Plan: | Blankenberg 8 Leunen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP23012-va01 |
Aan de Blankenberg 8 in Leunen was een varkenshouderij gevestigd. Het bedrijf is niet meer actief. Het voornemen is om de planologische rechten voor de uitoefening van een intensieve veehouderij van de locatie te verwijderen. De locatie wordt herontwikkeld naar een woonlocatie waarbij de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning behouden blijft. Alle bedrijfsgebouwen waaronder de varkensstallen worden gesloopt. De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de Blankenberg 8 in het buitengebied van de gemeente Venray. De locatie bevindt zich ten oosten van de kern Leunen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in omgeving (bron: OpenStreetMap)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen aan de Blankenberg 8 te Leunen, in het buitengebied van de gemeente Venray. De locatie bevindt zich op circa 150 meter ten oosten van de bebouwde kom van Leunen. Aan de Blankenberg liggen vooral (agrarische) bedrijven en enkele (bedrijfs)woningen. De omgeving kent verder een voornamelijk agrarisch karakter.
Binnen het plangebied was een varkenshouderij actief. De varkensstallen en andere bedrijfsgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca 2.500 m2 in totaal doen nog aan het bedrijf denken. Aan de noordkant van het plangebied bevindt zich een op de Blankenberg georiënteerde bedrijfswoning. Het plangebied wordt ontsloten via een inrit door de Blankenberg. Parkeren vindt in de huidige situatie plaats op eigen terrein. Navolgende afbeelding geeft de situatie globaal weer.
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)
Aanzicht plangebied vanaf Blankenberg (bron: Google Streetview)
Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere burgerwoning. De planologische rechten voor de uitoefening van een intensieve veehouderij worden wegbestemd. In de toekomstige situatie is geen sprake meer van de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Alle varkensstallen en andere bedrijfsgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca 2.500 m² worden gesloopt en de milieuvergunning wordt ingetrokken/omgezet in het houden van 40 schapen.
De woning met aanbouw blijft zogezegd in de huidige staat behouden op een zelfstandig woonperceel. Achter de woning worden een tuinhuis en schapenstal gebouwd. Voor de bouw van het tuinhuis en de schapenstal wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsregels zoals geformuleerd in de regels van het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.9). De woning met aanbouw heeft een inhoud van 1035 m³, en het tuinhuis krijgt een inhoud van 250 m³. De schapenstal krijgt een inhoud van 1615 m3. In de regels van voorliggend plan is vastgelegd dat de inhoud van de woning inclusief de bijgebouwen maximaal 1285 m3 mag bedragen en dat de inhoud van de schapenstal maximaal 1615 m3 mag bedragen. Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het tuinhuis en de schapenstal pas gebouwd mogen worden na sloop van ten minste 2672,5 m3 aan bebouwing. De schapenstal biedt plaats aan 40 schapen die tijdens hoofdzakelijk de lammerperiode op locatie aanwezig zullen zijn. Deze schapen worden ingezet voor het begrazen van weilanden in de regio Venray en verblijven buiten de lammerperiode op deze weilanden. Er is daarmee sprake van overig agrarisch medegebruik. De woning met erf blijft via de huidige inrit ontsloten op de Blankenberg. Mede doordat er sprake is van een kwaliteitsverbeterende maatregel, worden met het plan 2 ruimte-voor-ruimtetitels verkregen (zie paragraaf 3.3.4). Deze titels worden op andere locaties ingezet. Navolgende afbeelding toont een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie (bron: Landschappelijk ienpassingsplan Blankenberg 8, G, W.F.M. Paumen Tuin & Landschapsarchitect)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Op platte daken zijn sedum- of grasdaken mogelijk. Dit is naast wateropvang goed als isolerende maatregel bij extreme temperaturen. Ook overstekken op de juiste plek kunnen bijdragen aan minder zoninstraling in het gebouw bij hete zomers. Daarbij kan gekeken worden naar natuurinclusief bouwen, hierbij wordt er ruimte gemaakt voor biodiversiteit op/in/aan het gebouw.
Daarnaast kan aandacht worden besteed aan het gebruiken van duurzaam bouwmateriaal. Tevens kan men kijken naar circulaire isolatiematerialen (houtvezel, hennep, etc. Voordeel hiervan is dat deze materialen het leefklimaat bevorderen (toepassing natuurlijke materialen) en op deze wijze langdurig CO2 wordt opgeslagen.
Planspecifiek
Door het verdwijnen van de varkenshouderij draagt het plan direct bij aan een verbetering van het woon- en leefklimaat van bewoners in de omgeving van het bedrijf, waaronder bewoners van de kern Leunen. Navolgende afbeelding, waarbij de geurcontour van de varkenshouderij is te zien, toont dit goed aan.
Voormalige geurcontour varkenshouderij Blankenberg 8 (bron: Michels-Groep)
Naast het verdwijnen van het geureffect zorgt de sloop van de stallen en andere bedrijfsgebouwen voor een aanzienlijke afname van verhard oppervlak. De mogelijkheden om hemelwater te infiltreren in de bodem nemen aanzienlijk toe. De nieuwe gebouwen worden conform de normen uit het Bouwbesluit gebouwd en voldoen daarmee aan de actuele eisen met betrekking tot energie en isolatie. De locatie wordt landschappelijk ingepast. De toename van bomen en struiken zorgt voor een groener aanzien en een verkoelend effect tijdens (zeer) warme dagen. Dit komt het woon- en leefklimaat van de woonlocatie en de omgeving ten goede.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van nieuwe woningen. De hoeveelheid bebouwing neemt af als een gevolg van het plan. Daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder is niet aan de orde.
Conclusie
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.
De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:
Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'land- en tuinbouw' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.
De Omgevingsvisie beschrijft dat in de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 nadrukkelijk de verbinding gelegd wordt tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad. Uit die analyse blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. De transformatie van de bestaande woningvoorraad naar meer toekomstige woonvormen en woningen speelt hierbij een rol. Met het oog op de verwachte leegstand in vrijkomende agrarische bebouwing en de bijbehorende agrarische bedrijfswoningen als gevolg van het groot aantal stoppende agrariërs, wordt in beginsel ruimte gegeven om een herbestemming van deze locaties en gebouwen te onderzoeken. Daaronder wordt ook het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen verstaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de wijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Dit is in lijn met de in de Omgevingsvisie en Regionale Woonvisie geschepte verwachtingen.
Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg 2014 schept de regels die nodig zijn om het POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterwetverordening en de Ontgrondingenverordening. De verordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte, wat een aantal instrumenten bevat gericht op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014.
Omgevingsverordening Limburg 2021
De Omgevingsverordening Limburg 2021 treedt in werking bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. De Omgevingsverordening Limburg 2021 voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In de Omgevingsverordening Limburg zijn geen direct relevante artikelen opgenomen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is opgenomen in de verordening dat onderhavig plangebied gelegen is in de regio Noord-Limburg. Voor deze regio geldt dat een ruimtelijke plan niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen, alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Met voorliggend plan worden echter geen nieuwe woningen toegevoegd, dus toetsing hieraan is niet nodig.
Het initiatief is passend binnen de Omgevingsverordening.
Conclusie
Het plan is passend binnen het provinciale beleid.
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
Planspecifiek
Door het slopen van de varkensstallen en bedrijfsgebouwen op het terrein wordt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bewerkstelligd (zie paragraaf 3.3.4). Op het gebied van milieu wordt daarnaast, door het verdwijnen van de bedrijfsbebouwing en -functie, ten gunste van de minder vervuilende functie wonen, een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst op het platteland geboekt. Het plan draagt op die manier bij aan de ambities van de gemeente Venray, onder meer op het gebied van groen wonen.
Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.
Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:
Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.
Planspecifiek
Het bedrijf gevestigd aan de Blankenberg 8 in Leunen maakt gebruik van een milieuvergunning, die voor onderhavig plan wordt ingetrokken. Een positief effect op het milieu en klimaat wordt hiermee beoogd. Daarnaast blijft met het plan een woning in een groene omgeving behouden. Het plan past daarmee goed in de ambitie 'groen wonen voor iedereen' van de gemeente Venray.
Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld. In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen en de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden'' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners. De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat
ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.
In de visie 'Veehouderij Venray' staat, bij het streven naar een duurzame ontwikkeling van de veehouderij, de gezondheid van de mens centraal. Een gemeentelijke Ruimte voor Ruimteregeling kan een bijdrage leveren aan de beëindiging en verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven. Dit is vervolgens opgenomen in het document 'Gemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte 2018'.
Planspecifiek
Voorliggend plan zet een bestaande agrarische bedrijfslocatie om naar een woonlocatie. In de toekomstige situatie is het bedrijfsmatig houden van dieren (met uitzondering van 40 schapen) niet meer toegestaan. Van nadelige milieuhinder, waaronder geurhinder, op de omgeving is dan ook geen sprake meer. Daarmee komt het plan tegemoet aan de doelstellingen uit de Visie Veehouderij Venray 2018.
Op 18 december 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Gemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte 2018' vastgesteld. De gemeentelijke regeling Ruimte-voor-Ruimte is een gemeentelijke beleidsregel die tot doel heeft om de ruimtelijke en milieukundige kwaliteit rondom de kernen en wijken te verbeteren door in ruil voor de beëindiging van intensieve veehouderijen en sloop van bedrijfsgebouwen in het buitengebied, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.
De RvR-regeling wordt ingezet op locaties rondom de dorpskernen en wijken waar een afname van de emissie, door het treffen van technische maatregelen, niet voldoende is. In dat geval is het wenselijk dat het intensieve veehouderijbedrijf wordt beëindigd en de stallen worden verwijderd. Hiermee ontstaat er een verbetering van het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit. Voor het bepalen welke bedrijven in aanmerking komen wordt er geen begrenzing rondom de dorpen getrokken. Het doel is namelijk de vermindering van de belasting van het dorp en dus de bijdrage van het bedrijf aan de emissie op het dorp. Bedrijven komen in aanmerking als de geuremissie van het veehouderijbedrijf zo hoog is dat er sprake is van een overschrijding van de geurnorm bij de woningen in de dorpen en wijken. Uitgangspunt is de geurnorm van 3 Ou voor woningen in de dorpen en wijken, zoals is vastgelegd in de huidige geurverordening. Als bij de actualisatie van de geurverordening blijkt dat een andere norm gewenst is, kan dit aanleiding zijn om de RvR-regeling aan te passen.
In opdracht van de gemeenteraad wordt gewerkt aan een verruiming van de RvR-regeling.
Locatie RvR-woning
In de 'Regeling Ruimte voor Ruimte 2018' worden enkele uitgangspunten gesteld over de locatie van nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen:
Planspecifiek
De 'regeling Ruimte voor ruimte 2018' is niet van toepassing op dit initiatief. De bouwtitels zijn toegekend op basis van de voorheen geldende gemeentelijke ruimte voor ruimte regeling (zie paragraaf 3.3.4). Desalniettemin zal bij de locatiekeuze en het verder uitwerken van de locaties waar de bouwtitels worden ingezet, worden aangesloten bij de voorwaarden die daarvoor in de Regeling Ruimte voor ruimte 2018 (of een opvolgende regeling) zijn opgenomen.
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde, welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet alleen in ontwikkelingen binnen privaat terrein, waardoor de Toetssteen Openbare Ruimte met betrekking tot dit plan alleen voor het onderdeel 'Verkeer' relevant is. In paragraaf 4.4 is gemotiveerd dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. Daarmee is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied binnen eigen terrein dient plaats te vinden en de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. De toekomstige burgerwoning blijft op de huidige wijze ontsloten door de Blankenberg. Hiermee is voldaan aan de Toetssteen Openbare Ruimte van de gemeente Venray.
In februari 2022 heeft de gemeenteraad van Venray het Omgevingsprogramma Wonen en de Uitvoeringsagenda Wonen 2022 vastgesteld. In het Omgevingsprogramma is een aantal instrumenten benoemd die kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het Omgevingsprogramma. De Doelgroepenverordening Wonen Venray 2022 is een van die instrumenten.
In het Omgevingsprogramma Wonen is vastgelegd dat van de 1.500 woningen die de komende 10 jaar gerealiseerd worden voor minimaal 50% in het betaalbare segment gerealiseerd worden. Met de doelgroepenverordening kan publiekrechtelijk worden geregeld dat er voldoende woningen in het sociale en betaalbare segment worden gerealiseerd in nieuwe woningbouwontwikkelingen. Tevens wordt geregeld dat deze woningen ook langjarig beschikbaar blijven voor de betreffende doelgroepen.
Met de doelgroepenverordening neemt de gemeente meer regie op de bouw en het beschikbaar houden van woningen in het sociale en betaalbare segment. De doelgroepenverordening is alleen van toepassing bij nieuwbouw van 12 of meer woningen en regelt niet de toewijzing van woningen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het herbestemmen van een bestaande bedrijfswoning en blijft daarmee ruim onder de gestelde voorwaarde van 12 of meer nieuwe woningen. De doelgroepenverordening is hiermee niet van toepassing op voorliggend plan.
De Doelgroepenverordening Wonen Venray 2022 staat het plan niet in de weg.
In november 2021 is de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat bij de uitvoering en monitoring opgenomen dat een Ruimtelijk KwaliteitsKader voor het hele gemeentelijke grondgebied opgesteld wordt. In de Omgevingsvisie wordt ook een beschrijving van de waarden gegeven. Het betreft de waarden:
Deze waarden vormen gezamenlijk de basis voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Door de ruimtelijke kwaliteit van Venray te beschermen en te versterken wordt aangesloten bij het motto van de Omgevingswet ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’. Het opgestelde Ruimtelijk KwaliteitsKader (vastgesteld op 31 oktober 2023) geldt zowel voor het landelijk als voor het stedelijk gebied. Hierin wordt de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd in de vorm van kenmerken en streefbeelden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan het Ruimtelijk KwaliteitsKader waarin wordt vastgelegd welke kwaliteiten belangrijk zijn om te behouden en welke ontwikkelingen waar gewenst zijn. Het Ruimtelijk KwaliteitsKader vormt ook een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen het deelgebied 'Esgronden'. Kenmerken van dit gebied betreffen:
Met het plan worden geen functies mogelijk gemaakt die op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk waren. De verkavelingsstructuur wordt niet gewijzigd. Het plan heeft daarmee geen invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het plan is passend binnen het Ruimtelijk KwaliteitsKader.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' (vastgesteld op 14 december 2010) en de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' (vastgesteld op 20 september 2017) door de gemeente Venray. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk KwaliteitsKader (vastgesteld op 31 oktober 2023)'. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer:
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op de afbeelding is te zien dat ter hoogte van het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' geldt. Tevens zijn binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Binnen het plangebied is een bouwvlak opgenomen met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Binnen het bouwvlak is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Het plangebied kent de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Strijdigheid
Binnen het vigerende bestemmingsplan is een burgerwoning op de locatie niet toegestaan. Voorliggend plan maakt dit mogelijk.
Art. 18.4 Afwijken van de bouwregels
In het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
Aantal m3 dat wordt gebouwd (bebouwingsvolume) | Minimaal te slopen % (sloopvolume) |
Tot en met 250 m3 | 100% |
Het meerdere boven de 250 m3 | 150% |
Ad.
Met voorliggend plan wordt het toevoegen van een tuinhuis (250 m3) en een schapenstal (1615 m3) mogelijk gemaakt. Hierom is getoetst aan de in artikel 18.4 onder a genoemde voorwaarden:
Berekening
250 m3 * 100% (Tuinhuis) | 250 m3 | |
1615 m3 * 150% (Schapenstal) | 2422,5 m3 | |
Totaal | 2672,5 m3 |
Op basis van de afwijkingsbevoegdheid dient voor de bouw van het tuinhuis en de schapenstal ten minste 2672,5 m3 aan gebouwen gesloopt te worden. Onderhavig initiatief voorziet hierin (zie paragraaf 2.2). In de regels van dit plan is opgenomen dat deze sloop uitgevoerd dient te worden alvorens gestart mag worden met de bouw van het tuinhuis en de schapenstal. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden uit de afwijkingsbevoegdheid.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Vanwege de toekenning van de woonbestemming aan het woonerf en de sloop van bedrijfsgebouwen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De bodem ter plaatse van de druppelzones is verontreinigd met asbest. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten wordt overgegaan tot het saneren van de verontreinigde gronden. In de regels van dit plan is opgenomen dat voorafgaand aan de bouw van een tuinhuis en schapenstal een evaluatieverslag dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, waarin is opgenomen dat de verontreinigingen met betrekking tot asbest en koper zijn gesaneerd. Dit om te borgen dat die sanering ook wordt uitgevoerd en afgerond. Met inachtneming van de sanering is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bodem.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 13,2 µg/m3 | 16,6 µg/m3 | 9,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (omzetting bedrijfswoning naar burgerwoning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De huidige bedrijfswoning is reeds een geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Het omzetten van deze functie naar burgerwoning zorgt dan ook niet voor het toevoegen van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming binnen het plangebied. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Wet Geurhinder en veehouderij.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend op basis van de omvang en kenmerken van het bedrijf, voor de tweede (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren') gelden minimumafstanden tot geurgevoelige objecten. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Voor dieren met een geuremissie is per diercategorie per stalsysteem een geuremissiefactor vastgesteld. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in de regeling wordt genoemd betreft het ‘vaste afstandsdieren’. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende geurnormen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Geurgevoelig object gelegen in: | Maximaal toegestane geurbelasting (odourunits per m³ lucht) |
Concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m³ |
Concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
Niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m³ |
Niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m³ |
Tabel A, normen voorgrondbelasting Wet geurhinder en veehouderij
Als het een veehouderijbedrijf is met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgelegd
gelden de volgende eisen:
Deze afstanden worden gemeten als kortste afstand tussen een emissiepunt en de buitenzijde van het geurgevoelige object.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder een geuremissiefactor altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit is 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom.
De minimumafstanden gelden niet voor ruimte-voor-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten).
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties of andere geurgevoelige functies mogelijk maken moet worden getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet daarnaast worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de Wet geurhinder en veehouderij is ook geregeld dat een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij, qua geur daarna nog steeds (bij de beoordeling van een aanvraag van een veehouderij in die omgeving) beschouwd dient te worden als een woning bij een veehouderij.
Geurverordening gemeente Venray.
De gemeenteraad van de gemeente Venray en de gemeenteraad van de voormalige gemeente Meerlo-Wanssum hebben een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Nadien heeft de gemeente Venray haar verordening nog aangepast in die zin dat voor een viertal locaties de geurnorm gewijzigd is.
In deze verordeningen (inclusief de wijziging van de gemeente Venray) wordt afgeweken van de wettelijke normen uit de Wgv. Beide geurverordeningen zijn inmiddels samengevoegd tot één verordening waarbij de uitgangspunten ongewijzigd zijn gebleven. De normen uit deze samengevoegde verordening zijn:
Gebied: | Maximaal toegestane geurbelasting (odourunits per m³ lucht) |
Zoekgebieden woningbouw | 8,0 ouE/m³ |
Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen | 8,0 ouE/m³ |
Vakantiepark de Witte Vennen, clustering TBS/Pascalis/Dichterbij |
8,0 ouE/m³ |
Bedrijfsterreinen | 8,0 ouE/m³ |
Plangebied Burgemeester Ponjéestraat in Wanssum | 7,0 ouE/m³ |
Voor de bestaande woongebieden in Wanssum | 2,50 ouE/m³ |
Voor de bestaande woongebieden van Venray, Leunen, Smakt, Vredepeel, Ysselsteyn, Oostrum, Merselo, Castenray, Oirlo, Veulen, Blitterswijck en Geijsteren. |
3,0 ouE/m³ |
Buitengebied | 14,0 ouE/m³ |
Timmermannsweg 13 Ysselsteyn, Ringweg 33a Ysselsteyn, Pater Tulpstraat 24 Ysselsteyn, Horsterweg 70/70a/70b Castenray |
8,0 ouE/m³ |
Tabel B, normen voorgrondbelasting Verordening geurhinder en veehouderij
Op de 'Kaart behorende bij Aanpassing verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Venray september 2009' is per deelgebied ingetekend wat de normstelling is.
In de gebiedsvisie behorende bij de geurverordening is geen specifieke definitie of uitwerking opgenomen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wél is aangegeven dat de afwijkende normering uit de geurverordening niet mag leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray.
In de ‘Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray’ heeft de gemeente Venray vastgelegd wat wordt verstaan onder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het opstellen van deze aanvulling op de gebiedsvisie en het vastleggen van de normen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heeft de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij (Infomil 2007) als basis gediend.
In onderstaande tabel is de maximale waarde van de voor- en achtergrondbelasting weergegeven waarbij volgens de gemeente Venray nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Maximale belasting (odourunits per m³ lucht) | ||
Gebied | Achtergrond | Voorgrond |
Bestaande woongebieden Venray, Oostrum, Smakt, Geijsteren, Blitterswijck en Wanssum | 13,0 ouE/m³ | 6,5 ouE/m³ |
Bestaande woongebieden Ysselsteyn, Veulen, Castenray, Oirlo, Leunen, Heide en Merselo | 20,0 ouE/m³ | 6,5 ouE/m³ |
Zoekgebied woningbouw Wanssum | 13,0 ouE/m³ | 7,0 ouE/m³ |
Overige zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen | 20,0 ouE/m³ | 8,0 ouE/m³ |
Vakantiepark de ‘Witte Vennen’ en de Clustering TBS/Pascalis/Dichterbij’ | 13,0 ouE/m³ | 7,0 ouE/m³ |
Buitengebied | 20,0 ouE/m³ | 14,0 ouE/m³ |
Tabel C, maximale waarde voor- en achtergrondbelasting
Planspecifiek
Voorgrondbelasting
Voor wat betreft de voorgrondbelasting van een veehouderij is gekeken naar de veehouderij die voor de onderhavige locatie het meeste van invloed is. De gemeente Venray heeft een kaart (situatie 2022) gemaakt met de geurhindercontouren 3 ouE/m³, 8 ouE/m³ en 14 ouE/m³ van alle veehouderijbedrijven in Venray. Ook zijn de vaste afstand contouren van 50m en 100m weergegeven voor bedrijven met ‘vaste afstandsdieren’. In figuur 1 is een uitsnede opgenomen van deze kaart.
Figuur 1, uitsnede 'kaart indicatieve geurhindercontouren'
Uit de kaart blijkt dat de varkenshouderij aan de Blankenberg 2 te Leunen het meest van invloed is op het plangebied. Het plangebied ligt binnen de indicatieve geurhindercontour 14 ouE/m³ rondom agrarisch bouwvlak of vaste afstand contour van 50 m. Omdat de kaart indicatief is, en om daadwerkelijk vast te stellen of ten aanzien van deze veehouderij wel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is daarom een berekening (zie bijlage 2) uitgevoerd van de voorgrondgeurbelasting met het programma V-stacks vergunning.
Uit de berekening volgt een hoogste geurbelasting (rekenpunt 01) van 9,1 ouE/m³. Hiermee wordt bevestigd dat wordt voldaan aan de gemeentelijke geurnormen ten aanzien van voorgrondbelasting.
Omgekeerd levert de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning geen belemmeringen op voor de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen in de omgeving. De Wet geurhinder en veehouderij bepaalt namelijk dat een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij qua geur daarna nog steeds beoordeeld dient te worden als een woning bij een veehouderij.
Achtergrondbelasting
Voor wat betreft de achtergrondbelasting van geur is gekeken naar alle veehouderijen in de omgeving van het plangebied. De gemeente Venray heeft een kaart (situatie oktober 2022) gemaakt van de indicatieve achtergrondbelasting, veroorzaakt door al die veehouderijen. In figuur 2 is een uitsnede opgenomen van deze kaart.
Figuur 2, uitsnede 'kaart achtergrondbelasting geur'
Uit voorgaande kaart blijkt dat voor het plangebied een matige tot extreem slechte beoordeling ten aanzien van geurhinder van toepassing is. Deze beoordeling is voor een belangrijk aandeel een gevolg van de voormalige varkenshouderij op de locatie zelf. Deze wordt met voorliggend plan van de locatie verwijderd. Om vast te stellen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is daarom een berekening uitgevoerd van de achtergrondgeurbelasting met het programma V-stacks gebied (zie bijlage 2). Uit de berekening volgt een hoogste geurbelasting (RecepID 01) van 11,252 ouE/m³. Hiermee wordt bevestigd dat wordt voldaan aan de gemeentelijke geurnormen ten aanzien van de achtergrondbelasting.
Overig agrarisch medegebruik
Met het plan wordt het gebruik van een gedeelte van het plangebied ten behoeve van overig agrarisch medegebruik mogelijk gemaakt. Dit betreft een kleinschalige, aan de woning ondergeschikte, activiteit waarbij maximaal 40 schapen tijdens hoofdzakelijk de lammerperiode op de locatie gehouden kunnen worden. Dit is enkel toegestaan ter plaatse van de stal en de omliggende gronden. Gelet op de kleinschaligheid van de activiteit, alsmede de afstand tot (bedrijfs)woningen van derden (ruim 100 meter) en het niet jaarronde karakter ervan, wordt geconcludeerd dat deze functie niet tot negatieve effecten in het kader van de Wgv leidt. De geursituatie verbetert aanzienlijk ten aanzien van de bestaande situatie, waarin op de locatie een intensieve veehouderij is toegestaan. Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van het toevoegen van deze functie.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voor de beoogde burgerwoning is het nodig vast te stellen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Rondom deze locatie liggen verschillende functies, waaronder intensieve veehouderijen, andere (agrarische) bedrijven en woningen. Hierom is er sprake van een gemengd gebied en kan er getoetst worden aan de richtafstanden van één lagere milieucategorie. Onderstaande tabel geeft de in de omgeving gelegen functies en hun afstanden aan. De richtafstanden voor geur zijn niet in onderstaand overzicht opgenomen. De uitvoerbaarheid met betrekking tot dit aspect is behandeld in paragraaf 4.1.4.
Activiteit | Categorie | Minimale richtafstand (gemengd gebied) | Feitelijke afstand tot woonbestemming |
Varkenshouderij (Blankenberg 2, Leunen) | 4.1 | 30 m (geluid) | ca. 70 m |
Autogarage (Blankenberg 1A, Leunen) | 2 | 10 m (geluid) | ca. 10 m |
Groenten- en fruitteelt (Blankenberg 12, Leunen) | 2 | 10 m (geluid) | ca. 190 m |
Uit bovenstaande tabel volgt dat het plangebied voldoet aan de richtafstanden van de VNG. Aanvullend kan worden opgemerkt dat ter plaatse van de locatie Blankenberg 1a er planologische mogelijkheden aanwezig zijn voor de uitoefening van een bedrijf tot en met milieucategorie 3.1, met een bijbehorende maximale richtafstand van 50 m. In de bestaande situatie dient het bedrijf reeds rekening te houden met de woning en verandert de toekomstige situatie hieraan niets. De afstand van het bedrijf tot de woning wordt niet kleiner. Daarnaast is er al een burgerwoning (Brienshoekweg 6) op vergelijkbare afstand bij dit bedrijf gelegen als de woning uit voorliggend plan. Bij een mogelijke toekomstige verandering van het bedrijf aan de Blankenberg 1a dient het bedrijf qua milieubelasting rekening te houden met deze nabijgelegen woning aan de Brienshoekweg 6. Daarmee is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied ook in de toekomstige situatie gewaarborgd.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat de bestaande bedrijfswoning reeds een gevoelig object is in het kader van milieuzonering, levert de omzetting naar burgerwoning geen nieuwe belemmeringen op voor bedrijven in de omgeving.
Overig agrarisch medegebruik
Met het plan wordt het gebruik van een gedeelte van het plangebied ten behoeve van overig agrarisch medegebruik mogelijk gemaakt. Het houden van schapen (overige graasdieren) kent een richtafstand van 50 m (geur). Binnen een straal van 50 m van de gronden waarop dit gebruik is toegestaan, bevinden zich geen (bedrijfs)woningen van derden. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG. Het plan leidt daarmee niet tot nadelige gevolgen ten aanzien van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Dit wordt bevestigd in paragraaf 4.1.4.
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit voorgaande kaart is op te maken dat het plangebied circa 620 meter ten zuidoosten ligt van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit betreft een aardgasleiding met uitwendige diameter van 219 mm en 4000 kpa. Voor deze buisleiding geldt een 1%-letaliteitsgrens van 95 meter. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten. Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen de PR-contour (10-6). De buisleiding levert daarmee geen belemmeringen op voor het plan.
Er zijn geen (Bevi-)inrichtingen, andere buisleidingen, transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen of overige risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Het aspect externe veiligheid levert daarmee geen belemmeringen op voor het plan.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).
Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.
Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte worden benut. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook via het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.
Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:
* De norm van 60 mm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op oppervlaktewater gelden de normen van het Waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorziening minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Het waterschap adviseert overigens om altijd, dus ook als er geen verbinding is tussen infiltratievoorziening en oppervlaktewater, 100 mm aan te houden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor dit waterschap is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Hemelwater/afvalwater
Voorliggend plan heeft een aanzienlijke afname van verhard oppervlak tot gevolg. Daarmee vindt een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie plaats. Compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig. Het bergen van hemelwater zal in de toekomstige situatie nog altijd plaatsvinden op eigen terrein. Hem hemelwater blijft daarnaast gescheiden van het afvalwater. De afvoer van het afvalwater vindt nog altijd plaats via het bestaande gemeentelijke riool.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Natura 2000-gebieden'.
Uitsnede kaart 'Natura 2000-gebieden' (bron: atlasleefomgeving.nl)
Voorgaande kaart geeft aan dat het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ten opzichte van het plangebied het Natura 2000-gebied 'Boschhuizerbergen' is. Dit gebied ligt op circa 3,8 kilometer van het plangebied. Met het plan wordt een intensieve veehouderij wegbestemd. Als gevolg van deze ontwikkeling verbetert de situatie ten aanzien van gebiedsbescherming. In het kader van de sloopactiviteiten en het gebruik van de locatie voor het stallen van 40 schapen is een AERIUS-berekening opgesteld, zie bijlage 3). De belangrijkste conclusie van de berekening is dat de stikstofdepositie niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j, zie verder pagina 2 van de berekening. Voorliggend plan heeft geen negatieve effecten ten aanzien van gebiedsbescherming tot gevolg.
Soortenbescherming
Om de gevolgen van het plan ten aanzien van soortenbescherming te beoordelen is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit de quickscan blijkt dat er binnen het plangebied een roestplaats voor de steenuil aanwezig is. Roestplaatsen zijn in Limburg niet jaarrond beschermd. Wel geldt de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, dient het functioneel leefgebied van de steenuil in stand te worden gehouden. In de quickscan worden enkele aanbevelingen voorgesteld die er gezamenlijk toe leiden dat het functioneel leefgebied van de steenuil in stand blijft. De initiatief ziet toe op het uitvoeren van deze aanbevelingen. Indien er volgens deze aanbevelingen wordt gewerkt, ontstaat er een betere situatie voor steenuilen, en is er geen sprake van een overtreding op de Wnb. Negatieve effecten ten aanzien van soortenbescherming kunnen daarmee worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Verkeersgeneratie
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend plan zal de bedrijfswoning in het plangebied omgevormd worden naar een burgerwoning. De woontitel blijft hiermee behouden. Door het stoppen van een intensieve veehouderij is er sprake van een afname van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. Het plangebied blijft in de toekomstige situatie ontsloten door de Deurneseweg. De bestaande inrit blijft behouden.
Parkeren
Uitgangspunt van het plan is dat geparkeerd wordt op eigen terrein. Met voorliggend plan verdwijnt een functie van de locatie en blijft de bestaande woning behouden. Als een gevolg van het plan neemt hierdoor de parkeerbehoefte af. Op basis van de Beleidsnota Parkeernormen gemeente Venray geldt er een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning in het buitengebied. In de bestaande situatie is al voldoende ruimte aanwezig op het verharde erf rondom de woning voor het parkeren van 2 auto's. Voor het houden van de schapen wordt aangenomen dat de stal een oppervlak krijgt van ca 300 m2 (indicatief op basis van de huidige inrichtingstekening, zie 2.2). Voor een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf geldt een norm van 1,1 per 100 m2. De totale parkeerbehoefte komt daarmee uit op afgerond 4 parkeerplaatsen. Op het erf rondom de woning en de stal is meer dan voldoende ruimte aanwezig om aan deze behoefte te kunnen voldoen. Ten aanzien van parkeren zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plan is niet gelegen in een gebied dat vanuit het aspect cultuurhistorie een beschermde status kent. Ook liggen er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt heeft voorliggend plan geen negatief effect.
Archeologie
Voor het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Deze waarde is gebaseerd op de archeologische beleidskaart (ABK) van de gemeente Venray uit 2013 (actualisatie). Door deze dubbelbestemmingen in voorliggend plan over te nemen, zijn eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd. De toe te voegen bijgebouwen hebben een oppervlakte kleiner dan 500 m2 en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Tevens is een groot deel van de bodem van het plangebied in het verleden al geroerd door de bouw van de stallen met putten en voor de aanleg van de kabel- en leidingsleuven. Er zijn geen belemmeringen vanuit archeologie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.
Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Omdat met dit plan tevens twee ruimte-voor-ruimtetitels zijn verkregen, is een anterieure overeenkomst afgesloten.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Tevens is in voorliggend plan de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' overgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raadwordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het plan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de belanghebbende instanties. Zowel de provincie Limburg als het waterschap hebben aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben.
In het kader van voorliggend plan is een omgevingsdialoog gevoerd (zie bijlage 5). Uit de omgevingsdialoog zijn geen bedenkingen naar voren gekomen.
Het plan heeft tussen 15 december 2023 en 25 januari 2024 ter inzage gelegen. Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.