direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tunnelweg 2 Castenray
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.WBP15001-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer en mevrouw Strijbos, Tunnelweg 2, 5811 AS te Castenray (gemeente Venray) (hierna: initiatiefnemer), zijn voornemens om de agrarische bestemming van het perceel aan de Tunnelweg 2 te Castenray om te zetten in een woonbestemming, alsmede nadien te splitsen in twee woningen.

De locatie Tunnelweg 2 te Castenray valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010. De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen.

Binnen deze bestemming is het onder voorwaarden mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de agrarische bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning, waarna splitsing ook is toegestaan middels een de bevoegdheid tot afwijken van de gebruiksregels van de toe te kennen woonbestemming.

Om de woonfunctie ter plaatse mogelijk te maken wordt dan ook de procedure doorlopen tot het wijzigen van het bestemmingsplan. Er dient te worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. In dit wijzigingsplan wordt onderbouwd dat aan deze voorwaarden en aan de voorwaarden van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Castenray.

Op onderstaand kaartje is het bestemmingsplangebied globaal aangegeven. Dit perceel beslaat een oppervlakte van bijna 1 ha. De bebouwing betreft een langgevelboerderij met aangebouwde stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0002.jpg"

Figuur: Aanduiding bestemmingsplangebied (rood omcirkeld)

 

1.3 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 1 wordt een inleiding gegeven. De aanleiding voor het wijzigingsplan, de ligging van het plangebied en de leeswijzer worden beschreven.

Hoofdstuk 2 geeft het beleidskader weer. Dit is het provinciale en gemeentelijke beleid. Het gemeen-telijke beleid is weergegeven per thema, zoals woondoeleinden. Tevens wordt een overzicht gegeven van het thans vigerende bestemmingsplan voor het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied beschreven. De ruimtelijke opbouw van het centrum van Merselo en de functies die er voorkomen worden beschreven.

Hoofdstuk 4 bevat de gebiedskenmerken van het plangebied. Kenmerken als archeologie en bodem komen aan de orde. Maar ook kenmerken als natuur, infrastructuur, milieu en water komen aan bod.

In hoofdstuk 5 wordt de ruimtelijke ontwikkeling voor het plangebied voorgesteld.

In hoofdstuk 6 wordt het juridische plan toegelicht. Een overzicht van de in het plan voorkomende bestemmingen en de daarbij geldende voorschriften volgt in dit hoofdstuk.

In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de haalbaarheids- en handhavingsaspecten van het plan beschreven.

Hoofdstuk 8 geeft de procedure weer.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in het volgende hoofdstuk, respectievelijk de paragrafen 4.6, 4.5 en 4.9 aan

de orde komen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 POL 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'buitengebied'. De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten liggen op de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, terugdringen van milieubelasting vanuit landbouw en op de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Het project tot wijziging van de functie van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, heeft in het kader van het provinciale ruimtelijke beleid geen consequenties.

2.2.2 Omgevingsverordening 2014

Ook de Omgevingsverordening is op 12 december 2014 herzien. In paragraaf 2.2 is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. Een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies betrekt daarbij tevens de mogelijkheid om deze functies in leegstaande gebouwen onder te brengen.
  • b. Bij de toepassing hiervan wordt in eerste instantie gekeken naar leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen en wanneer dit laatste redelijkerwijs niet mogelijk blijkt, naar andere leegstaande gebouwen.

In casu is er sprake van de omzetting van één agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. De Raad van State heeft in haar uitspraak 20130287/1/R4 aangegeven dat kleinschalige woningbouwplannen geen stedelijke ontwikkeling betreffen als bedoeld in de Ladder duurzame verstedelijking. Dit plan betreft een inpandige functiewijziging. De Ladder is dan niet van toepassing.

Op onderhavig plan is om deze reden de ladder voor duurzame verstedelijking ook niet van toepassing.

2.3 Regionaal beleid

Tot 1 januari 2010 bestond regio Venray e.o. uit de gemeenten Venray, Horst aan de Maas, Sevenum en Meerlo-Wanssum. Na de fusie bestaat regio Venray e.o. nog uit twee gemeenten: Venray en Horst aan de Maas. Deze regio-indeling hanteert de provincie voor beleidsvraagstukken over wonen cq. volkshuisvesting. Naar aanleiding van een bestuurlijk overleg tussen gemeenten Venray en Horst aan de Maas werd verklaard (procesdocument ondertekend 15 november 2010) dat Venray en Horst aan de Maas het belangrijk vinden om op bovengemeentelijk niveau afspraken met elkaar te maken en gezamenlijk beleid te gaan voeren ten aanzien van een aantal onderwerpen op het terrein van volkshuisvesting.

Regio Venray e.o. geeft de voorkeur aan regionale samenwerking met regio Venlo, d.w.z. samenwerking met de gemeenten Venlo, Peel en Maas en Beesel. Ook vanuit regio Venlo is aangegeven dat zij op het terrein van volkshuisvesting afstemming willen met onze regio Venray e.o. Met de samenwerking tussen gemeenten wordt gedoeld op de kwalitatieve aspecten van het wonen. De kwantitatieve opgave ziet Regio Venray als een lokale aangelegenheid waarbij men elkaar goed over de te ontwikkelen plannen informeert en met elkaar in gesprek gaat zonder bindende afspraken te maken over aantallen woningen.

De regio staat positief ten opzichte van initiatieven van burgers voor het individueel of collectief bouwen van woningen voor eigen rekening en in eigen beheer (individueel of collectief particulier opdrachtgeverschap). Huishoudens of groepen kunnen dan (veel) invulling geven aan de eigen woonwensen, terwijl kosten kunnen worden bespaard. Hierdoor wordt een woning voor sommige groepen (starters) betaalbaar en daarmee bereikbaar. Door particulier opdrachtgeverschap kan een gunstigere prijs/kwaliteit verhouding worden bereikt.

In zekere zin is in casu hiervan ook sprake. Een bestaande (voormalige) agrarische bedrijfswoning wordt via dit wijzigingsplan omgezet naar een burgerwoning en nadien met een omgevingsvergunning voor de afwijking van de gebruiksregels in eigen beheer en voor eigen rekening inpandig verbouwd tot twee burgerwoningen.

De regionale woonvisie staat hieraan niet in de weg.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische visie Venray 2015

De karakteristiek van Venray; een verstedelijkte kern in een groot en landschappelijk buitengebied, met daar omheen een tiental dorpen met ieder een eigen karakteristiek, biedt een groot aantal verschillende woon- en leefmilieus. Daarmee biedt Venray de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Venray biedt daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor de regio. Ook voor, goed opgeleide, werknemers.

Als kwalitatieve aanvulling op het in stand houden en versterken van de stedelijke én dorpse (cultuurhistorische) waarden van Venray, zijn in de stedelijke kern van Venray op inbreidingslocaties stedelijke woonmilieus gerealiseerd.

Grondgebonden woningen en appartementen zijn gerealiseerd in hoge dichtheid, maar gedifferen-tieerd in huur en koop, in prijsklassen en doelgroepen. Ze zijn ingebed in groene ruimtes, dicht bij voorzieningen. Ook zorgvoorzieningen zijn altijd dichtbij. Het overzichtelijke, kleinschalige, dorpse karakter van de kern is, ondanks de verstedelijking, goed herkenbaar gebleven. Deze gedifferentieer-de en kleinschalige opzet heeft een positief maatschappelijk effect. Jonge gezinnen, jongeren, maar ook ouderen vinden hier hun plek. Ze dragen bij aan een levendige en veilige kern en sociale cohesie.

Aan de rand van de kern zijn er in ruime, landschappelijke setting kleinschalige en gemengde woonmilieus gerealiseerd. Het betreft grondgebonden, levensloopbestendige woningen in allerlei prijsklassen, die zich voegen naar de karakteristieken van de locatie. Ook zijn hier woonwerkmilieus gerealiseerd die optimaal profiteren van ICT infrastructuur.

Op de, door vermaatschappelijking van de zorg, vrijgekomen instituutsterreinen zijn bijzondere woonmilieus gecreëerd die de natuurlijke en cultuurhistorische setting respecteren en regionale aantrekkingskracht hebben. Maatschappij en instituut treffen en versterken elkaar; de omgekeerde integratie van wonen en zorg is hier zichtbaar en voelbaar.

Blijvende aandacht en zorg voor in stand houding en verbetering van de bestaande wijken, soms in de vorm van herstructurering, heeft unieke woonmilieus opgeleverd. Bovendien beïnvloeden zij de sociale structuren en de voorzieningen in die wijken op een positieve wijze.

Kleinschalige toevoeging van zorgvoorzieningen heeft bijgedragen aan de levensloopbestendigheid van de bestaande wijken en de herverdeling van de bestaande woningen. Deze herverdeling is vooral ten goede gekomen aan de minder draagkrachtigen.

Tegelijkertijd zijn er in een aantal dorpen, op kleine schaal, verschillende woonmilieus en woonzorg-milieus, passend bij het karakter van dat specifieke dorp en die specifieke vraag, gerealiseerd. Hoewel de nadruk heeft gelegen op inbreiding, is hier ook uitgebreid. De vitaliteit van de dorpen is daarmee, samen met het aanbieden van zorg en voorzieningen op maat, optimaal.

Naast het wonen in Venray en in de dorpen is er door de reconstructie ook meer ruimte ontstaan voor het wonen in het buitengebied.

Er is blijvende aandacht voor het bouwen in aansluiting op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van Venray.

De functiewijziging van de bestaande (voormalige) agrarische bedrijfs aan de Tunnelweg 2 (zijnde een vanuit stedenbouwkundig oogpunt waardevol pand) naar de functie wonen komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede. Aan de Tunnelweg zijn in het geheel geen functionerende agrarische bedrijven meer gelegen, en alle voorheen agrarische bedrijfswoningen zijn omgezet naar een reguliere woonfunctie of staan op het punt om dit te doen.

2.4.2 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015

De gemeente Venray heeft in het najaar van 2004 besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven.

Voor de nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering in de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en life-styles.

In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hier- door ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.

In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.

Onderhavige inpandige functiewijziging heeft tot gevolg dat een wooneenheid wordt toegevoegd aan de woningvoorraad en een andere wooneenheid wordt omgezet van een agrarische burgerwoning naar een reguliere burgerwoning. Woning welke qua vormgeving en indeling varieren ten opzichte van andere woningen.

2.4.3 Kadernotitie Wonen

Op 29 maart 2011 heeft de gemeenteraad de Kadernotitie Wonen vastgesteld. De Kadernotitie is opgesteld om de woningvoorraad, binnen de mogelijkheden van de gemeente, meer toekomstbestendig te maken. In de kadernotitie wordt een analyse gemaakt van de woningmarkt in Venray. Hiervoor is informatie gebruikt uit bijvoorbeeld het woningmarktonderzoek en bevolkingsprognose. In de kadernotitie wordt een aantal beleidskeuzes geformuleerd waarin wordt aangegeven welke richting de gemeente Venray op wil met woningbouwinitiatieven en de woningmarkt. De kadernotitie is een verfijning van de Woonvisie uit 2007 op onderdelen en bevat een herziening van het woningbouwprogramma. In de kadernotitie wordt aangestuurd op een woningvoorraad die toekomstbestendig is; dat wil zeggen dat voortgeborduurd moet kunnen worden op aanpassing van de woning voor een andere levensfase.

In dit geval is er sprake van een de omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning ten behoeve ven regulier wonen. Nadien zal de woning met een omgevingsvergunning voor de afwijking van de gebruiksregels gesplitst worden in 2 eenheden (via een separate procedure). In die zin is er dus sprake van een woning die toekomstbestendiger is dan een grote boerderij met een woonfunctie die gerelateerd is aan een (niet meer bestaand) agrarisch bedrijf en daarmee past in de gedachtengang van de Kadernotitie.

Voor wat betreft de kwantiteit is er in Castenray tot 2025 een behoefte aan 28 woningen; het programma houdt rekening met 20 woningen, waardoor er ruimte is voor nog 8 woningen.

Omdat het in casu een initiatief betreft dat primair het aantal woningen niet wijzigt (bedrijfswoning wordt burgerwoning, maar aantal blijft gelijk), heeft dit geen negatieve consequenties voor het totale programma, en is het niet in strijd met de kadernotitie.

2.4.4 Bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010

De locatie Tunnelweg 2 te Castenray valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 zoals dit door de gemeenteraad is vastgesteld op 14 december 2010.

Onderstaand is de uitsnede uit de verbeelding weergegeven. De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0003.jpg"

Figuur: uitsnede uit vigerende bestemmingsplan

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduidingen 'agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' en 'glastuinbouwbedrijf' het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Wonen' onder de voorwaarden dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd; aan deze voorwaarde wordt voldaan;
  • b. de wijziging enkel is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overig - agrarisch gemengd';
  • c. het aantal woningen niet mag toenemen;
  • d. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid. Zie onderstaande motivering.

Aan deze voorwaarden toetsen, wordt het volgende geconstateerd:

Ad a

De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse beëindigd.

Ad b

De locatie is gelegen binnen deze gebiedsaanduiding.

Ad c

Het betreft een omzetting van één agrarische bedrijfswoning naar één burgerwoning. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.

Ad d

Door het behoud van de cultuurhistorische bebouwing in de vorm vaan een boerderijpand dat circa 100 jaar oud is, blijft de waarde in cultuurhistorische en visuele zin gehandhaafd. Archeologische waarden worden niet aangetast doordat er geen bouwactiviteiten plaats zullen vinden als gevolg waarvan de bodem zal worden geroerd. Ook op natuur, landschap en klimaat/temperatuur heeft de omzetting naar, noch de toekomstige inpandige uitbreiding van het aantal en geen impact.

Ad e

De verkeersaantrekkende werking zal kleiner zijn dan de verkeersaantrekkende werking van een volwaardig gemengd agrarisch bedrijf. Daar waar voorheen ook zwaarder agrarisch verkeer de locatie bezocht, zal de verkeersaantrekkende werking in de gewenste situatie beperkt zijn tot personenvervoer.

Ad f

Het perceel is van ruim voldoende omvang om twee personenauto's te kunnen stallen.

Ad g

Zoals op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is te zien, ligt de Tunnelweg 2 ten oosten van de A73, welke autosnelweg de kern van Castenray in noord-zuidrichting afsnijdt van de ten westen gelegen woonenclave. Binnen een afstand van 100 meter van de A73 mag niet gebouwd worden (vrijwaringszone). In casu wordt er ook niet gebouwd, doch wijzigt het gebruik van de bestaande bebouwing. De extra wooneenheid bevindt zich net buiten de contour van 100 meter uit de A73.


De woningen aan de overzijde van de Tunnelweg (nummers 1, 5, 7) betreffen al burgerwoningen, evenals de woningen in de driehoek Tunnelweg-Roffert-Castenrayseweg, Castenrayseweg 35 en 37. De Tunnelweg 3 is vooralsnog voorzien van een agrarische bedrijfsbestemming, doch alle rechten van dit bedrijf zijn verkocht, bedrijfsgebouwen zijn gesloopt in verband met de uitbreiding van het aangrenzende kassencomplex en de woning wordt nu feitelijk door een burger bewoond.


In een straal van ruim 200 meter vanaf de Tunnelweg 2 bevinden zich geen agrarische bedrijven meer, waardoor vanuit dit oogpunt gezien, gesteld kan worden dat omzetting naar een woonbestemming hier het meest passend is. Hinder als gevolg van geur, stof, geluid en verkeer als gevolg van de agrarische activiteiten aan de Tunnelweg 2 zullen hierdoor tot het verleden behoren.


Aan de Roffert is een nieuwe pluimveehouderij gelegen welke zich qua bestaande (intensieve) veehouderijen het dichtst bij de Tunnelweg 2 bevindt, op een afstand van meer dan 650 m. Bij de nieuwvestiging van deze veehouderij is in 2009 onderzoek gedaan naar alle milieurelevante gevolgen naar de omgeving toe. Hieruit is gebleken dat vestiging van de veehouderij op die locatie niet stuitte op milieuhygiënische bezwaren. Gelet op het feit dat de bebouwing aan de Tunnelweg 2 verder weg is gelegen van de pluimveehouderij dan andere burgerwoningen waarbij de vestiging van de veehouderij niet tot onaanvaardbare problemen leidde, moet de conclusie getrokken kunnen worden dat dit bedrijf ook niet belemmerd wordt door de functiewijziging naar een burgerwoning. Overige bedrijven liggen eveneens op een dusdanige afstand van de Tunnelweg 2 dat het woon- en leefklimaat niet in het geding is, noch dat de toekomstige toe te voegen woning een belemmering vormt voor de bedrijvigheid.


Voor wat betreft geluid van wegverkeerslawaai afkomstig van de A73 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.1 van deze toelichting zal hierop inhoudelijk worden ingegaan. Op dit punt volstaat de constatering dat de indeling van de bebouwing zodanig zal worden vormgegeven dat akoestisch gezien voldaan kan worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder.


Geconcludeerd wordt dat geheel voldaan wordt aan alle wijzigingsvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Gebiedskenmerken

Castenray is ontstaan als agrarische nederzetting op de kruising van een aantal agrarische bebouwingslinten. Als eerste stond op deze locatie een kapel. Er zijn nog restanten van deze kapel aanwezig. In de loop der jaren is op de plek van de kapel een kerk gebouwd. Langzaam aan zijn ook de oude bebouwingslinten volgebouwd. Rondom de kruising zijn woonerven ontstaan die per woningtype en per periode verschillen.

De kerk is het middelpunt van Castenray. Om de kerk heen hebben zich een tweetal horecavoorzieningen gevestigd.

Castenray bestaat vooral uit agrarische bedrijvigheid aan de bebouwingslinten met rond de kruising Horsterweg, Lollebeekweg en Matthiasstraat een verdichting van gebogen woonstraten met vrijstaande of twee-onder-eenkapwoningen.

Ruimte voor een verdergaande agrarische ontwikkeling van het buitengebied van Castenray ligt tussen de A-73 en de Castenrayseweg. Aan de Lollebeekweg, Horsterweg en Tunnelweg is versterking van de lintbebouwing mogelijk aansluitend aan de dorpskern. Zowel omschakeling naar ambachtelijke bedrijven in VAB’s en woningbouw is mogelijk, aldus het dorpsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruim-telijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijge-dragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieu-belang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen.

4.1 Geluidhinder: Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone 48 dB (art. 82 Wgh).

In januari 2015 is in verband met de realisatie van de nieuwe woning een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de autosnelweg A73, de Castenrayseweg, de Roffert en de Tunnelweg. De wettelijk vastgestelde zones van andere wegen reiken niet tot de planlocatie. De geluidbelasting ten gevolge van de genoemde wegen is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de A73 bedraagt ten hoogste 55 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. Zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder worden overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Castenrayseweg bedraagt ten hoogste 42 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Roffert bedraagt ten hoogste 48 dB. Voor deze wegen wordt zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder gerespecteerd.

In onderhavig geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Overeenkomstig het gemeentelijk hogere waardenbeleid zijn maatregelen aan de bron en in de overdracht voor kleinschalige ontwikkelingen per definitie niet doelmatig. Omdat in onderhavige situatie ter plaatse van de voorgevel de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, zijn maatregelen aan de gevel noodzakelijk. Door de voorgevel als dove gevel uit te voeren, is voor deze gevel een toets aan de Wet geluidhinder niet meer noodzakelijk.

Voor de achtergevel en de bovenverdieping van de zijgevel bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient een hogere waardenprocedure gevolgd te worden. Voor deze gevel wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid voldaan, zodat een hogere waarde kan worden verleend.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting bepaald. De gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt ten hoogste 57 dB(A) ter plaatse van de hoogst belaste gevel. Voor het cumulatieve geluidniveau is geen toetsingskader voorhanden. Ter plaatse van de hoogst belaste gevel bedraagt het cumulatieve geluidniveau niet meer dan de individuele bijdrage van de A73. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening indien de voorgevel van de nieuwe woning als dove gevel zal worden uitgevoerd, hetgeen in de bouwkundige schets is meegenomen.

Zowel het akoestisch onderzoek als de bouwkundige schets zijn als bijlagen aan de plantoelichting toegevoegd.

4.2 Bodemkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning. Voordat door middel van een bestemmingsplan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken. Nu de bestaande vloer gehandhaafd blijft, kan volstaan worden met een vooronderzoek conform de NEN 5725.

Op 12 juni 2015 heeft Econsultancy een vooronderzoek uitgevoerd aan de Tunnelweg 2 te Castenray. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie.

De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

In integrale onderzoek is als bijlage toegevoegd aan de planstukken.

4.3 Luchtkwaliteit

Wetgeving 

Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; "Wet Luchtkwaliteit"), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen. De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. Die maakt het mogelijk dat de normen voor fijn stof en stikstofdioxide op een later tijdstip (waarschijnlijk vijf jaar) worden gehaald. De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit " Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)") en Ministeriële Regelingen (Regeling "Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)"). Ook is op 16 januari 2009 de AMvB die gericht is op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen, in werking getreden. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 januari 2017.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit "Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

a) inrichtingen

b) infrastructuur

c) kantoorlocaties

d) woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het onderhavige project is met de functiewijziging van agrarische bedrijfswoning met aangebouwde stal naar twee reguliere burgerwoningen derhalve zo kleinschalig dat dit zonder meer valt onder de Regeling NIBM.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

Bedrijven

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr. Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde "categoriale inrichtingen") en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de wijziging van een bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Indien een kwetsbaar object wordt gerealiseerd binnen de PR-contour 10-6/jr. is dat alleen acceptabel indien aan de planologische maatregel of de milieuvergunning zodanige voorwaarden worden verbonden dat binnen 3 jaar de PR-contour 10-6/jr. gehaald wordt. Tot die tijd geldt dan de PR-contour 10-5/jr. als grenswaarde.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart Limburg en informatie van de gemeente Venray liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen.

De dichtstbijzijnde risicovolle bedrijf ligt op een afstand van ruim 650 meter van het plangebied en heeft een PR 10-6 -contour van 30 meter; het plangebied ligt hier zeer ruim buiten.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de A73. De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; de locatie van de functiewijziging ligt op een afstand van ongeveer 100 meter van deze weg.

Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

4.5 Milieuzonering

Bij de beoordeling of de extra woonfunctie aan de Tunnelweg 2 vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar is, dient ook bekeken te worden of er bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn gelegen welke in hun bedrijfsvoering belemmerd kunnen worden door het project, dan wel of er functies in de omgeving zijn welke negatieve invloed zouden kunnen hebben op het project en omgekeerd.

Er dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige functies en milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Om deze milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in deze brochure. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder voor mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

I. het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;

II. de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;

III. de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Het plangebied ligt in het buitengebied, nabij de A73. De woningen aan de overzijde van de Tunnelweg (nummers 1, 5, 7) betreffen al burgerwoningen, evenals de woningen in de driehoek Tunnelweg-Roffert-Castenrayseweg, de Castenrayseweg 35 en 37. De Tunnelweg 3 is vooralsnog voorzien van een agrarische bedrijfsbestemming, doch alle rechten van dit bedrijf zijn verkocht, bedrijfsgebouwen zijn gesloopt in verband met de uitbreiding van het aangrenzende kassencomplex en de woning wordt nu feitelijk door een burger bewoond.

In een straal van ruim 200 meter vanaf de Tunnelweg 2 bevinden zich geen agrarische bedrijven meer.

Aan de Roffert is een nieuwe pluimveehouderij gelegen welke zich qua bestaande (intensieve) veehouderijen het dichtst bij de Tunnelweg 2 bevindt, op een afstand van meer dan 650 m. Bij de nieuwvestiging van deze veehouderij is in 2009 onderzoek gedaan naar alle milieurelevante gevolgen naar de omgeving toe. Hieruit is gebleken dat vestiging van de veehouderij op die locatie niet stuitte op milieuhygiënische bezwaren. Gelet op het feit dat de bebouwing aan de Tunnelweg 2 verder weg is gelegen van de pluimveehouderij dan andere burgerwoningen waarbij de vestiging van de veehouderij niet tot onaanvaardbare problemen leidde, moet de conclusie getrokken worden dat dit bedrijf ook niet belemmerd wordt door toevoeging van 2 burgerwoningen. Overige bedrijven liggen eveneens op een dusdanige afstand van de Tunnelweg 2 dat het woon- en leefklimaat niet in het geding is, noch dat de nieuwe woningen een belemmering vormen voor de bedrijvigheid.

4.6 Waterhuishouding

4.6.1 Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

4.6.2 Waterhuishoudkundige situatie

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het plangebied vindt geen toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats.

De bestaande situatie ten aanzien van de bebouwde oppervlakte blijft ongewijzigd en er hoeven derhalve geen maatregelen genomen worden voor de infiltratie van hemelwater.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

4.6.3 Wateradvies

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden. In casu is er noch sprake van een specifiek aandachtsgebied, noch van een toename van het verharde oppervlak zodat vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Flora- en faunawet

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff-wet) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff-wet. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.

De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:

  • 1. strengbeschermde soorten
  • 2. overige beschermde soorten
  • 3. algemeen beschermde soorten

Strengbeschermde soorten

Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.

Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff-wet. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:

  • er geen alternatief is voor de geplande activiteit
  • er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang
  • activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort

Overige beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort .

Algemeen beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff-wet op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.

4.7.2 Quick scan flora en fauna

Het plangebied is op dit moment bebouwd. Deze bestaande bouwmassa zal als gevolg van onderhavig wijzigingsplan qua gebruik gaan wijzigen. Waar voorheen een agrarische bedrijfswoning als onderdeel van een agrarisch bedrijf was toegestaan, zullen nu binnen de bestaande bebouwing twee burgerwoningen worden gerealiseerd.

Door het toegestane gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.

Gelet hierop heeft onderhavig wijzigingsplan geen relevante wijziging op de verstoring van eventueel aanwezige beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten tot gevolg.

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de (directe) omgeving van het plangebied in 2014 wel een ekster is waargenomen; uit deze gegevens is niet te achterhalen of de ekster ter plaatse broedde of slechts over vloog. Beschermde plantensoorten zijn binnen het plangebied niet aanwezig.

Tevens is gebruik gemaakt van actuele flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (mei 2014 - mei 2015) is voor het gebied 'Klein-Oirlo' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in de Flora- en faunawet is opgenomen.

Artikel 2, lid 1 luidt:

Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Artikel 2, lid 2 luidt:

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.

Het uitvoeren van bouw- en graafwerkzaamheden zullen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.

Geconcludeerd kan worden dat het niet aannemelijk is dat het project leidt tot een onaanvaardbare aantasting van beschermde plant - en diersoorten.

4.8 Natuur en landschap

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Boschhuizerbergen) ligt op een afstand van bijna 6 km vanaf het plangebied.

Gezien de ligging van het plangebied, de aard en relatief beperkte omvang van het project (interne functiewijziging zonder significante externe gevolgen) zijn negatieve effecten op het Natura 2000-gebied uitgesloten.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

Het betreft een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarden, volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg.

Op de door de gemeente Venray opgestelde archeologische beleidskaart valt af te lezen dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0004.jpg"

Figuur: archeologische verwachtingskaart

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een nader onderzoek plaatsvinden.

Nu onderhavig bestemmingsplan slechts een functiewijziging tot gevolg heeft van bestaande bebouwingen er niet meer bebouwing wordt toegestaan, zal deze bestemmingsplanwijziging geen gevolgen hebben voor de archeologische waarden binnen het plangebied.

Een nader onderzoek is daarom in dit geval niet noodzakelijk.

4.10 Kabels en leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen, kabels of hoogspanningsleiding. Het plangebied bevindt zich verder niet binnen een straalpad of radarverstoringsgebied.

4.11 Verkeer

De belangrijkste wegen in de verkeersstructuur van Castenray zijn de Horsterweg, de Lollebeekweg en de Castenrayseweg. Deze wegen vormen de ontsluitingswegen richting het omliggende wegennet. Het plangebied wordt via de Tunnelweg ontsloten op de Roffert en Castenrayseweg. De Tunnelweg in de richting van de kern Castenray is doordlopend; autoverkeer kan ter plaatse niet onder de A73 door.

De openbaar vervoersvoorziening in de kern Castenray wordt gevormd door buslijn 60 van Venray naar Venlo.

Het project leidt niet tot een substantiële toename van de verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. In tegenstelling tot het verkeer afkomstig van de agrarische bedrijfsactiviteiten welke op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan, zal er veeleer sprake zijn van een afname van de (vracht)verkeersbewegingen. Het project heeft derhalve geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

De parkeernorm van de gemeente Venray betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Gelet op de omvang van het perceel, zullen beide nieuwe parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden gerealiseerd.

 

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke ontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt het project, waarvoor deze partiële wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, beschreven. Er wordt ook ingegaan op de architectonische kwaliteit en duurzaam bouwen.

5.1 Project

Initiatiefnemers zijn eigenaar van het perceel Tunnelweg 2 te Castenray. Dit perceel beslaat een oppervlakte van bijna 1 ha. De bebouwing bestaat uit een woongedeelte dat is gesitueerd aan de rechter zijde in het pand en een stalgedeelte. Het geheel dateert van voor 1920 en is diverse malen gerenoveerd. Tussen de woning en de voormalige varkensstallen bevindt zich een garage met werkplaats.

Aan de linkerzijde en haaks achter tegen de hoofdmassa aan, bevinden zich enkele koeienstallen welke nog in gebruik zijn.

De omliggende gronden zijn in gebruik als uitloopruimte voor vee en deels als tuin behorende bij de woning. Aan de andere kant van het erf staat een loods voor het stallen van onder andere de tractor. Op het perceel is nog een grote graansilo aanwezig. Onderstaande foto geeft een beeld van het huidige aanzicht vanaf de Tunnelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0005.jpg"

Figuur: bestaande aanzicht vanaf de Tunnelweg

 

Aangezien de agrarische bedrijvigheid aan de Tunnelweg 2 wordt gestaakt, zal de huidige woning privé bewoond worden en is er geen sprake meer van een agrarische bedrijfswoning. Omdat de woning onderdeel uitmaakt van een karakteristieke bebouwing, welke na het staken van de agrarische activiteiten voor meer dan 2/3 deel leeg zal komen te staan, is het de wens van cliënten om, naast omzetting van de voormalige agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning, het gehele pand te splitsen in twee woningen. De inhoud van het pand met een lengte van 36 m (inclusief afhang 42 m) en een breedte van 12 m, ter plaatse van de huidige stallen, leent zich hiervoor uitermate goed. De inhoud van het geheel bedraagt, afgezien van de inpandige garage/bergruimten, circa 1500 m3. Het toekennen van een passende bestemming en splitsing in twee woningen zullen de verkoopbaarheid bevorderen waardoor tevens het behoud van een karakteristiek pand wordt gegarandeerd. De woningsplitsing zal echter via een separate procedure worden geregeld, nadat het wijzigingsplan rechtskracht heeft gekregen.

Op onderstaande tekeningen zijn de bestaande aanzichten en de plattegrond weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0006.jpg"

Figuur: bestaande aanzichten

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0007.jpg" 

Figuur: bestaande benedenverdieping

De eindsituatie zal er, indicatief, als volgt gaan uitzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0008.jpg"

Figuur: nieuwe aanzichten

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0009.jpg"

Figuur: nieuwe benedenverdieping

5.2 Architectonische kwaliteit

Zoals blijkt uit een vergelijking tussen de bestaande en gewenste gevelindelingen wordt het karakter van de langgevelboerderij zoveel mogelijk behouden, met uitzondering van de achtergevel waarin nieuwe gevelopeningen worden aangebracht, mede in verband met de noodzakelijke lichttoetreding.

 

Hoofdstuk 6 Juridisch plan

6.1 Plangrens

Het plangebied, dat opgenomen gaat worden in het wijzigingsplan betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray sectie R nummer 1386.

Op onderstaand kaartje is plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP15001-va01_0010.jpg"

Figuur: Aanduiding plangebied

6.2 Verbeelding

De verbeelding is vervaardigd op een digitale ondergrond. Vanwege het streven naar optimale leesbaarheid en raadpleegbaarheid bedraagt de schaal van de verbeelding 1:1000.

Op de verbeelding zijn aangegeven:

- de grens van het plangebied,

- de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden,

- overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De (standaard)legenda van de verbeelding is weergegeven op de verbeelding.

Een wijzigingsplan mag worden vormgegeven en ingericht in overeenstemming met het moederplan. Hierbij geldt als eis dat het ontwerp van het moederplan ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010. In casu heeft het ontwerp van het moederplan met ingang van 11 december 2009 ter inzage gelegen.

De verbeelding zal daarom geheel aansluiten op het vigerende bestemmingsplan.

6.3 Regels

De algemene planregels zoals deze behoren bij het vigerende bestemmingsplan buitengebied Venray 2010 zijn, behoudens het bepaalde in de regels van onderhavig wijzigingsplan, onverkort van toepassing.

 

Hoofdstuk 7 Economische haalbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van initiatiefnemer. De gronden zijn niet belast met een beperkt zakelijk recht van derden.

In een anterieure overeenkomst welke tussen de gemeente en initiatiefnemer zal worden gesloten, zal een bepaling worden opgenomen dat mogelijke planschade zal worden afgewenteld op de initiatiefnemer.

 

Hoofdstuk 8 Procedure

Een wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-wijzigingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders op de gebruikelijke wijze wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerp-wijzigingsplan is ook digitaal raadpleegbaar.

Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerp-wijzigingsplan ter inzage heeft gelegen stelt het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. Daarbij worden de ingediende zienswijzen betrokken.

Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.