3.3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 5 Waarde - Beekdal
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:
- de bescherming van de natuurwaarden die verbonden zijn aan een vochtig milieu, landschapswaarden alsmede behoud van kwelgebieden welke een belangrijk onderdeel vormen van het hydrologisch systeem, waarbij artikel 12 lid 3 hierbij in acht dient te worden genomen;
- het aanleggen en verwijderen van tijdelijke waterkeringen, mits deze als zodanig zijn opgenomen in de Keur van het waterschap;
met dien verstande dat de regels in dit artikel niet gelden voor het bouwen, het gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, indien deze activiteiten plaatsvinden binnen een bouwvlak.
5.2 Bouwregels
Op of in de als 'Waarde - Beekdal' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, mits de in
artikel 5 lid 1 genoemde waarden niet worden onevenredig aangetast.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor het aanbrengen van een ondergrond voor containervelden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren:
- het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
- het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
- het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
- het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
- het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
- het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
- het dempen van sloten, greppels en/of poelen;
- het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen);
- het planten van bomen en/of struiken;
- het beplanten van gronden met opgaand houtgewas in verband met boom- of sierteelt waarbij de teeltperiode langer is dan 5 jaar;
- het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in
artikel 5 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- de aanleg van leidingen binnen wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur
- de aanleg en het verwijderen van tijdelijke waterkeringen betreft voorzover deze zijn opgenomen in de Keur van het waterschap.
5.4.3 Verlening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van eenwerk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor het uitvoeren van de in
artikel 5 lid 4.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en/of van werkzaamheden, kan een omgevingsvergunning worden verleend.
5.4.4 Afwegingskader
Een in
artikel 5 lid 4.3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke en/of natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
Artikel 6 Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- riviergebonden activiteiten;
- het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs;
- de waterhuishouding;
- de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
- het vergroten van de afvoercapaciteit.
Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:
- de aanleg of wijziging van de waterstaatkundige kunstwerken;
- de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
- de realisatie en het beheer van natuurterreinen;
- de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met waterrecreatie zijn verbonden;
- de winning van oppervlaktedelfstoffen.
6.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan, mits gehoord Rijkswaterstaat, bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 6 lid 2 ten behoeve van:
- riviergebonden activiteiten;
- niet-riviergebonden activiteiten;
- activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming
- rivierkundige activiteiten van ondergeschikt belang;
- een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing, mede conform de onderliggende bestemming,
met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend:
- voor riviergebonden activiteiten, indien:
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
- voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
- het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
- het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
- het een groot openbaar belang betreft en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
- er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- en onder de voorwaarde dat:
- de resterende waterstandeffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
- de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
- de rivierverruimende maatregelen worden genomen,
waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn;
- voor rivierkundige activiteiten van ondergeschikt belang, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing indien:
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 6 lid 4 ten behoeve van zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend:
- voor riviergebonden activiteiten, indien:
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
- voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
- het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
- het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
- het de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang betreft en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
- er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- en onder voorwaarde dat:
- de resterende waterstandseffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
- de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
- de rivierverruimende maatregelen worden genomen,
waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
8.1.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.1.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.1.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in
artikel 8 lid 1.1 en
artikel 8 lid 1.2 uitsluitend van toepassing indien dit geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Agrarisch gemengd' zijn de gronden mede bestemd voor handhaving van de agrarische bedrijvigheid, afgestemd op de omliggende functies, en als samenhangend gebied met een toename van niet-agrarische functies.
9.2 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn de gronden tevens bedoeld voor het weergeven van de Extensiveringsgebieden, zoals bedoeld in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg.
9.3 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bedoeld voor het weergeven van de Verwevingsgebieden, zoals bedoeld in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- de planregels ten behoeve van het onderling in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits van de wegbeheerder een positief advies is ontvangen;
- de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- de planregels ten aanzien van het bouwen van kunstuitingen en van zend-, ontvangen/ of sirenemasten, waarbij voor een hoogte van meer dan 65 m +NAP, in het kader van voorkoming van onaanvaardbare radarverstoring, voorafgaand aan het toestaan schriftelijk advies dient te zijn ingewonnen bij de Dienst Vastgoed Defensie;
- afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.
10.2 Afwegingskader
Een in
artikel 10 lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
11.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen of verwijdering functieaanduidingen
11.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- bestemmingsgrenzen met max. 10 m. verschuiven, of
- functieaanduidingen van de verbeelding verwijderen.
11.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in
artikel 11 lid 1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen worden geschaad;
- de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 1 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- brandblusvoorzieningen;
- de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- de ruimte tussen bouwwerken.
12.3 Prioriteit van dubbelbestemmingen
- Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed';
- in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2';
- in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Beekdal';
12.4 Oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten
Nieuwe (kwetsbare) bestemmingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen niet gebouwd worden binnen een (geprojecteerde) 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van aanwezige risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en / of het Besluit transportroutes externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
12.5 Oprichting van risicovolle activiteiten
De 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico van nieuwe risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en/of het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) mag niet over (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten komen te liggen.
12.6 Strijdig gebruik
Het is verboden gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
- lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Helling 10 – 10a Wanssum.