direct naar inhoud van Regels
Plan: De Spurkt - NL.IMRO.0984.BP20008-on01
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP20008-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.4 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd. Het bebouwingspercentage wordt berekend over de gronden van het bouwperceel welke binnen en buiten het bouwvlak zijn gelegen.

1.5 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt.

1.6 bestaand
  • a. onder bestaande bebouwing wordt verstaan: bebouwing welke op het tijdstip van de inwerkingtreding dit bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. onder bestaand gebruik wordt verstaan: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat en is toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge het bepaalde in dit plan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 detailhandel

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling en verkoop en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijfsactiviteit waaronder, volumineuze (grootschalige) detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.17 ecologische voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van diverse fauna nabij (Rijks)infrastructuur met als doel het opheffen van de barrièrewerking van genoemde infrastructuur.

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 geluidsgevoelig object

een woning en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.20 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.21 grondoppervlak

oppervlak op maaiveldniveau.

1.22 groothandel

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.23 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming in functioneel en architectonisch opzicht het belangrijkste is.

1.24 inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.25 interne ontsluitingsstructuren

(straat)verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van de op het terrein gelegen bouwpercelen.

1.26 interne voertuigbewegingen

voertuigbewegingen, zoals een heftruck, die uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwperceelgrenzen en/of in bedrijfsgebouwen ten behoeve van de betreffende bedrijfsactiviteiten ter plaatse, met uitzondering van de aan en afvoerbewegingen.

1.27 kantooractiviteiten

activiteiten die in overwegende mate bestaan uit administratieve werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die worden uitgevoerd uit hoofde van juridische, bancaire, ontwerptechnische of hiermee vergelijkbare dienstenverlenende beroepsgroepen, dan wel werkzaamheden welke verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen of hiermee vergelijkbare instellingen, zonder dat er sprake is van een baliefunctie.

1.28 maaiveld

bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.29 milieucategorie

milieucategorieën van bedrijven zoals opgenomen in de bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.30 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.31 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.32 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of het dakvlak uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, luifels, liftopbouwen of -kokers, antennes, reclame-uitingen, technische installaties en noodtrappen, met uitzondering van uitgebouwde gedeeltes van een gebouw.

1.33 ondergronds

beneden het peil.

1.34 opslag

het opslaan van goederen of materialen en/of een gebouw dat ten behoeve van opslag wordt gebruikt.

1.35 peil
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.36 plan

het bestemmingsplan De Spurkt van de gemeente Venray, met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP20008.on01.

1.37 risicovolle inrichting
  • a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel;
  • b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen, dan wel;
  • c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.38 Staat van Bedrijfsactiviteiten

bedrijfsactiviteitenlijst ontleend aan de VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering' zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

1.39 stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindeling, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvorm in zijn omgeving.

1.40 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan 'De Spurkt'.

1.41 voorzieningen van algemeen / openbaar nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.

1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen

boven- en ondergrondse voorzieningen ten behoeve van waterberging of -infiltratie en voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van (hemel)water, zoals leidingen, watergangen, waterlopen, waterpartijen en wadi's.

1.43 wadi

een bovengrondse voorziening voor de afvoer van water door drainage, infiltratie en filtering, zoals een ondiepe greppel of een groenvoorziening.

1.44 weg

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.2 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

verticaal vanaf het peil tot de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, installaties, liftschachten, lichtkoepels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

horizontaal tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.

2.9 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Foerageergebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Foerageergebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. instandhouding, ontwikkeling en versterking van de natuurlijke waarden en het foerageergebied van de Das en de Steenuil al dan niet in combinatie met agrarisch grondgebruik;
  • c. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  • d. voorzieningen van algemeen/openbaar nut.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Foerageergebied' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, mest en producten;
  • b. het storten, aanbrengen of toepassen van (mest)stoffen die niet noodzakelijk zijn ter verbetering of instandhouding van de kenmerkende vegetatie en flora, ;
  • c. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting door tijdelijke werknemers;
  • d. het gebruik van gronden voor niet-agrarische activiteiten;
  • e. het gebruik van gronden voor het bewerken van agrarische producten;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten behoudens activiteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf waarbij de mest afkomstig is van hetzelfde bedrijf;
  • g. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar niet- grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  • h. het aanbrengen van tijdelijke lage tunnels en een ondergrond voor containervelden, niet zijnde een bouwwerk;
  • i. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  • j. het gebruik van hagelnetten.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, opslagen en installaties:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven met categorie 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven met categorie 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven met categorie 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven met categorie 1 t/m 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven met categorie 1 t/m 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. verkeersdoeleinden;
  • c. kantooractiviteiten ten dienste van de onder a genoemde bedrijvigheid, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de kantooractiviteiten mag worden aangewend;

met de daarbij behorende

  • d. interne ontsluitingsstructuren;
  • e. (voorzieningen ten behoeve van) laden en lossen en parkeervoorzieningen;
  • f. voet- en rijwielpaden;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. overige bijbehorende voorzieningen;
  • i. voorzieningen van algemeen/openbaar nut;
  • j. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen waarbij voldaan moet worden aan het bepaalde in artikel 12.4;
  • k. parkeervoorzieningen waarbij voldaan moet worden aan het bepaalde in artikel 12.5.

met dien verstande dat:

  • l. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;
  • m. geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • n. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • o. op bouwpercelen aangewezen voor meerdere milieucategorieën zijn bedrijven toegestaan tot de op dat perceel ten hoogste toegelaten milieucategorie, met dien verstande dat bij de situering van de verschillende bedrijfsonderdelen de voor het bouwperceel geldende milieuzones bijbehorende bij de milieucategorieën in acht genomen moeten worden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen slechts die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemmingen passen.

4.2.2 Gebouwen

Ten aanzien van de situering en maatvoering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  • b. de kavelgrootte van een bouwperceel bedraagt minimaal 1 hectare;
  • c. het maximale bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 65% per bouwperceel;
  • d. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • e. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de hoogte van bouwwerken zoals luifels, transportbanden, silo’s en kranen bedraagt maximaal 15 m;
  • c. de hoogte van onverlichte reclamezuilen en andere onverlichte reclame-uitingen (ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf) bedraagt maximaal 15 m;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 10 m;
  • e. containers en/of trailers tot een hoogte van maximaal 9 m, mits gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en niet zichtbaar vanaf de openbare weg.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredig nadelige gevolgen voor:

  • a. het straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de externe veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.2 sub c voor een verhoging van het maximaal toegestane bebouwingspercentage tot 75%;
  • b. artikel 4.2.2 sub e voor het oprichten van een zijgevel op een afstand kleiner dan 5 m van de zijdelingse bouwperceelgrens, niet liggend aan de bestemming Groen, waarbij wordt voldaan aan brandveiligheidsvoorschriften en toegankelijkheid van blusvoertuigen;

mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige gronden en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 MER plichtige inrichtingen

Nieuwe bedrijfsactiviteiten of veranderingen van bestaande bedrijfsactiviteiten waarop het bepaalde in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage van toepassing is, zijn niet toegestaan.

4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functie(s);
  • b. detailhandel;
  • c. het opslaan en stallen van materialen buiten de bebouwing, met inachtneming van hetgeen onder 4.2.3. sub e;
  • d. bevi-inrichtingen;
  • e. het bedrijfsmatige gebruik van gronden en bebouwing, daaronder begrepen de interne
    voertuigbewegingen, indien dit gebruik leidt tot stikstofemissie. Onder het genoemde strijdige
    gebruik wordt niet verstaan de uitstoot van stikstof veroorzaakt door de externe voertuigbewegingen van en naar de gronden en bebouwing.
  • f. bedrijfsmatige gebruik van gronden en bebouwing, mits er geen onaanvaardbare gevolgen optreden ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1 sub a onder 1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', voor het toestaan van een bedrijf in milieucategorie 2, dan wel voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt op de 'staat van bedrijfsactiviteiten', dat qua aard en omvang van de milieuhinder gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in milieucategorie 2;
  • b. artikel 4.1 sub a onder 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', voor het toestaan van een bedrijf in milieucategorie 4.1, dan wel voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt op de 'staat van bedrijfsactiviteiten', dat qua aard en omvang van de milieuhinder gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in milieucategorie 2 of 3.1;
  • c. artikel 4.1 sub a onder 3, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', voor het toestaan van een bedrijf in milieucategorie 4.1, dan wel voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt op de 'staat van bedrijfsactiviteiten', dat qua aard en omvang van de milieuhinder gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in milieucategorie 2, 3.1 of 3.2;
  • d. artikel 4.1 sub a onder 4, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt op de 'staat van bedrijfsactiviteiten', dat qua aard en omvang van de milieuhinder gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in milieucategorie 2, 3.1, 3.2, of 4.1;
  • e. artikel 4.1 sub a onder 5, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt op de 'staat van bedrijfsactiviteiten', dat qua aard en omvang van de milieuhinder gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in milieucategorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. ontsluiting ten behoeve van een bedrijf, uitsluitend ter plaatse van 'specifieke vorm van Groen- bedrijfsontsluiting';
  • d. ontsluiting van (aangrenzende) percelen;
  • e. voet- en rijwielpaden, onderhoudspaden en calamiteitenontsluitingen;
  • f. geluidwerende voorzieningen en/of grondwallen;
  • g. voorzieningen en bouwwerken van algemeen / openbaar nut;
  • h. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

Op of in de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 4,5 m bedraagt.

5.2.2 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 5.2 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Nutsvoorziening

Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 15.2 ten behoeve van een nutsvoorziening op of in de voor 'Groen' aangewezen gronden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de inhoud maximaal 350 m3 mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3,50 m1 mag bedragen;
  • c. het oppervlak maximaal 100 m2 mag bedragen;
  • d. geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos- en natuurgebieden;
  • b. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden en met daaraan nevengeschikt de bosbouwkundige waarde;
  • c. een en ander met bijbehorende ecologische voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de vleermuis en nestkasten en opstal voor dieren.
6.2 Bouwregels
  • 1. Op de gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
    • a. ondergeschikte bouwwerken, zoals afrasteringen en eenvoudige recreatief ondersteunende voorzieningen, zoals wegwijzers, informatieborden en zitbanken, waarbij de hoogte van de bouwwerken maximaal 2 meter mag bedragen en geldt dat ze naar aard en afmetingen bij deze bestemming passen;
    • b. gebouwen en overkappingen, ten behoeve van ecologische voorzieningen, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m bedraagt.
  • 2. Bij de bouw van de onder a toegestane bouwwerken, dan wel de aanwezigheid van de onder a genoemde bouwwerken, dan wel als gevolg van het te verwachten gebruik van de onder a genoemde bouwwerken mogen de natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  • a. het gebruik van de gronden voor agrarische doeleinden, anders dan ter ondersteuning en het beheer van de in het gebied voorkomende en/of te ontwikkelen waarden;
  • b. het storten, aanbrengen of toepassen van (mest)stoffen die niet noodzakelijk zijn ter verbetering of instandhouding van de kenmerkende vegetatie en flora;
  • c. elke vorm van detailhandel;
  • d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  • e. lawaaisporten;
  • f. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2;
  • g. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • h. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen).
  • i. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • j. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • k. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling).
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren:

  • a. a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
  • c. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • d. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • e. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • f. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • g. het dempen van sloten of greppels;
  • h. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen);
  • i. het planten van bomen en/of struiken.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.4.1 van de planregels vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het wijzigen van de natuurvorm, zoals van bos naar heide, is toegestaan, mits e.e.a. plaatsvindt op basis van een beheerplan.
6.4.3 Afwegingskader

Een in artikel 6.4.1 van de planregels genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. kunstwerken;
  • e. voorzieningen van algemeen/openbaar nut;
  • f. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. overige bijbehorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

7.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 12 m;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 12 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden of opstallen ten behoeve van motorbrandstofverkooppunten.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
  • d. voet- en rijwielpaden, onderhoudspaden en calamiteitenontsluitingen;
  • e. (openbare) nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op of in de voor Water aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m bedraagt.

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding

9.1 Bestemmingsomschrijving

  • 1. De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de instandhouding van een hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende:
    • a. veiligheidszone;
    • b. masten en (veiligheids)voorzieningen.
  • 2. In geval van strijdigheid met andere bepalingen van de daar voorkomende bestemming(en) gaan de regels uit dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
9.2 Bouwregels

Voor bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • b. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • c. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 50 m;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken is toegestaan, mits de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouwen zijnde, na voorafgaand positief schriftelijk advies van de desbetreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de lid 1 bedoelde gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen en egaliseren;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dampen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het slopen van opstallen;
  • h. het aanleggen van een zonnepark;
  • i. het permanent opslaan van goederen of materialen;
  • j. het tijdelijk opslaan van brandbare stoffen en/of materialen.
9.5 Uitzondering van de vergunningplicht

Het verbod in lid 9.4 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerende strook betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.6 Voorwaarden vergunningverlening

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4 kan worden verleend nadat voorafgaand schriftelijk positief advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 10 Waterstaat - Beschermingszone watergang

10.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de nabij gelegen waterloop.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, mits:

  • a. het belang van de waterloop niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Burgemeester en wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' van de verbeelding verwijderen indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen de gevelgrenzen van de bestaande hoofd- en bijgebouwen;
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • d. de ondergrondse ruimte(n) mogen uitsluitend van binnenuit bereikbaar zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
12.2 Maximale bouwhoogte in verband met funnel militaire luchtmachtbasis de Peel

In verband met de ligging van het plangebied in de funnel van luchtmachtbasis de Peel bedraagt de bouwhoogte van die gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvoor in hoofdstuk 2 van deze planregels geen specifieke maximale bouwhoogtes zijn opgenomen of conform hoofdstuk 2 van de planregels geen maximale bouwhoogtes gelden, maximaal 179,6 m boven NAP.

12.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
12.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (delen van) bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze afwijkende maten en hoeveelheden, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (delen van) bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze afwijkende maten en hoeveelheden, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.4 Infiltratieplicht
12.4.1 Infiltreren op eigen terrein

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voor de aanwezige functie op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater.

12.4.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 voor zover op andere wijze in de nodige infiltratievoorziening wordt voorzien.

12.5 Parkeren
12.5.1 Parkeren op eigen terrein

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in “Bijlage 3 Parkeernormen Venray” die als bijlage bij de “Beleidsnota parkeernormen, Gemeente Venray” hoort. Indien deze nota niet toereikend is wordt getoetst aan de CROW publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

12.5.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsverlening verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.5.1 indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Algemeen gebruiksverbod

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

13.2 Algemeen verbod op uitoefening prostitutie

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de binnen dit bestemmingsplan gelegen gronden en opstallen voor prostitutiedoeleinden, dan wel de exploitatie van een seksinrichting of daarmee vergelijkbare vorm van bedrijf. Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  • a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft bijgebouwen;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit;
  • c. seksinrichting.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Geluidzone - industrie
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het industrielawaai op de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Indien hierbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken kunnen Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen in het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering ten aanzien van bouwhoogten, bebouwde oppervlakten, dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, en hoogten van bouwwerken geen bouwwerken zijnde, met ten hoogste 10%; mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1 meter, afwijken (ten behoeve van bebouwing of gebruik) van een bestemmingsgrens of van de ligging van de voorgevellijn, voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • c. de situering van een ondergeschikt bouwdeel buiten het bouwvlak;
  • d. het ten aanzien van een ondergeschikt bouwdeel afwijken van de ter plaatse toegestane maximale bouwhoogte.

15.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de (dubbel)bestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3,00 m1 mag bedragen.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen te wijzigen, mits:

  • a. de oppervlakte van het te wijzigen aaneengesloten bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt veranderd;
  • b. daardoor het door de gemeenteraad in dit bestemmingsplan vastgestelde beleid beter kan worden gerealiseerd;
  • c. de aanliggende bestemmingen overeenkomstig worden gewijzigd;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de wijziging stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
16.2 Wijziging in verband met werkelijke toestand

Onverlet het bepaalde in artikel 16.1 kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 17 Algemene procedureregels

17.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

17.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Artikel 18 Verwezenlijking in de naaste toekomst

Ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - verwezenlijking in de naaste toekomst' wordt de verwezenlijking van het plan in de naaste toekomst urgent geacht.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Overtreding algemene gebruiksregels

Overtreding van het bepaalde in artikel 12 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2o van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

19.2 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

19.3 Voorrangsregels
19.3.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

19.3.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • a. Waterstaat - Beschermingszone watergang;
  • b. Leiding – Hoogspanningsverbinding.

19.4 Oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten

Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen niet gebouwd worden binnen (geprojecteerde) 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van aanwezige risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en / of het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

De regels van dit bestemmingsplan worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'De Spurkt'.