Plan: | Deurneseweg 176 Ysselsteyn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP22012-va01 |
Aan de Deurneseweg 176 in het buitengebied van Ysselsteyn is het bedrijf 'Strijbos Agro Facilities B.V.' actief, dat zich toelegt op de op- en overslag van agrarisch verwante producten. De initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de westzijde van het bedrijfsperceel 4 silo's te realiseren om meer en efficiënter granen op te kunnen slaan.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Deurneseweg 176 in het buitengebied van Ysselsteyn, gemeente Venray. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied (rode cirkel) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Deurneseweg 176, ten noordwesten van de kern Ysselsteyn. De Deurneseweg is de westelijke ontsluitingsweg van Ysselsteyn. Aan weerszijden van de weg zijn verschillende (agrarische) bedrijven en een enkele burgerwoning gelegen. De omgeving heeft een landelijk karakter en bestaat naast de bebouwing langs de wegen uit landbouwgronden, watergangen, bospercelen en erfbeplanting rondom de bedrijfsgebouwen en woningen.
Binnen het plangebied is het bedrijf 'Strijbos Agro Facilities b.v.' actief. Het betreft een bedrijf dat zich toelegt op de op- en overlag van agrarisch verwante producten zoals veevoedergrondstoffen (o.a. granen) en grondstoffen voor de mestverwerking en gasproductie. Vooraan op het bedrijfsperceel staat een bedrijfswoning met tuin. Het bedrijfsgedeelte ligt direct achter de woning en is via een met de woning gedeelde oprit langs de oostgevel van de woning ontsloten op de Deurneseweg. De bedrijfsbebouwing wordt in de huidige situatie gebruikt om grondstoffen los op te storten. Dit is een arbeidsintensief proces, aangezien de grondstoffen met een loader weer opgeschept en vervoerd dienen te worden. Daarnaast kan dit ertoe leiden dat grondstoffen verontreinigd raken met zand of andere op de vloer aanwezige resten van andere partijen grondstoffen.
De agrarische gronden direct ten westen van het bedrijfsperceel zijn in gebruik ten behoeve van akkerbouw. Verder is het plangebied landschappelijk ingepast door meerdere solitaire bomen in de voortuin van de bedrijfswoning evenals aan de westelijke en oostelijke perceelsgrens. Navolgende afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: pdokviewer.nl)
Het bestaande bedrijf blijft ook in de toekomstige situatie binnen het plangebied gevestigd. Ten westen van het bedrijfsperceel wordt de oprichting van 4 nieuwe silo's (in de vorm van graansilo's) mogelijk gemaakt, ieder met een hoogte van 20 meter. De eigenaar van de locatie heeft behoefte aan een ruime opslagcapaciteit om de op- en overslag van agrarisch verwante producten op de locatie verder te ontwikkelen. Deze behoefte komt voort uit het gegeven dat de huidige manier om de producten op te slaan zeer arbeidsintensief is, alsmede verontreiniging van de producten kan veroorzaken. Om in deze behoefte te kunnen voorzien, is gekeken naar verschillende bedrijfsmogelijkheden. Vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik bleek verplaatsing naar een bedrijventerrein of uitbreiding van het bedrijf op een locatie elders niet wenselijk te zijn. De oprichting van silo's met bijbehorende hoogte maakt het mogelijk de bedrijfsvoering op de huidige locatie in stand te houden. De silo's worden voornamelijk gebruikt voor het opslaan van graan. Om kiemvorming te voorkomen moeten de granen worden belucht. Dit gebeurt door van onderaf de silo lucht te blazen. Bij smallere en hogere silo's (schoorsteeneffect) is dit proces van beluchten vele malen efficiënter dan bij brede lage silo's. Door te kiezen voor vier grote silo's in plaats van een groot aantal kleinere silo's kunnen daarnaast grotere homogenen partijen graan worden opgeslagen. Daar komt bij dat vanuit technisch oogpunt geldt dat het losmechaniek en de beluchtingsinstallatie onderin de silo en het vulmechaniek bovenin de silo voor een hoge en een lage silo hetzelfde zijn. De los- en vulmechanieken en de beluchtingsinstallatie zijn veruit het duurste deel van de silo, dus ook vanuit kostenoogpunt zijn hoge silo's veel gunstiger dan lage silo's.
Op de locatie is reeds sprake van een relatief groot bedrijf in een grootschalig landschap waarbij in de omgeving meerdere grote (agrarische) bedrijven liggen. De realisatie van 4 silo's met een hoogte van 20 m is ruimtelijk acceptabel op deze locatie. Door het toevoegen van extra groen worden de silo's ingepast in het landschap. Tevens wordt aan de zuidzijde een deel van de bedrijfsbestemming omgezet in een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden. Aan de westzijde wordt de bedrijfsbestemming uitgebreid om de silo's te kunnen plaatsen. Om een beeld te geven van de toekomstige terreininrichting is een inpassingsplan opgesteld. Aan de hand van navolgende uitsnede zal het plan verder worden toegelicht. Het volledige landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als bijlage 2 bij de regels.
Uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan (bron: G. Paumen Tuin- en Landschapsarchitect)
Het beplantingsplan omvat het aanplanten van een struikensingel en bomenrij aan de westzijde van het plangebied rondom de silo's. Aan de oostelijke perceelsgrens worden bomen aangeplant, om de bestaande landschappelijke inkadering te versterken. Aan de voorzijde van het perceel wordt een groene buffer gerealiseerd tussen de silo's en de Deurneseweg, bestaande uit een vijver ten behoeve van waterberging en solitaire bomen. Gestippeld is een geplande bedrijfsruimte voor de opwekking van energie door middel van biomassa.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
De silo's hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 1.260 m². Daarmee is er sprake van een stedelijke ontwikkeling en dient de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. In de huidige situatie worden de grondstoffen, zoals granen los gestort op de vloeren in de bedrijfsruimten, wat intensief is en gevoelig voor eventuele verontreiniging met zand of andere op de vloer aanwezige resten van andere partijen grondstoffen. Er is daarom behoefte aan betere opslagruimte in de vorm van de 4 silo's. Door de grondstoffen in silo's op te slaan kunnen deze bovendien worden belucht zodat kiemvorming en bederf kan worden voorkomen. Er is daarmee sprake van behoefte aan de vier silo's.
Verplaatsing van de activiteiten naar een bedrijventerrein, zoals het terrein aan de Agrobaan, is geen reële optie. Daar zijn geen vrije kavels op het bedrijventerrein aanwezig met een omvang geschikt voor het bedrijf. Ter indicatie: het huidige bestemmingsvlak aan de Deurneseweg 176 is een kleine 2 hectare, de grootste nog beschikbare kavel op het industrieterrein aan de Agrobaan is een kleine hectare. Met twee locaties werken is logistiek een onmogelijke opgave. Vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik in het buitengebied is verplaatsing in combinatie met uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Agrobaan ook niet logisch.
Omdat verplaatsing van het bedrijf elders niet haalbaar is gebleken, is vervolgens afgewogen of realisatie in het landelijk gebied en op de bestaande locatie ruimtelijk acceptabel is. De gewenste beperkte bedrijfsuitbreiding past binnen de context van de trends die binnen de agrarische sector zijn waar te nemen. Er is sprake van een schaalvergroting waarbij bedrijven vaak beschikken over meerdere locaties en de gebouwen op een locatie sterk in omvang groeit. Op steeds meer locaties is sprake van de bereiding van veevoer, de verwerking van mest of verwerking van plantaardige producten. Steeds meer bedrijven willen meer invloed op de afzet van de producten. Deze trends hebben invloed op de verschijningsvorm van de bedrijven in het landelijk gebied.
Binnen het plangebied is sprake van een relatief groot bedrijf waarbij het gebruik van de silo's aansluit bij de aanwezige activiteiten. Mede gezien de genoemde ontwikkelingen in het landelijk gebied is de uitbreiding een logische uitbreiding van het bestaand bedrijf. De locatie is gelegen in een grootschalig landschap waarbij in de omgeving meerdere grote (agrarische) bedrijven liggen. De locatie is goed ontsloten op de Deurneseweg. Ter plaatse zijn maximaal gebouwen van, na afwijking 12 meter toegestaan, terwijl silo's van 20 meter beoogd zijn. Bovendien kunnen de silo’s aan de Deurneseweg worden gecombineerd met de bestaande opslagen in de bedrijfsruimte en de weegbrug op de locatie. Bovendien is er op deze locatie ruimte om de silo's met groen te omkaderen en wordt het moment aangegrepen om het hele bedrijf (nog) beter landschappelijk in te passen. Gezien de trends in het landelijk gebied en op basis van bovenstaande overwegingen is de uitbreiding op de locatie ruimtelijk acceptabel. De uitbreiding op de huidige locatie is daarmee de beste optie.
De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee succesvol doorlopen.
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.
De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:
Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'land- en tuinbouw' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt rekening houdt met de Ladder voor duurzame verstedelijking. De regionale afspraken over wonen zijn met een Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd in de provinciale omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg mag alleen voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen, dient te worden verantwoord op welke wijze het plan aansluit bij de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Voorliggend initiatief voorziet echter niet in het toevoegen van nieuwe woningen, waardoor een nadere verantwoording in het kader van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg niet aan de orde is.
Uitsnede kaart 2 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 (bron: Omgevingsverordening Limburg)
Planspecifiek
Als onderdeel van het provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 relevante artikelen opgenomen voor dit initiatief.
Landelijk gebied
Zoals uit voorgaande kaartuitsnede blijkt ligt het plangebied (rode markering) binnen het 'landelijk gebied', regio 'Noord-Limburg'. Voor het 'landelijk gebied' worden in de Omgevingsverordening Limburg geen specifieke regels gesteld.
Borging Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)
Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. De borging van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarom nader aan bod in paragraaf 3.3 'gemeentelijk beleid'.
Voorliggend initiatief past binnen het provinciale beleid.
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuw bedrijf maar in de uitbreiding van bestaande bedrijfsmogelijkheden. Desondanks komt het initiatief tegemoet aan het bepaalde in de toekomstvisie dat er sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing bij de oprichting van een nieuw bedrijf. Het plangebied beschikt in de bestaande situatie al over verschillende landschappelijke kwaliteiten. In het beplantingsplan van bijlage 2 bij de regels zijn deze kwaliteiten uiteengezet. In de regels is geborgd dat de bestaande landschapskwaliteiten voor de toekomst behouden blijven en worden versterkt.
Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.
Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:
Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.
Planspecifiek
De uitbreiding van het bedrijf wordt op een passende wijze in de omgeving ingepast, waarbij met het beschermen en versterken van de belangrijkste waarden rekening wordt gehouden. Het plan is daarmee niet in strijd met de ambities van de omgevingsvisie.
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde, welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
De uitbreiding van het bedrijf heeft geen noemenswaardige toename van de verkeersaantrekkende werking tot gevolg, zie ook 4.4. Binnen het bestaande bedrijf is voldoende ruimte om te voldoen aan de parkeerbehoefte, zie ook 4.4. Het initiatief heeft geen toename van de parkeerdruk in de openbare ruimte tot gevolg. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.
Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.
In november 2021 is de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat bij de uitvoering en monitoring opgenomen dat een Ruimtelijk KwaliteitsKader voor het hele gemeentelijke grondgebied opgesteld wordt. In de Omgevingsvisie wordt ook een beschrijving van de waarden gegeven. Het betreft de waarden:
Deze waarden vormen gezamenlijk de basis voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Door de ruimtelijke kwaliteit van Venray te beschermen en te versterken wordt aangesloten bij het motto van de Omgevingswet ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’. Het opgestelde Ruimtelijk KwaliteitsKader geldt zowel voor het landelijk als voor het stedelijk gebied. Hierin wordt de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd in de vorm van kenmerken en streefbeelden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan het Ruimtelijk KwaliteitsKader waarin wordt vastgelegd welke kwaliteiten belangrijk zijn om te behouden en welke ontwikkelingen waar gewenst zijn. Het Ruimtelijk KwaliteitsKader vormt ook een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen het deelgebied 'Jonge ontginningsgronden'. Kenmerken van dit gebied betreffen onder meer lintbeplanting, veel grasland, planmatige verkaveling met sloten als grenzen, rechtlijnige bouwkavels, bedrijfsgebouwen bestaande uit grote bouwmassa's die compact op de kavel staan en agrarische bedrijvigheid. Het gebied herbergt waarden als grootschalige openheid, rationele verkavelingsstructuur, laangebeplanting, bossen als achtergrond/grens van het landschap en genormaliseerde beken en waterlopen.
Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de in het deelgebied geldende landschappelijke kwaliteiten. De te treffen ingrepen zijn opgenomen in paragraaf 2.2 en het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 2 bij de regels. Hiermee is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit beoogd. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Ruimtelijk KwaliteitsKader.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010', vastgesteld op 14 december 2010 en de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels', vastgesteld op 20 september 2017 door de gemeente Venray. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk KwaliteitsKader' (vastgesteld op 31 oktober 2023). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, waarop het plangebied is aangeduid met de rode lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch'. Ter plaatse van de bedrijfsbestemming geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mestverwerking' en er is één bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Op het noordelijke deel van de bedrijfsbestemming is een bouwvlak van circa 1,2 ha opgenomen. Daarbinnen zijn bedrijfsgebouwen toegestaan met een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 10 m en 6 m. Het maximum bebouwd oppervlak is afgebakend via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 5.260 m²'. Ter plaatse van het plangebied gelden ook de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Als onderdeel van de luchtvaartverkeerzone geldt ook de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 72 m'.
Strijdigheid met het vigerende bestemming
De oprichting van de opslagsilo's op de gewenste plek is zonder de aanwezigheid van een bouwvlak en bedrijfsbestemming niet toegestaan. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van het planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, de onderzoeksrapportage is bijgevoegd als bijlage 1. Uit het onderzoek is op te maken dat de onderzoekslocatie als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is.
Binnen het vooronderzoeksgebied is verder geen sprake van deellocaties welke verdacht zijn ten aanzien van bodemverontreiniging. Ter plaatse wordt dan ook geen bodemverontreiniging verwacht welke zich uitstrekt tot binnen de onderzoekslocatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 62583 (aan de Deurneseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 16,3 µg/m3 | 18,7 µg/m3 | 9,7 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie silo's ten behoeve van de opslag van agrarisch verwante producten) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de eventuele niet noemenswaardige toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een geluidgevoelige functie aan het plangebied. In paragraaf 4.1.5 is tevens gemotiveerd dat het bedrijf geen geluidshinder tot gevolg heeft op milieugevoelige objecten uit de omgeving. Een nader onderzoek vanuit het aspect geluid is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Wet Geurhinder en veehouderij.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend op basis van de omvang en kenmerken van het bedrijf, voor de tweede (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren') gelden minimumafstanden tot geurgevoelige objecten. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Voor dieren met een geuremissie is per diercategorie per stalsysteem een geuremissiefactor vastgesteld. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in de regeling wordt genoemd betreft het ‘vaste afstandsdieren’. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende geurnormen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Geurgevoelig object gelegen in: | Maximaal toegestane geurbelasting (odourunits per m³ lucht) |
Concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m³ |
Concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
Niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m³ |
Niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m³ |
Tabel A, normen voorgrondbelasting Wet geurhinder en veehouderij
Als het een veehouderijbedrijf is met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgelegd
gelden de volgende eisen:
Deze afstanden worden gemeten als kortste afstand tussen een emissiepunt en de buitenzijde van het geurgevoelige object.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder een geuremissiefactor altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit is 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom.
De minimumafstanden gelden niet voor ruimte-voor-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten).
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties of andere geurgevoelige functies mogelijk maken moet worden getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet daarnaast worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de Wet geurhinder en veehouderij is ook geregeld dat een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij, qua geur daarna nog steeds (bij de beoordeling van een aanvraag van een veehouderij in die omgeving) beschouwd dient te worden als een woning bij een veehouderij.
Geurverordening gemeente Venray.
De gemeenteraad van de gemeente Venray en de gemeenteraad van de voormalige gemeente Meerlo-Wanssum hebben een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Nadien heeft de gemeente Venray haar verordening nog aangepast in die zin dat voor een viertal locaties de geurnorm gewijzigd is.
In deze verordeningen (inclusief de wijziging van de gemeente Venray) wordt afgeweken van de wettelijke normen uit de Wgv. Beide geurverordeningen zijn inmiddels samengevoegd tot één verordening waarbij de uitgangspunten ongewijzigd zijn gebleven. De normen uit deze samengevoegde verordening zijn:
Gebied: | Maximaal toegestane geurbelasting (odourunits per m³ lucht) |
Zoekgebieden woningbouw | 8,0 ouE/m³ |
Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen | 8,0 ouE/m³ |
Vakantiepark de Witte Vennen, clustering TBS/Pascalis/Dichterbij |
8,0 ouE/m³ |
Bedrijfsterreinen | 8,0 ouE/m³ |
Plangebied Burgemeester Ponjéestraat in Wanssum | 7,0 ouE/m³ |
Voor de bestaande woongebieden in Wanssum | 2,50 ouE/m³ |
Voor de bestaande woongebieden van Venray, Leunen, Smakt, Vredepeel, Ysselsteyn, Oostrum, Merselo, Castenray, Oirlo, Veulen, Blitterswijck en Geijsteren. |
3,0 ouE/m³ |
Buitengebied | 14,0 ouE/m³ |
Timmermannsweg 13 Ysselsteyn, Ringweg 33a Ysselsteyn, Pater Tulpstraat 24 Ysselsteyn, Horsterweg 70/70a/70b Castenray |
8,0 ouE/m³ |
Tabel B, normen voorgrondbelasting Verordening geurhinder en veehouderij
Op de 'Kaart behorende bij Aanpassing verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Venray september 2009' is per deelgebied ingetekend wat de normstelling is.
In de gebiedsvisie behorende bij de geurverordening is geen specifieke definitie of uitwerking opgenomen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wél is aangegeven dat de afwijkende normering uit de geurverordening niet mag leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray.
In de ‘Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray’ heeft de gemeente Venray vastgelegd wat wordt verstaan onder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het opstellen van deze aanvulling op de gebiedsvisie en het vastleggen van de normen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heeft de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij (Infomil 2007) als basis gediend.
In onderstaande tabel is de maximale waarde van de voor- en achtergrondbelasting weergegeven waarbij volgens de gemeente Venray nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Maximale belasting (odourunits per m³ lucht) | ||
Gebied | Achtergrond | Voorgrond |
Bestaande woongebieden Venray, Oostrum, Smakt, Geijsteren, Blitterswijck en Wanssum | 13,0 ouE/m³ | 6,5 ouE/m³ |
Bestaande woongebieden Ysselsteyn, Veulen, Castenray, Oirlo, Leunen, Heide en Merselo | 20,0 ouE/m³ | 6,5 ouE/m³ |
Zoekgebied woningbouw Wanssum | 13,0 ouE/m³ | 7,0 ouE/m³ |
Overige zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen | 20,0 ouE/m³ | 8,0 ouE/m³ |
Vakantiepark de ‘Witte Vennen’ en de Clustering TBS/Pascalis/Dichterbij’ | 13,0 ouE/m³ | 7,0 ouE/m³ |
Buitengebied | 20,0 ouE/m³ | 14,0 ouE/m³ |
Planspecifiek
Met het plan worden geen geurgevoelige objecten toegevoegd. Er vinden geen wijzigingen plaats ten aanzien van het woon- en leefklimaat op de locatie in het kader van de voorgrond- en achtergrondgeurbelasting. Nadere toetsing hieraan is niet nodig.
Het houden van dieren maakt geen onderdeel uit van de toekomstige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Geurhinder als gevolg van toekomstige agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied op omliggende geurgevoelige objecten kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
In omgekeerde werking heeft voorliggend initiatief door het ontbreken van het toevoegen van geurgevoelige objecten ook geen belemmering van bedrijfsactiviteiten van agrarische bedrijven uit de omgeving tot gevolg. Nader onderzoek vanuit het aspect geur is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het bestaande bedrijf continueert de bestaande bedrijfsvoering. De nieuwe silo's voorzien in de op- en overslag van agrarisch verwante producten. Hiervoor wordt het bestemmingsvlak in westelijke richting uitgebreid, terwijl aan de zuidelijke zijde de bedrijfsbestemming gedeeltelijk verdwijnt. Het type bedrijfsactiviteiten dat wordt toegevoegd aan het plangebied is op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aan te merken als een milieucategorie 2 bedrijf voor 'opslaggebouw' waar een maximale richtafstand voor geldt van 30 m op basis van geluid. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object in de omgeving betreft de burgerwoning direct ten oosten van het plangebied. De afstand van de dichtstbijzijnde bedrijfsgrens tot de woning bedraagt ca. 120 m. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Er blijft bij omliggende milieugevoelige objecten daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten. Het nieuwe bedrijf is niet aan te merken als een risicovolle inrichting waardoor het bedrijf geen risico vormt voor kwetsbare objecten uit de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).
Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.
Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte benutten. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.
Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:
* De norm van 60 mm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op een oppervlaktewater gelden de normen van het waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorziening minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Het waterschap adviseert overigens om altijd, dus ook als er geen verbinding is tussen infiltratievoorziening en oppervlaktewater, 100 mm aan te houden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Het initiatief heeft een toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied tot gevolg van circa 3.500 m². In het vervolg van de ontwikkeling, tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen, zullen maatregelen zijn uitgewerkt. Te denken valt aan de aanleg van infiltratiekratten om overtollig hemelwater op te vangen en af te voeren naar de bodem of de aanleg van een infiltratiepoel (zie ook het Landschappelijk inpassingsplan). Uitgangspunt is om overtollig hemelwater niet af te voeren naar het riool. Hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. De infiltratievoorzieningen krijgen een inhoud om een neerslaggebeurtenis van 60 mm te kunnen verwerken. Vanwege de toename van verhard oppervlak van 3.500 m² volgt daaruit een minimale inhoud van de infiltratievoorzieningen van 210 m³. Binnen eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om infiltratievoorzieningen met de benodigde capaciteit te realiseren.
Afvalwater
De bestaande bedrijfswoning is en blijft aangesloten op het aanwezige drukriool. Al het aan de bedrijfsactiviteiten gerelateerde afvalwater wordt separaat opgevangen en afgevoerd en wordt niet op het drukriool geloosd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van het planvoornemen is een Flora- en fauna-inspectie uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd als bijlage 4.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' ligt op ca 1,45 km ten noorden van het plangebied. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zijn AERIUS-berekeningen voor de aanlegfase (bijlage 2) en gebruiksfase (bijlage 3) met betrekking tot stikstofdepositie uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat voorliggend plan niet leidt tot een toename van de hoeveelheid stikstofdepositie voor zowel aanleg- als gebruiksfase. In de gebruiksfase is een afname van de hoeveelheid stikstofdepositie. Gelet op de ruime afstand en de kleinschaligheid van voorliggend initiatief, kunnen verdere externe negatieve effecten (stof, licht, geluid) op voorhand uitgesloten worden.
Soortenbescherming
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht.
In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan. Omdat vogels sporadisch ook buiten de periode 15 maart – 15 juli broeden, kan het verwijderen van opgaande vegetatie toch leiden tot overtreding van de Wnb. Indien blijkt dat er broedende vogels aanwezig zijn, dan mogen deze niet worden verstoord. Ook mogen in gebruik zijnde nesten niet worden vernield.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeerssituatie
Op basis van ervaringscijfers van het aanwezige bedrijf binnen het plangebied is navolgend beeld geschetst van de verkeersbewegingen behorende bij het bedrijf. In navolgende opsomming is al rekening gehouden met de aanwezigheid en ingebruikname van de nieuwe silo's. Deze silo's worden opgericht om een andere wijze van opslag mogelijk te maken en hebben daarmee geen effect op de totale milieuvergunde verkeersbewegingen van het bedrijf.
In de aanwezige milieuvergunning van het bedrijf is reeds rekening gehouden met de verkeersgeneratie. Voorliggend initiatief heeft geen toename van het aantal verkeerbewegingen ten opzichte van de milieuvergunde situatie tot gevolg. Het bedrijf blijft via de huidige oprit op de Deurneseweg ontsloten. Voorliggend initiatief heeft daarmee geen noemenswaardig effect op de verkeerssituatie ter plaatse.
Parkeren
Op basis van de beperkte uitbreiding van het bedrijfsperceel neemt ook de parkeerbehoefte beperkt toe. In de bestaande situatie zijn er ter plaatse van de bedrijfslocatie (eigen terrein) in totaal 15 parkeerplaatsen aanwezig voor personenauto's en vier parkeerplaatsen voor vrachtauto's. Op basis van de praktijkervaringen van het bedrijf blijkt dat deze parkeervoorzieningen ruimschoots voorzien in de parkeerbehoefte. Door de komst van de silo's zal de parkeerbehoefte van het bedrijf niet noemenswaardig toenemen. Mogelijk neemt het aantal werknemers beperkt toe door de bedrijfsuitbreiding. De toename van de parkeerbehoefte die daaruit volgt kan worden opgevangen door de huidige parkeervoorzieningen die ruimschoots binnen eigen terrein aanwezig zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een landschap dat vanuit het aspect cultuurhistorie een beschermde status kent. Ook liggen er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en 'Buitengebied Venray 2010, herziening
regels' worden alle mogelijke archeologische waardevolle resten in de bodem beschermd via regels in het
bestemmingsplan. Hierin is ter plaatse van het plangebied geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Derhalve is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie). Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.
Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen bouwontwikkelingen mogelijk die zijn aan te merken als een bouwplan zoals bedoeld in de grondexploitatiewet. Tussen gemeente en initiatiefnemer wordt daarom geen exploitatieovereenkomst afgesloten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en de herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' en bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het
bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente heeft in juli 2022 het Beleidsplan Vergunningen, Toezicht en Handhaving in de fysieke leefomgeving vastgesteld. Het beleidsplan bevat naast een visie, analyse en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
Volgens de visie van de gemeente Venray op toezicht en handhaving staat in de gemeentelijke werkwijze een gezonde, veilige, duurzame leefomgeving centraal. Toezicht en handhaving zijn instrumenten om de kwaliteit van de leefomgeving te vergroten en te waarborgen.
De gemeente heeft de strategie met betrekking tot toezicht en handhaving in 4 stappen verdeeld:
Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de relevante belanghebbende instanties. De provincie Limburg heeft het initiatief beoordeeld en geen opmerkingen. Na overleg met het waterschap is de toelichting van het plan aangevuld.
Voor het plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. In het kader van voorliggende ontwikkeling heeft er een omgevingsdialoog plaatsgevonden (zie bijlage 5). Vanuit de omgeving is aangegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen het planvoornemen.
Het plan heeft tussen 3 november 2023 tot en met 14 december 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.