direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleindorp 11 Merselo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP21017-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om het planologisch regime van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie AB nummer 346 en plaatselijk als Kleindorp 11 te Merselo, zodanig aan te passen, dat hier één vrijstaande woning kan worden gerealiseerd, welke in de lijn van en passend binnen het straatveld op deze braak liggende locatie zal (zullen) worden gesitueerd.

Het kadastrale perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Merselo' en heeft daarin de bestemming 'Wonen' gekregen, waarbij echter géén bouwvlak is opgenomen. Het bouwen buiten cq zonder een bouwvlak past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan.

De gemeente Venray heeft bij schrijven van 3 juli 2019 te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Kleindorp 11 Merselo ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie AB nummer 346 en plaatselijk als Kleindorp 11 te Merselo. Het plangebied beslaat een oppervlakte van 776 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0002.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0003.jpg"

Afbeelding: kadastrale kaart met plangebied

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Merselo   - bestemming 'wonen'
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 respectievelijk 4
- gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerszone
- gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop  
16 december 2014  
     
afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0004.jpg"  

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen deze bestemming is het bij afwezigheid van een bouwvlak niet mogelijk om te bouwen. Daarom is het noodzakelijk om een bestemmingsplanherziening te doen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Ruimtelijke en functionele structuren

2.1.1 Ruimtelijke en functionele structuur, stedenbouw en landschap

Merselo is een historisch gegroeid esdorp gelegen aan de rand van het beekdal van de Loobeek. De dorpskern ligt tussen drie essen, op de kruising van verschillende lokale wegen. Ten noorden en ten westen van Merselo liggen de hoger gelegen bouwlanden, aan de oostkant de weilanden op van oorsprong vochtige beekdalgronden.

Merselo kan gekarakteriseerd worden als een fraai gesitueerd esdorp in een open landschap met een historisch gegroeide ruimtelijke structuur en een eigen identiteit. Merselo is te typeren als een duidelijk herkenbare, betrekkelijk compacte kern. Om die reden is aan de noordzijde uitgebreid. Deze ontwikkeling impliceert een heldere ruimtelijke opbouw van de kern Merselo, waarbij de kern blijft groeien in dezelfde richting. De oudere wegen Grootdorp en Kleindorp zijn randwegen met lintbebouwing en dienen niet overschreden te worden. Het dorp beschikt over weinig openbaar groen, maar wel over enkele forse bomen op particuliere grond. Juist dit particulier groen bepaalt het beeld van Merselo. Ten noorden van de kern Merselo ligt het buurtschap Kleindorp, ten zuidwesten ligt de lintbebouwing aan de Haag en aan de Veldstraat/Bakelsedijk.

Op onderstaande afbeeldingen is het plangebied en de directe omgeving in beeld gebracht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0005.jpg"

Zicht op plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0006.jpg"

Zicht op plangebied komend vanuit de kern Merselo

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0007.jpg"

Zicht op plangebied in de richting van de kern Merselo

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0008.jpg"

Luchtfoto met plangebied in de rode cirkel

De belangrijkste functie van Merselo is de woonfunctie. De woonfunctie bestaat grotendeels uit eengezinswoningen, van het type twee-onder-één kap, geschakeld of vrijstaand. Rijtjeswoningen komen nauwelijks voor.

Merselo heeft - mede door zijn ligging nabij het winkelcentrum van Venray - weinig voorzieningen en openbare verblijfsruimte. In Merselo is het non-foodaanbod relatief zwaarder vertegenwoordigd dan het foodaanbod. Veel winkelvoorzieningen, zoals een kruidenier, zijn uit de kern Merselo verdwenen. Er zijn nog wel voorzieningen zoals een fietsenmaker en een café. Voor het merendeel doen de bewoners van Merselo hun zaken en inkopen in Venray. Naast de genoemde commerciële voorzieningen beschikt Merselo over gemeenschapshuis/clubhuis “D'n Hoek”, de RK-kerk met begraafplaats en een school. Recreatieve voorzieningen zijn er in de vorm van diverse sportvoorzieningen, -verenigingen en -accommodaties. Daarnaast zijn er een café, restaurant en een feestzaal in de kern Merselo.

Het plangebied ligt in de noordoostelijke rand van de kern Merselo en betreft een inbreidingslocatie; het invullen van deze braak liggende gronden is een mooie afronding van de bebouwing aan deze westelijke rand van Kleindorp.

2.1.2 Verkeer

In de omgeving van het plangebied zijn openbaar vervoersmogelijkheden in de vorm van een bushalte nabij de kerk op de kruising Kleindorp/Grootdorp, op een afstand van nog geen 150 meter van het plangebied.

Het project leidt tot extra verkeersbewegingen als gevolg van het feit dat er één woning wordt toegevoegd. De verwachte verkeersgeneratie van de woning zoals voorzien bedraagt circa 8 bewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. De toename van het aantal verkeersbewegingen is dus zodanig beperkt dat dit geen wezenlijke consequenties heeft voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Langs Kleindorp is geen verhoogd trottoir aangebracht, maar een wandelstrook welke door een molgoot wordt gescheiden van de rijbaan. Ter plaatse van het plangebied staan een tweetal bomen en een straatlantaarn in deze wandelstrook. Bij de ontsluiting van de nieuwe woningen zal met deze objecten rekening moeten worden gehouden. In Kleindorp zijn verkeersremmende maatregelen aangebracht in de vorm van zogenaamde punaises ter plaatse van T-splitsingen.

2.1.3 Groen en water

De hoofdlijnen van het gemeentelijke groenbeleid zijn vastgelegd in het Groenstructuurplan. In het groenstructuurplan worden aanbevelingen gedaan voor het ontwikkelen van een sterke groenstructuur, die aansluit bij de karakteristieke eigenschappen van elk dorp. Als algemene doelstellingen voor de kerkdorpen worden genoemd:

  • het versterken van de ruimtelijke opbouw van de landelijke kern en de onderlinge samenhang van de diverse groenvoorzieningen;
  • het tot stand brengen van een goede ruimtelijk relatie tussen het omringend landschap en het dorpsgroen;
  • de entrees van de dorpen markeren door een laanbeplanting met aanvullende beplanting die een verkeersremmende invloed kan hebben.

Het plangebied is gesitueerd aan het Kleindorp, nabij de splitsing met het Dorperveld, welke samen met het Grootdorp grofweg de kern Merselo omringt. Kleindorp is een weg met een snelheidsregime welke ter hoogte van het plangebied 30 km/uur bedraagt, en welke ter plaatse voorzien is van laanbeplanting.

De bestaande fysieke omgeving buiten het plangebied zal geen substantiële wijzigingen ondergaan als gevolg van de projectie van één vrijstaande woning. Het gat in de bebouwingsstructuur zal worden opgevuld op een wijze die passend is bij de woningen in de directe omgeving en waarbij een groene, landelijke invulling van het niet te bebouwen deel van het erf zal worden gestimuleerd. Onderdeel van die landelijke invulling is het infiltreren van het hemelwater binnen het plangebied.

2.2 Waarden van het plangebied e.o.

2.2.1 Natuur en landschap

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van Natura 2000-gebieden.

Het okerkleurige vlak heeft betrekking op de Boschhuizerbergen (op een afstand van ruim 5 km ten oosten van het plangebied) en het lichtgroene vlak betreft de Deurnsche Peel & Mariapeel ( op ruim 6 km van het plangebied). Op onderstaande afbeelding zijn beide gebieden ten opzichte van de kern Merselo weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0009.jpg"

Afbeelding: Natura 2000-gebieden rondom plangebied

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.

De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase dient te worden verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Echter, de praktijk leert dat ingeval er sprake is van de realisatie van maximaal 3 woningen op een afstand groter dan 5 km vanuit Natura 2000-gebieden, het projecteffect op die Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. In dat geval is er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof. In casu gaat het slechts op één woning, zodat hetprojecteffect niet zal zorgen voor een significante toename van de stikstofdepositie.

Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze ruime afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

2.2.2 Flora en fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is in gebruik als tuin; het gebouw in de noordwestelijke hoek zal behouden blijven en dienst gaan doen als bijgebouw behorende bij de woning welke tussen dat gebouw en de openbare weg zal worden gerealiseerd.

Water is binnen het plangebied sec niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat uit tuinieren op hobbymatige basis.

Gelet op het feit dat het begroeide erf bouwrijp zal worden gemaakt, is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project niet uit te sluiten, waardoor er een noodzaak is tot het uitvoeren van ecologisch veldwerk, tenzij dit bouwrijp maken plaatsvindt buiten het broedseizoen.

Dit flora en fauna-onderzoek is op 26 april 2021 uitgevoerd door FaunaConsult. Hierin is het volgende geconstateerd:

'Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Vogels

In de opgaande vegetatie in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.'

Het ecologisch onderzoek is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.

Alles potentieel faunaverstorende werkzaamheden zullen buiten  de periode 15 maart – 15 juli worden uitgevoerd, zodat het aspect ecologie geen belemmering is voor het project.

2.2.3 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, grotendeels de aanduiding "categorie 2" geldt (monumenten met zeer hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen) maar ook deels de aanduiding “categorie 4” geldt. Deze laatste categorie omvat droge en natte gebieden met een hoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0010.jpg"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

Deze categorieën zijn in het bestemmingsplan Merselo vertaald in de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie - 2 respectievelijk 4, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 250 m2 respectievelijk 500 m2 én de verstoringsdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.

Omdat het grootste deel van het plangebied in de zware categorie valt en groter is dan 250 m2 leidt tot een onderzoeksnoodzaak, is opdracht gegeven aan Econsultancy BV om dit archeologisch onderzoek uit te voeren. Tijdens dit onderzoek is het volgende geconstateerd:

'Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de ligging van het plangebied op een dekzandrug de kans daarop. Daarom is er aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Op basis van de waargenomen lichte bodemverstoringen en het ontbreken van een podzolprofiel in de top van de dekzandafzettingen kan de gespecificeerde archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag voor archeologische waarden uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. Voor archeologische waarden uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd blijft de hoge archeologische verwachtingswaarde gehandhaafd. Op basis van het behoud van een deels hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.

Gezien de in dit onderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Bovenstaand advies is van Econsultancy. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Venray). De bevoegde overheid neemt vervolgens een besluit.'

Het archeologisch onderzoek, daterend van 5 mei 2021, is als bijlage opgenomen bij de planstukken.

Voormeld onderzoek zal gevolgd dienen te worden door het opstellen van een programma van eisen ten behoeve van het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek.

De gemeente Venray heeft het advies van Econsultancy BV in het rapport over het archeologische vooronderzoek om vervolgonderzoek te doen door middel van proefsleuven, bij wijze van (selectie)besluit, overgenomen.

Aangezien het gaat om een bestemmingsplanherzieniging, dient het proefsleuvenonderzoek te zijn uitgevoerd vóórdat de omgevingsvergunning kan worden verleend voor de planrealisatie. Op basis van de resultaten van het vervolgonderzoek zal het bevoegd gezag een besluit nemen over nut en noodzaak van definitief onderzoek in de vorm van een opgraving. Bij een negatief besluit wordt het plangebied vrijgegeven en speelt het aspect archeologie geen rol meer.

Cultuurhistorie

Over een klein deel van het plangebied rust de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone 'Molenbiotoop' ter waarborging van de windvang van de molen "Nooit Gedacht" Merselo. Deze vanuit cultuurhistorie waardevolle molen is in 1867 gebouwd door Simon Lambertus van den Brekel, molenaar op de door zijn vader gebouwde molen in Haren bij Oisterwijk. Het metselwerk van de molen werd uitgevoerd door metselaars die vuurtorens bouwden in zee. Daardoor kreeg het metselwerk bijzondere aandacht en werden de muren nagenoeg waterdicht. De molen die twee koppels stenen had, stond goed in het gemaal en had veel klandizie uit de omliggende gehuchten. In 1899 kwam er een derde koppel blauwe stenen bij voor het malen van tarwe en boekweit. In 1927 werd aan de voorzijde van de molen een pakhuis gebouwd.

Tijdens een herfststorm in november 1975 sloeg de molen op hol en werd er veel vernield. De 'vang' van de molen raakte los, waardoor de wieken op drift raakten en de as van de molen in brand vloog. Een gedeelte van de 'vang' was verbrand en het hekwerk en de platen waren voor de helft weg. Jarenlang heeft de molen er 'kaal' bij gestaan maar het onvermijdelijke kwam.

In 1987 werd de molen aan de Stichting Nooit Gedacht verkocht. Door de inspanning en volharding van deze Stichting is het gelukt de molen te redden van de ondergang.

Het plangebied aan het Kleindorp 11 ligt op een afstand van ongeveer 280 m ten oosten van deze molen. De woonbebouwing in de kern Merselo bevindt zich tussen de molen en het plangebied in. Als gevolg van de beperkte goot- (en daarmee ook bouw-)hoogte van de nieuwe woningen, en de tussenliggende bebouwingsmassa's, behoeft het geen nadere uitleg dat de windvang van de molen als gevolg van onderhavig plan niet in het geding is.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Initiatiefnemer is voornemens om het planologisch regime van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie AB nummer 346 en plaatselijk als Kleindorp 11 te Merselo, zodanig aan te passen, dat hier één vrijstaande woning kan worden gerealiseerd, welke in de lijn van en passend binnen het straatveld op deze braak liggende locatie zal (zullen) worden gesitueerd.

De gemeente Venray heeft bij schrijven van 3 juli 2019 te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan.

Het zal gaan om een koopwoning van het type 'levensloopbestendig', waarbij het gehele woonprogramma zich op de begane grond bevindt, danwel de woning geschikt is of geschikt is te maken voor meerdere doelgroepen, al dan niet met beperkingen. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de voorwaarden van de gemeente. Bij het ontwerp van de nieuwbouw zal rekening worden gehouden met de verschijningsvorm van de woningen op de belendende percelen; enerzijds betreft dit een langevelboerderij uit 1920 en anderzijds een landelijke woning uit 1985, waarvan de kap voorzien is van wolfseinden.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting:

De nieuw te realiseren woning wordt ontsloten op het Kleindorp. Via de Beekweg is de Peelweg (N277) te bereiken waar het verkeer wordt opgenomen in de grotere verkeersstromen; via de Merseloseweg is er een snelle verbinding met het centrum van Venray.

Het project leidt tot extra verkeersbewegingen als gevolg van het feit dat er één woning wordt toegevoegd. De verwachte verkeersgeneratie bedraagt circa 8 bewegingen per woning per etmaal meer dan in de bestaande situatie. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. De toename van het aantal verkeersbewegingen is dus zodanig beperkt dat dit geen wezenlijke consequenties heeft voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Langs het Kleindorp is geen verhoogd trottoir aangebracht, maar een wandelstrook welke door een molgoot wordt gescheiden van de rijbaan. Ter plaatse van het plangebied staan een tweetal bomen en een straatlantaarn in deze wandelstrook. Bij het aanleggen van de nieuwe ontsluiting ten behoeve van de linker (zuidelijk) gelegen woning, dient rekening te worden gehouden met de noodzakelijke verplaatsing van de straatlantaarn, danwel de verplaatsing (kap en herplant) van een boom in het openbaar gebied.

In Kleindorp zijn verkeersremmende maatregelen aangebracht in de vorm van zogenaamde punaises ter plaatse van T-splitsingen.

In de omgeving van het plangebied zijn openbaar vervoersmogelijkheden in de vorm van een bushalte nabij de kerk op de kruising Kleindorp/Grootdorp, op een afstand van nog geen 150 meter van het plangebied.

Parkeren bij de nieuwe woning:

De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen.

Hiervoor is op betreffend perceel voldoende ruimte beschikbaar.

3.3 Groen- en watervoorzieningen

Het plangebied zal als regulier woonperceel worden ingericht, met bijbehorende tuin. De nieuwe woning zal zoveel mogelijk in gebiedseigen groen gezet worden.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien, anders dan eventueel een open hemelwaterinfiltratievoorziening waarover meer in hoofdstuk 6.

3.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de woning worden aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.

3.5 Duurzaamheid

De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Venray zijn hoog, zoals neergelegd in de Energiestrategie 2030 (zie voor de inhoud van deze strategie paragraaf 4.5.5). Vanaf 2020 is alle nieuwbouwproductie in de woning- en utiliteitsbouw energieneutraal. Deze ambitie is grotendeels wettelijk verankerd. Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, energie die nog nodig is komt uit groene bronnen.

De binnen het plangebied te realiseren woning zal in ieder geval energieneutraal zijn. In het bestemmingsplan kunnen alleen regels worden opgenomen die bijdragen aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Voor de uitleg van dit begrip is in de rechtspraak het criterium ‘ruimtelijk relevant’ ontwikkeld. Alleen regels die ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het bestemmingsplan opgenomen worden. Algemeen erkend wordt dat energietransitie een ruimtelijke impact heeft, maar de visie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat hiertoe geen regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.

De gemeente Venray zal daarom het aspect 'duurzaamheid' en 'energieneutraalheid', maar ook 'levensloopbestendigheid' opnemen in de met initiatiefnemer overeen te komen anterieure overeenkomst.

In onderhavig plan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien cq daar waar een afweging mogelijk is, worden overwogen:

  • de woning wordt niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woning zal worden aangesloten op een aardwarmtepomp ter verwarming en koeling van de woning;
  • in de woning wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woning zal een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woning wordt zeer goed geïsoleerd en heeft een zeer lage warmtevraag.

 

3.6 Privacy en bezonning

Voor een onaanvaardbare aantasting van privacy bij belendende percelen hoeft niet gevreesd te worden. De afstand tussen en de ligging van de nieuwe woning tot de woningen op de belendende en tegenovergelegen woningen, alsmede de vormgeving van de woningen, is zodanig dat er vanuit de nieuwe woning geen inkijk is op belendende percelen.

Weliswaar zal het gebruik van het perceel intensiever zijn, maar dit is niet zodanig dat dit onaanvaardbare schending van privacy tot gevolg heeft. Evenmin is er sprake van een onaanvaardbare verminderde lichtinval in de omliggende tuinen en woningen door het project.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.

Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:

  • 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er sprake van een toevoeging van 1 woning, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als overgangsgebied tussen 'overig bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0011.jpg"

Figuur: uitsnede uit POL-kaart

Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.

Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat waar mensen zich prettig voelen. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.

Kwantitatief ligt er dus een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. Het hoogtepunt van de regionale huishoudensgroei (basis voor de behoefte aan het aantal woningen) wordt inmiddels verwacht in 2036 (aldus 'Progneff 2019 Update'). Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. De ambities en uitgangspunten uit het POL2014 zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 en in gemeentelijke visies, waarbij met name het Dorpsontwikkelingsplan Merselo de behoefte aan nieuwe woningen in deze kern laat zien.

Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom), er al sprake is van een woonbestemming, de nieuwe ontwikkeling met de toevoeging van één vrijstaande woning van hoogwaardige kwaliteit is, waarbij gebouwd wordt voor de eigen behoefte binnen Merselo, is er geen strijdigheid met het POL 2014.

4.2.2 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Binnen afzienbare tijd zal voornoemd POL 2014 vervangen worden door de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (nu nog in 'ontwerp-fase'). Hierin wordt het woningbouwbeleid bestendigd. De woningbouwontwikkelingen worden vanuit een brede maatschappelijke context bekeken. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij de keuzes houdt de provincie rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast wordt de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid gezien. Het is van belang dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking dient de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal te worden benut, zowel kwantitatief als kwalitatief. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied.

Onderhavig verzoek past binnen die ambities van de provincie Limburg, doordat de woning wordt toegevoegd binnen bestaand bebouwd gebied en zal worden gerealiseerd naar de wens en de specifieke behoeften van de kopers.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.

In dit kader zijn de leden 1 en 5 van toepassing. Zoals in paragraaf 4.3 (Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (er hebben zich al kopers gemeld) en wordt een woning toegevoegd die qua kwaliteit, woningomvang en perceelsomvang beantwoorden aan een feitelijk aanwezige behoefte en tevens qua prijs marktconform is.

Voor het plangebied zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.3 Regionaal beleid

Op 22 september 2020 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

Het woningbouwproject zoals beschreven in paragraaf 3.1 van deze plantoelichting heeft consequenties voor de woningvoorraad in die zin dat er één woning wordt toegevoegd.

De geplande woning is geschikt voor het huisvesten van alle doelgroepen welke op zoek zijn naar een woning in een (qua prijs) gemiddeld doch kwalitatief heel mooi segment; de ligging op relatief korte afstand van stedelijke voorzieningen is daarbij een pre.

Het project is derhalve passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale Woonvisie Noord-Limburg.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'

In het coalitieakkoord 2018-2022 'Een gezonde toekomst voor Venray' is opgenomen dat de gemeente Venray wil komen tot een nieuwe strategische visie met een horizon tot 2030. Deze stip op de horizon moet richting geven aan de vraag waarin de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen gezien de actuele trends en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, energie, duurzaamheid, leefomgeving, gezondheid, demografie en technologie, maar ook kijkend naar de positie en rol van de gemeentelijke overheid.

Hiertoe heeft de gemeenteraad op 27 juni 2019 een nieuwe strategische visie vastgesteld; de Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Deze visie vervangt de Strategische visie Venray 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'.

De toekomstvisie geeft richting om de koers te bepalen waarlangs we de gevolgen van de trends en ontwikkelingen laten landen in de gemeente, binnen de gemeenschap van Venray én in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige (herijkte) strategische visie 'Tweede stad in de Peel' lopen door naar deze visie. 'Venray loopt voorop' geeft een eigentijdse vertaling van zelfsturing met een herijking van participatie en de rol van de overheid. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. Ook is samenwerking nader geduid als het gaat om de regio, met onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners.

Speciale aandacht verdient de komst van de Omgevingswet. De toekomstvisie 2030 is een belangrijke 'eerste stap' (identiteit, kwaliteiten, doelen) voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie. In dat traject zal de verdieping plaatsvinden op de toekomstvisie, meer specifiek in de ruimtelijke vertaling.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf concrete ambities geformuleerd:

"In het Venray van 2030:

  • 1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • 2. woon je groen en sociaal;
  • 3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische
  • 4. kansen;
  • 5. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • 6. is iedereen mobiel."

In de toekomstvisie worden weinig directe beleidsuitspraken gedaan over woningbouwontwikkelingen in de gemeente Venray. In ambitie 2 wordt geconstateerd dat Venray zich tot doel stelt, dat er voor de diverse doelgroepen voldoende woningen beschikbaar zijn, welke net iets energiezuiniger zijn dan gemiddelde woningen en welk ook levensloopbestendig zijn.

De invulling van de braak liggende kavel aan Kleindorp 11 met één woning waarbij duidelijk aandacht is voor levensloopbestendigheid en duurzaamheid, komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede en past goed bij de woonbebouwing in de omgeving en bij de woonwensen/-behoeften in kleine kernen. Hierdoor is het plan in overeenstemming met de toekomstvisie.

4.4.2 Volkshuisvestingsbeleid

In mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Venray 2017: Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. De woonvisie geeft op hoofdlijnen de visie van het gemeentebestuur voor de komende jaren. De visie heeft de focus op de rol van het wonen in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat in Limburg, dat wordt aangeduid als een anticipeergebied, er tegen de stroom in nog 3 plaatsen zijn die groeien; één daarvan is de gemeente Venray.

De kwaliteit van het wonen speelt een grote rol voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Venraynaren en is zeker ook van belang voor de economische ontwikkeling van Venray.

Met deze woonvisie wil de gemeente ervoor zorgen dat Venray zich ook op langere termijn positief ontwikkelt. De focus ligt op het beantwoorden van de groeiende vraag naar woningen in Venray voor de komende jaren. Om de verwachte groei te kunnen opvangen, zijn woningen nodig om de nieuwe wens van de woonconsument te kunnen vervullen: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee willen wij tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee willen wij de waarde van onze bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.

Er is al veel gezegd en geschreven over de planovercapaciteit. Er wordt aan gewerkt om de overcapaciteit te verminderen. Toch wil de gemeente dat niet te rigoureus doen, omdat er ruimte nodig is om de voorziene groei van Venray te kunnen opvangen. Het komt er dan op aan, dat waar nodig én mogelijk de overcapaciteit wordt omgezet naar plannen, die een bijzondere bijdrage leveren aan Venray.

In casu heeft onderhavig project betrekking op de toevoeging van één woning aan het woningaanbod in de kern Merselo. Hierdoor zal de woningvoorraad stijgen, doch hierover heeft de gemeenteraad de 'beleidsregel woningtoevoeging' opgesteld. Hieraan is de volgende subparagraaf gewijd.

4.4.3 Structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Merselo

In mei 2019 is de Structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Merselo opgesteld. Hierin is onder andere de woningbehoefte in deze kern onderzocht.

Geconstateerd is dat het wenselijk is dat er steeds voldoende ruimte en mogelijkheden zullen zijn om aan de actuele woningbehoefte van dat moment te kunnen voldoen. Dit geldt zowel voor nieuwbouw als voor aanpassing (verbouw) van bestaande bebouwing. Voor iedereen die in Merselo wil wonen moet daarvoor de kans en de mogelijkheid zijn.

In de ruimtelijke visie van Merselo zijn een aantal zoeklocaties voor woningbouw opgenomen. Een projectontwikkelaar is bezig met plannen voor woningbouw ter hoogte van Grootdorp 35.

Bovendien zal, na de gewenste verplaatsing van basisschool De Lier, de huidige schoollocatie de eerste aangewezen woningbouwlocatie zijn die ontwikkeld zal worden. Een stap die nu genomen moet worden, is een uitwerking van een stedenbouwkundig plan, rekening houdend met de wensen en behoefte van buurtbewoners en overige inwoners. Uitgangspunt is dat er in fases zeker ruimte zal komen voor levensloopbestendige woningen voor ouderen en starters, afgestemd op de behoefte van dat moment. Ook het bouwen van een woning in eigen beheer zal tot de mogelijkheden behoren. Tevens is er nog ruimte voor woningbouw aan het Kleindorp (voorheen zoekgebied ‘Capelleveld’).

Uit voornoemd document blijkt dus dat al rekening is gehouden met grotere woningbouwplannen aan het Capelleveld, dat een uitbreidingsgebied betreft. De braakliggende locatie aan Kleindorp 11 is verder niet specifiek benoemd in het document, maar gelet op het bovenstaande ligt het in de rede dat levensloopbestendige woningen voor ouderen en starters ook (zeker) op deze inbreidingslocatie tot het wensenpakket van deze kern hoort.

Met onderhavig plan wordt aan deze wens/woningbehoefte voldaan, omdat de toe te voegen woning levensloopbestendig zal worden uitgevoerd en met name geschikt is voor senioren die in Merselo zelf willen (blijven) wonen, maar eventueel ook voor starters op de woningmarkt of andere woonrugenten.

4.4.4 Energiestrategie

In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2-neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e Uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Met de Energiestrategie en het bijbehorende UP zijn de doelstellingen en de gefaseerde uitvoering op lange en korte termijn uitgewerkt.

De gemeente is voor het bereiken van de energiedoelen afhankelijk van alle energiegebruikers en energieleveranciers in de gemeente: bedrijfsleven, huishoudens, instellingen etc. De samenleving laat zich echter niet door de overheid sturen om energie te besparen of lokaal duurzaam op te wekken. Daarvoor moet er in de samenleving vooral ruimte zijn die leidt tot creativiteit en innovatie van de bedrijven en inwoners zelf. De overheid heeft daarin een rol als partner die samenwerkt, belemmeringen wegneemt, faciliteert en het goede voorbeeld geeft. De betrokkenheid van de overheid zorgt voor het aanjagen en versnellen van de gewenste ontwikkelingen.

Het streefbeeld in 2030 voor woningen laat zich als volgt schetsen:

  • Gebouwen hebben de laagste energievraag
  • Gebouwen worden energiecentrales
  • Slimme netwerken zorgen voor optimale uitwisseling
  • 50% van de bestaande woningen en gebouwen zijn 50% energiezuiniger en 50% van de woningen voorziet in 100% van eigen energievraag

In paragraaf 3.5 is reeds aan de orde gekomen welke duurzaamheidsmaatregelen in onderhavig plan voor de realisatie van de nieuwe woning voorzien zijn.

4.4.5 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de nota grondbeleid 2011. Deze bijdrage bestaat uit € 2.500,- per kavel. De tegenprestatie vindt zo veel mogelijk ter plaatse en/of in de nabijheid van de ingreep plaats. Indien dit niet mogelijk is, komt de bijdrage ten goede van het kwaliteitsfonds stedelijk gebied.

4.4.6 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Merselo   - bestemming 'Wonen'
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 respectievelijk 4
- gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerszone
- gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop  
16 december 2014  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21017-va01_0012.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen deze bestemming is het bij afwezigheid van een bouwvlak niet mogelijk om woningen te bouwen. Daarom is het noodzakelijk om een bestemmingsplanherziening te doen.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Kleindorp en Grootdorp zijn aangewezen als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h, evenals de overige wegen in de kern Merselo.

Het plangebied valt niet binnen een haaks op de weg gelegen geluidszone van overige wegdelen.

Op 20 mei 2021 is door K-Plus een akoestische beschouwing opgesteld ten behoeve van het bepalen van het woon- en leefklimaat. Uit de berekeningen blijkt dat de gevelbelasting, zou deze worden getoetst volgens de systematiek van de Wet geluidhinder, zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarmee is aangetoond dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit verkeerslawaai zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.

Het onderzoek is integraal als bijlage toegevoegd.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen gesitueerd.

5.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

In december 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door HMB (rapportage is als bijlage toegevoegd). In dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:

'Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de laag gebroken dakpannen en gebroken puin (deellocatie B) en de druppelzone van de asbestverdachte dakbedekking (deellocatie C) verdacht is ten aanzien van een (bodem)verontreiniging met asbest. Voor het overige is de onderzoekslocatie (deellocatie A) onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het (bodem)onderzoek is gebaseerd op de NEN 5707, de NEN 5740 en de NEN 5897.

Gehele onderzoekslocatie (deellocatie A)

Geconcludeerd wordt dat de hypothese “onverdachte locatie” geen stand houdt. In de grond zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden aangetoond en in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten cadmium en nikkel aangetoond.

Voor de verhoogde gehalten cadmium en nikkel in het grondwater zijn geen duidelijke oorzaken of bronnen aan het licht gekomen. Het aantreffen van verhoogde gehalten metalen is een bekend verschijnsel in de provincie Limburg, derhalve kan gesteld worden dat de verontreiniging in het grondwater verhoogde achtergrondgehalten betreffen.

Asbestverdachte materialen tussen gebroken dakpannen en gebroken puin (deellocatie B) Geconcludeerd wordt dat de deelhypothese “verdachte locatie” stand houdt. In de laag gebroken dakpannen en gebroken puin ten zuiden van de schuur is asbest aangetoond in gehalten boven de maximale samenstellingswaarde.

De verhoogde gehalten asbest zijn te relateren aan de asbesthoudende materialen in de betreffende laag.

Druppelzone asbestverdachte dakbedekking schuur (deellocatie C)

Geconcludeerd wordt dat de deelhypothese “verdachte locatie” geen stand houdt. In de grond ter plaatse van de druppelzone van de asbestverdachte dakbedekking is geen asbest aangetoond in een gehalte hoger dan de interventiewaarde en de rapportagegrens. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ter plaatse van proefgat A02, onder de tegelverharding, de laag asbesthoudende gebroken dakpannen en gebroken puin is aangetroffen.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt een belemmering / beperking voor het gebruik van de onderzoekslocatie. Of de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de gebroken dakpannen- en gebroken puinlaag een belemmering vormt voor de voorgenomen onroerend zaak transactie is afhankelijk van hetgeen partijen overeenkomen.

Aanbevelingen

Aangezien de gewogen gehalten asbest in de laag gebroken dakpannen en gebroken puin ten zuiden van de schuur de maximale samenstellingswaarde overschrijden, is een nader onderzoek conform het gestelde in de NEN 5897 “Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat” noodzakelijk.

Het onderzoek is onder Kwalibo (een onderdeel van het Besluit bodemkwaliteit) uitgevoerd. Het betreft echter geen partijkeuring. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van verwerkingskosten. Door derden kan, ongeacht de resultaten van dit (bodem)onderzoek, een keuring van de af te voeren partij verlangd worden.'

5.3 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met één woning zonder meer onder de Regeling NIBM.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De woning is te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 400 meter) geen risicovolle inrichtingen.

5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N270 (Deurneseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ruim 2,5 km.

Het plangebied bevindt zich verder ruim 5 km van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr.is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter.

5.5 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.5.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.5.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied bevindt zich in de rand van de bebouwde kom van Merselo en betreft een inbreidingslocatie, gelegen tussen burgerwoningen.

In de directe nabijheid (binnen een straal van 150 meter) van het plangebied bevinden zich enkele maatschappelijke bestemmingen welke geheel passend zijn in een woonomgeving en een bedrijf. Het betreft achtereenvolgens de volgende locaties:

Adres   soort bedrijf   richtafstand   feitelijke afstand  
Kleindorp 2   kerkhof   10 m   120 m  
Coppelenberg 3-3a   schoolgebouw   30 m   105 m  
Kleindorp 5   utiliteitsbouw   max. 30 m   105 m  
Coppelenberg 1   nutsvoorziening   max. 30 m   105 m  

Alle richtafstanden worden ruimschoots gehaald, zodat er geen sprake is van belemmeringen van functies onderling.

Aan de overzijde van het plangebied liggen agrarische gronden. Hierom moet rekening worden gehouden met de spuitzone die hierbij kan horen. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

De heersende windrichting is zuid-west. De nieuwe woning is gepland ten westen van de (mogelijk te spuiten) agrarische gronden, zodat drift in beginsel van de woning af gaat.

Aan alle zijden rondom de nieuw te realiseren woning zijn reeds een woning van derden gelegen. Het bouwvlak waarbinnen de nieuwe woning wordt gerealiseerd, bevindt zich binnen een afstand van 50 meter uit deze agrarische gronden.

Echter, ingeval van spuiten van gewassen, dient de agrariër al rekening te houden met woningen van derden die dichter bij de te bewerken gronden zijn gesitueerd. Indien hiermee rekening wordt gehouden, kan gesteld worden dat ook ter plaatse van onderhavig plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat garandeerd kan worden en de agrariër in zoverre niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.

5.6 Kabels, leidingen en straalpaden

5.6.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.6.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerend zijn voor het project.

5.6.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op zodanige hoogte, dat met de planregels de toegestane bouwhoogte van het "object" niet boven 65 meter boven NAP uit zal komen en dus geen belemmering vormt voor de radarverbinding.

Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.

5.6.4 Niet gesprongen explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de eisen genoemd in de Toetssteen Openbare Ruimte 2019 van de gemeente Venray gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
  • 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 40 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.

Ook in het kader van het beleid van het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden, hetgeen betekent dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.

  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.

Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.

  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.

  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Schoonhouden, scheiden, zuiveren.

  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.

  • 7. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

  • 8. Beheer en onderhoud regelen.

Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 200 m² (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.

Het plangebied is op de grondwaterkaart van Nederland gelegen binnen grondwatertrap VII. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstanddieptes (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. De gemiddeld hoogste grondwaterstand in grondwatertrap VII ligt tussen 80 en 140 centimeter gemeten vanaf het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt dieper dan 120 centimeter vanaf maaiveld. De bodem bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand.

Uit gegevens van het Waterschap Limburg blijkt dat de bodem van het plangebied een matig infiltrerend vermogen heeft: de K-waarde van de bodem ligt tussen de 0,45 en 0,75 m/dag.

Voor de bepaling van de capaciteit van de gekozen infiltratievoorziening dient, conform het beleid van het waterschap Limburg, het afwateringssysteem gedimensioneerd te worden op een bui van 100 millimeter. Dit betekent dat de voorziening over een bergend vermogen van 20 m3 dient te beschikken.

Er zal worden voorzien in een infiltratievoorziening voor 20 m3 waardoor de kans op problemen als gevolg van hemelwater zoveel mogelijk voorkomen zullen worden. Deze open dan wel gesloten infiltratievoorziening zal geïntegreerd worden in de tuin behorende bij de woning en kan gerealiseerd worden in de vorm van een vijver, verlaging in het erf (wadi) of bijvoorbeeld een grindkoffer of krat.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan Merselo.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

Binnen het plangebied liggen enkele zones welke bestemmingsoverschrijdend zijn. Hierbij dient gedacht te worden aan de luchtvaartverkeerszone van het militaire vliegveld ‘De Peel’ en de bij de molen behorende molenbiotoop. Voor deze zones zijn gebiedsaanduidingen opgenomen en de bijbehorende regelingen die daar ter plaatse van toepassing zijn, staan verwoord in de ‘Algemene aanduidingsregels’.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

In een tussen de gemenete Venray en initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, zal het planschadeverhaal worden geregeld. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer. Verder is er sprake is van een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet en zal er een anterieure overeenkomst gesloten moet worden.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het project is in vroegtijdig stadium al besproken in een vergadering van de Dorpsraad Merselo en ook met de aangrenzend eigenaren en huurders. Allen hebben kennis kunnen nemen van de schetsen en van niemand is vernomen dat er overwegende bezwaren zijn tegen het project.

Omgevingsdialoog

Omwonenden zijn door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de plannen. Een verslag van deze omgevingsdialoog is aan het bevoegd gezag ter hand gesteld.

9.2 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken na de ter inzagetermijn, omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betreft een termijn van orde.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg  

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken, 17 december 2021 tot en met 27 januari 2022, voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.