direct naar inhoud van 6.1 Algemeen
Plan: Bedrijventerrein Agrobaan fase 3 Ysselsteyn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP11014-va01

6.1 Algemeen

Juridische planbeschrijving

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering, en eventueel verdere uitwerking van het bestemmingsplan, is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding (nieuwe term voor de (plan)kaart conform de nieuwe Wro). Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moeten zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijke ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

In deze toelichting zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

  • de verbeelding;
  • de planregels;
  • de wijze van toetsen;
  • de afzonderlijke artikelen.

Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemming(en) voor de gronden geldt/gelden. Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.


Planregels

De opbouw van de (plan)regels sluit aan op de SVBP 2008 en luidt als volgt:

  • Hoofdstuk1: Inleidende regels. Dit hoofdstuk bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten moeten worden bepaald, zodat interpretatieverschillen zoveel mogelijk voorkomen worden.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen opgenomen. De op de verbeelding aangegeven bestemmingen worden nader beschreven en er wordt bepaald op wijze gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens wordt per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. De bestemmingen zijn in alfabetische volgorde geplaatst.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels. In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld, die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat vanuit praktisch oogpunt het de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene aanduidings-, gebruiks- en afwijkingsregels en de procedureregels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. In dit laatste hoofdstuk staan de overgangsregels, waarin de bebouwen en gebruik omschreven wordt welke vallen onder het overgangsrecht en de slotregel.

Wijze van toetsen

Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd. Allereerst op de verbeelding nagaan welke bestemming(en) en aanduiding(en) voor de gronden zijn opgenomen. Daarna in de regels kijken naar de bepalingen van het/de artikel(en) met de bestemming(en) die voor de gronden geldt/gelden. Past het aangevraagde of geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving en de nadere detaillering hiervan (hierbij ook kijken naar de bepaling inzake strijdig gebruik)? Is het antwoord nee, dan kan het in ieder geval niet zonder meer volgens het bestemmingplan. Eventueel (indien wenselijk) kan worden nagegaan of de ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden soelaas bieden. Is het antwoord ja , dan moet vervolgens bij de bouwregels worden bekeken welke nadere situerings- en maatvoeringsregels van toepassing zijn. Is de functie niet op de betreffende plaats toegestaan of klopt de maatvoering niet, dan kan ook in dit geval eventueel (indien wenselijk) gebruik worden gemaakt van de ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden. Tenslotte moet worden gekeken of voor de activiteit geen aanlegvergunning vereist is.