Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Coppelenberg 3 Merselo |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.TAM25001-on01 |
Het voorliggende plan heeft betrekking op de herontwikkeling van de voormalige basisschoollocatie 'De Lier' aan de Coppelenberg 3 in Merselo (gemeente Venray) naar een woningbouwlocatie.
Door de verhuizing van de basisschool naar de nieuwe multifunctionele accommodatie in het dorp is er plaats vrijgekomen voor woningbouw op deze locatie. De van Grunsven Groep (hierna: initiatiefnemer) heeft de tender gewonnen voor de herontwikkeling van de schoollocatie naar een hofje met 16 grondgebonden woningen met het plan 'De Lierhof'.
Het plangebied heeft op dit moment grotendeels een maatschappelijke functie en deels een verkeersfunctie (o.a. evenemententerrein). Het initiatief past niet binnen de regels van het Omgevingsplan gemeente Venray (van rechtswege). Gedurende de overgangsfase zal een wijziging van het omgevingsplan verlopen middels de tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) ofwel een TAM-omgevingsplan.
Het plangebied is gelegen centraal in het dorp Merselo aan de Coppelenberg 3 en staat kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie AB, nr's 135, 262 en 401 en heeft een oppervlakte van circa 5.113 m².
Het plangebied wordt globaal gezien als volgt begrensd:
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit TAM-omgevingsplan.
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geldt het tijdelijke Omgevingsplan gemeente Venray, in werking getreden op 1 januari 2024. Dit tijdelijke omgevingsplan omvat het voormalig bestemmingsplan 'Merselo', zoals de gemeenteraad van de gemeente Venray dat heeft vastgesteld op 16 december 2014. Ter plaatse van het plangebied gelden op basis van dit bestemmingsplan de functies 'Maatschappelijk - Gemengd' en 'Verkeer'. De functie 'Verkeer' is tevens voorzien van de functieaanduiding 'evenemententerrein'.
Verder is het hele plangebied voorzien van de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie 4'. Indien de verstoring meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm moet de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
Daarnaast is vanwege de molen aan de Grootdorp 93 het hele plangebied voorzien van de gebiedsaanwijzing 'vrijwaringszone - molenbiotoop' voor bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element. Tenslotte heeft het hele plangebied de gebiedsaanwijzing 'luchtvaartverkeerzone'.
Uitsnede tijdelijk omgevingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat de beoogde ontwikkeling van 16 woningen met bijbehorende voorzieningen niet past binnen de geldende functies, zal van het tijdelijke omgevingsplan moeten worden afgeweken om de woningbouw mogelijk te maken.
Vandaar dat in de onderhavige motivering wordt onderbouwd dat, ondanks dat het woningbouwplan niet passend is binnen de regeling van het tijdelijke omgevingsplan, sprake is van een ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL).
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planafwijking beschreven en is het voorgenomen plan getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege en zijn de strijdigheden in beeld gebracht. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waarbij zowel de ruimtelijke aspecten als functionele aspecten aan de orde komen.
Juridische toelichting
In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling toegelicht.
Verantwoording
In de hoofdstukken 4 en 5 worden onder meer het (beleids)kader en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.
Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 en 7, gaan in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en het participatietraject.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)
In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op het feit of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Op dit moment bevindt zich in het plangebied een voormalige schoolgebouw met schoolplein en aan de zijde van het Kleindorp een kleinschalige evenemententerrein.
Impressie bestaand schoolgebouw
Impressie bestaande situatie met schoolgebouw aan zijde Coppelenberg
Impressie bestaande situatie zijde met kleinschalig evenemententerrein aan zijde Kleindorp
In de directe omgeving van het plangebied komen naast woningen aan de Coppelenberg en het Grootdorp ook verschillende maatschappelijke voorzieningen voor in de vorm van een kinderopvang (Grootdorp 32) een jeugdhuis (Kleindorp 1) en een kerk (Kleindorp 2). Ook is er een kleinschalig bedrijfsperceel gelegen direct aangrenzend aan het plangebied aan de Kleindorp 5.
Het plan ‘De Lierhof’ zet in op ‘vitaal wonen in het hart van de gemeenschap’. Er komen in totaal 16 grondgebonden woningen, met name voor senioren en starters, om de doorstroming in Merselo te bevorderen.
‘De Lierhof’ is ontworpen met respect voor de bestaande dorpscultuur, bebouwde omgeving, groen en historie. Er komt een gemeenschappelijk woonhof met ruimte voor activiteiten van en door de inwoner van Merselo. Verder worden bestaande bomen en hagen zoveel mogelijk behouden en is er ruimte voor vergroening. Parkeren wordt zoveel mogelijk geclusterd zodat er vanuit de woningen een optimaal zicht is op het groen.
Situatietekening planopzet (Bron: bouwbedrijf van Grunsven, d.d. 22 november 2024)
Aan de westzijde van het plangebied komt een hofje met 6 levensloopgeschikte seniorenwoningen bestaande uit 1 bouwlaag met kap. Centrale punt van het hofje wordt gevormd door een wadi met daarin enkele bomen.
Het parkeren wordt zoveel mogelijk geclusterd achter de 2 twee-onder-één-kapwoningen aan de zijde van de Coppelenberg. Deze woningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap en kunnen optioneel levensloopgeschikt worden uitgevoerd.
Tenslotte komen er 2 korte blokken met 4 rijwoningen aan de oostzijde van het plangebied voor starters. Ook deze woningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap. Van deze 8 woningen zullen er 4 als sociale huurwoning verhuurd worden en 2 als sociale koopwoning verkocht worden (zie voor meer uitleg subparagraaf 4.5.2 Omgevingsprogramma Wonen 2022 - 2026).
Voor het aspect parkeren wordt verder verwezen naar paragraaf 5.12 van deze motivering.
Qua duurzaamheid zijn alle woningen energiezuinig en voorzien van zonnepanelen en een warmtepomp. Er komen vleermuiskasten in de gevels van de woningen en de parkeerplaatsen worden voorzien van halfverharding. Tevens krijgt het plangebied een flinke groene impuls door een centrale groene wadi met enkele bomen aan de westzijde en een langgerekte groenzone (wadi) met bomen ter hoogte van de zichtlijn naar de kerk, die ten oosten van het plangebied is gelegen.
Het TAM-omgevingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het omgevingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Venray. Woningbouw op deze locatie past niet in het van het tijdelijk omgevingsplan onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Merselo', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het Omgevingsplan gemeente Venray wordt het als hoofdstuk 22e toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venray gelezen te worden.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit omgevingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk zijn vormgegeven. De regels zijn onderverdeeld in 5 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan gemeente Venray. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling in het plangebied. Daarom worden in de regels alleen bepalingen opgenomen die specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling in het plangebied.
Hoofdstuk 2: Regels over functies en gebiedsaanwijzingen
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Voor onderhavig TAM-omgevingsplan voor het plangebied is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het bestemmingsplan 'Venray' en het bestemmingsplan 'Venray 2e partiële herziening (reparatie div.)'. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
Verder is er in dit geval één gebiedsaanwijzing voor archeologische waarde ('Waarde - Archeologie 4'). Ook zijn in dit hoofdstuk de gebiedsaanwijzingen 'luchtvaartverkeerzone' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels voor functies en activiteiten
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.
Hoofdstuk 5: Overgangsregels
In dit hoofdstuk is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige TAM-omgevingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd. Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige omgevingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het TAM-omgevingsplan moet worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt. Voor meer info, zie: https://docs.geostandaarden.nl/ro/HRTAMomplan/.
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat aan hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22e wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22e van het Omgevingsplan gemeente Venray.
Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).
Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende functies met verschillende kleuren weergegeven. Daarnaast zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Artikel 7 Groen
De groenvoorzieningen van enige omvang binnen het plangebied vallen binnen deze functie waardoor een groene invulling van de openbare ruimte wordt geborgd. Op locaties met deze functie zijn behalve groenvoorzieningen ook waterpartijen (inclusief waterbergende en infiltrerende voorzieningen), speelvoorzieningen, sport- en wandelgelegenheden toegestaan.
De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
Artikel 8 Verkeer
Deze functie is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
Artikel 9 Wonen
De nieuwe woningen mogen worden gebouwd ter plaatse van deze functie binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, die een maximum diepte van 12 m kennen. Ook bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen in het bouwvlak worden opgericht. Deze mogen echter ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. In de regels is verbaal opgenomen waaraan bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, moeten voldoen.
De maximum goothoogtes en het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak worden geregeld door middel van maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.
Voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden is van belang dat aan huis verbonden beroepen onder voorwaarden rechtstreeks zijn toegestaan in een gedeelte van de aanwezige gebouwen. Voor aan huis verbonden bedrijven is een omgevingsvergunning vereist. Het uitsluiten van zaken als detailhandel en meer parkeerbehoefte zijn de voornaamste.
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Aspecten fysieke leefomgeving en milieu aan bod.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 1 oktober 2021 hebben de Provinciale Staten van Limburg de 'Provinciale Omgevingsvisie Limburg' vastgesteld. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030 - 2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
Hoofdopgaven
In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:
Limburgse principes en algemene zonering
Bij (nieuwe) ontwikkelingen kiest de provincie voor maatwerk en daarbij wordt rekening gehouden met het karakter en de mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. De afweging vindt plaats op basis van de onderstaande Limburgse principes:
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering (landelijke gebieden, bebouwde gebieden en infrastructuren). Die zonering bouwt voort op de ‘tijdloze’ karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem en de typering en ontwikkeling van het ruimtegebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia.
Wonen en leefomgeving
De omgevingsvisie houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid. Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Verder is er ook speciale aandacht voor de betaalbaarheid van woningen, aangezien kansen voor sommige doelgroepen afnemen door de stijgende prijzen.
Planspecifiek
In lijn met de Limburgse principes is het woongebied zodanig ingericht en ontsloten dat het mogelijkheden biedt voor mensen om elkaar te ontmoeten en er te recreëren. Aan de west- en zuidzijde van het plangebied komen groene zones, die ruimte bieden voor ontmoeting. Met het bouwen van de nieuwe woningen vindt er herstructurering plaats van een voormalige school plaats in de bestaande bebouwde kern Merselo. Bij de planuitwerking is rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren middels de ontwikkeling van een groene geleding en behoud van zichtlijnen richting de kerk.
De beoogde ontwikkeling omvat in lijn met de omgevingsvisie zowel betaalbare, als levensloopbestendige woningen. De woningen worden duurzaam en energiezuinig gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. De daken van de woningen wordt afgekoppeld en al het hemelwater kan op eigen terrein infiltreren.
Uiteraard worden de woningen gasloos uitgevoerd en er zal daarnaast sprake zijn van goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een warmtepomp en er worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken.
Er is hiermee sprake van een duurzame verstedelijking, zie ook paragraaf 5.13. Er wordt aangesloten bij de regionale en gemeentelijke woonvisie, zoals onderbouwd in subparagrafen 4.3.1 en 4.5.2. Daarmee past het voornemen binnen de Provinciale Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening is op 1 januari 2024 in werking getreden en vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Limburg. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Uit de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied valt binnen de gebiedsaanwijzing 'landelijke kern'. Dit is onderdeel van het bestaand bebouwd gebied. In artikel 12.1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een omgevingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als:
Omdat de ontwikkeling van 16 woningen in de kern Merselo past binnen de regionale en de gemeentelijke woonvisie, zoals onderbouwd in subparagrafen 4.3.1 en 4.5.2, en er overeenstemming is binnen de regio, wordt aan het bepaalde in artikel 12.1 voldaan. Het plan is in het regionaal overleg van 19 augustus 2024 afgestemd en goedgekeurd, waarmee aan dit artikel wordt voldaan.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat het voornemen past binnen de Omgevingsverordening.
In het plangebied zijn geen provinciale en regionale belangen in het geding.
De Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 september 2020, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo, Venray sturing geven aan de regionale woningmarkt.
Bij nieuwbouw kiest de regio ervoor om te werken met een kwalitatieve richtlijn. De basis hiervoor wordt gevormd door huishoudensprognoses, de referentieprognose is Progneff, maar (indien kwalitatief wenselijk) blijft er ruimte om de ‘goede dingen’ te blijven realiseren. Dit is geen vrijbrief om ongebreideld woningbouwplannen toe te voegen. Hiervoor zijn uitgangspunten geformuleerd, waaraan alle bouwplannen moeten voldoen die binnen de kwalitatieve richtlijn vallen (ook Ruimte voor Ruimte plannen worden hieraan getoetst). Hieronder worden de regionale uitgangspunten weergegeven:
Planspecifiek
Het voorliggende woningbouwinitiatief op een herstructureringslocatie in de bestaande kern van Merselo voldoet aan de gestelde uitgangspunten. De beoogde duurzame nieuwbouwwoningen zijn energiezuinig en voldoen daarmee beter aan de behoefte van de toekomst. Er worden (deels) levensloopbestendige woningen gerealiseerd (6 stuks en 2 optioneel) en er wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte aan goedkopere woningen (betaalbaar en bereikbaar, waarvan 4 sociale huurwoningen en 2 sociale koopwoningen). In het woningbouwprogramma zitten maar 2 dure vrije sector woningen. In de gemeente Venray, en specifiek de kern Merselo, is bovendien een grote vraag naar grondgebonden woningen die inspelen op de behoefte van starters en senioren. Het woningbouwprogramma in het plangebied sluit hier op aan.
Verder krijgt het plangebied een groene impuls door het toevoegen van 2 grote groene wadi's met daarin enkele bomen in het westelijk en zuidelijk deel van het plangebied.
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Het plangebied ligt in het stroomgebied van het Waterschap Limburg. Het waterschap is binnen de provincie naast de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder van het watersysteem tevens de beheerder van de waterkeringen. In het waterbeheerprogramma 2022 - 2027 zet het waterschap de koers uit voor het toekomstig waterbeheer in Limburg en geeft zij aan hoe zij invulling wil geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten, en voldoende schoon water. In het plan is onder meer vastgelegd hoe men het watersysteem en de waterkeringen op orde wil brengen en behouden.
Waterschapsverordening en legger
Om haar taak uit te kunnen voeren kent het waterschap naast haar beleid de waterschapsverordening als regelgeving. Dit is een verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. De regels gelden voor handelingen, werkzaamheden en veranderingen die worden uitgevoerd of aangebracht in, op of in de nabijheid van waterkeringen, watergangen en kunstwerken.
Voor het waterschap is de waterschapsverordening, samen met de legger, hèt instrument om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten, voldoende en schoon water. De legger bestaat uit een (digitale) kaart. Daarop staat welke rivieren, beken, vennen en regenwaterbuffers, lijnvormige elementen, waterkeringen en kunstwerken (stuwen, sluisdeuren en kademuren) het waterschap in beheer heeft en waar ze liggen. De legger bevat ook een register waarin staat wie waar en waarvoor het onderhoud moet doen. De legger vormt de basis voor de gebieden waarbinnen regels uit de waterschapsverordening gelden. Deze gebieden – de werkingsgebieden – zijn opgenomen in de waterschapsverordening.
Ten gevolge van de verwachte klimaatverandering zal de neerslagintensiteit toenemen. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt daarom het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra hemelwater mag worden geloosd ten opzichte van een lozing die vanaf onverhard terrein plaatsvindt (2 l/s/ha). Het lozen van hemelwater afkomstig van nieuwe verhard oppervlak is op grond van de waterschapsverordening dan ook alleen toegestaan als dit niet leidt tot een versnelde afvoer van hemelwater. Bij een lozing als gevolg van de aanleg van nieuw verhard oppervlak moet de initiatiefnemer zodanige infiltratie- en bergingsvoorzieningen treffen dat een toename van de afvoer op het watersysteem wordt vermeden. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in de waterschapsverordening.
Uitgangspunt verwerking hemelwater
Een initiatiefnemer (particulier of bedrijf) is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel (en daarop staande gebouwen en verharding) valt. In het geval niet alles kan worden verwerkt, heeft de gemeente in het kader van haar hemelwaterzorgplicht (Waterwet) de taak het overtollige hemelwater te verwerken. De gemeente kan hieraan specifieke normen stellen wat betreft de opvangplicht op particulier terrein of verwerkt eventueel zelf het (overtollige) hemelwater. Uiteindelijk mag het (overtollige) hemelwater dat niet is geïnfiltreerd conform de normen van het waterschap met betrekking tot het lozen op het watersysteem (gedoseerd) aangeboden worden op het watersysteem dat door het waterschap wordt beheerd. Iedereen (particulieren, bedrijven en gemeenten) die op het watersysteem loost moet aan deze normen voldoen.
Ten aanzien van het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) hanteert het waterschap de volgende uitgangspunten:
Planspecifiek
Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met voorgaande uitgangspunten dat verwerking van hemelwater op eigen terrein moet plaatsvinden. In paragraaf 5.9 is hier nader op ingegaan.
De gemeenteraad van Venray heeft op 21 december 2023 de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de omgevingsvisie laat de gemeente zien voor welke uitdagingen zij staat en waar zij als gemeente naar toe wil in de toekomst. De belangrijke waarden van Venray wil de gemeente beschermen en versterken. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende opgaven zoals de klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.
In de omgevingsvisie komen de verschillende opgaven samen in 5 integrale hoofdambities voor de komende 10 à 20 jaar:
Wonen
Venray en de dorpen kennen een fijn woonklimaat. Tegelijkertijd kent de gemeente een woningtekort. Zowel voor jongeren als voor ouderen. De gemeente wil bouwen voor behoefte en sturen op meer kwaliteit van woningen. Oplossingen ziet de gemeente in het bouwen van woningen die meer aansluiten bij het toekomstperspectief. Een vooruitblik in de toekomst laat ons zien dat: er voldoende groen en ruimte is waar Venraynaren elkaar dicht bij huis kunnen ontmoeten en er passende woningen zijn voor jong en oud.
Venray gaat hierbij voor woongebieden die over een aantal jaar veranderd zijn in groene wijken en dorpen waar jong en oud over een woning beschikken die past bij hun levensfase en levensstijl. In het toekomstig Venray ziet de gemeente voldoende betaalbare en voldoende nultredenwoningen. Dit alles in een groene woonomgeving, bijzondere woonvormen en vitale gemeenschappen die voor elkaar zorgen. De mens staat centraal en inwoners hebben de kansen en keuzemogelijkheden om te kunnen deelnemen aan de samenleving. Denk bijvoorbeeld aan de toegang tot voorzieningen en vervoer.
Planspecifiek
De inwoners van Merselo zien de noodzaak om te groeien, er moet een gezonde leeftijdsmix in het dorp zijn. Om het dorp leefbaar te houden zijn er dan ook meer woningen nodig om zowel het dorp, de gemeenschap en alle verenigingen gezond te houden. De gemeente wil hierbij vooral inzetten op starterswoningen en levensloopbestendige woningen. Met 8 starterswoningen, 6 levensloopgeschikte seniorenwoningen en 2 twee-onder-één-kapwoningen die levensloopgeschikt gemaakt kunnen worden, wordt zo goed mogelijk invulling gegeven aan deze opgave.
Daarnaast hanteert de gemeente bij nieuwe, grotere woningbouwplannen een streefdoel van 20 % (openbaar) groen en water binnen het plangebied. Hieraan wordt met 21 % aan voldaan. Gelet hierop past het planvoornemen binnen de woonambities van de gemeente.
In het verlengde van de omgevingsvisie heeft de gemeenteraad op 15 februari 2022 het Omgevingsprogramma Wonen 2022 - 2026 “Verder bouwen aan de toekomst van Venray” vastgesteld als opvolger van de Woonvisie 2017 - 2021. Dit programma is mede gebaseerd op de 'Woningbehoeftepeiling Venray' van Stec Groep (d.d. 10 november 2021).
In het omgevingsprogramma wordt niet alleen aandacht besteed aan de demografische ontwikkelingen, maar ook aan de sterk opgelopen druk op de woningmarkt in alle sectoren. De gemeente constateert dat vooralsnog geen sprake meer is van de eerder aangenomen bevolkingskrimp, die mogelijk een stuk later zal intreden (als die zich al gaat voordoen). Zij constateert een behoefte aan grote diversiteit in het woonprogramma. In dat verband onderscheidt de gemeente 5 kernopgaven. In het kader van de onderhavige ontwikkeling zijn de volgende relevant:
De gemeente zet in op differentiatie van de nieuwbouw. Hierbij ligt een sterke focus op betaalbare woningen in koop en huur. De primaire voorkeur voor een grondgebonden woning is in alle kernen binnen de gemeente dominant aanwezig. In Merselo gaat zelfs 100% van de primaire voorkeur uit naar een grondgebonden woning. Bij woningbouwprojecten vanaf 12 woningen of meer geldt de in het Omgevingsprogramma opgenomen differentiatietabel; 50% betaalbaar, 20% bereikbaar en 30% duur.
Planspecifiek
In het omgevingsprogramma is een verdeling van woningen over de verschillende kernen aangegeven. Voor de kern Merselo is een kwantitatieve woningbouwopgave van 50 woningen tot 2035 opgenomen. De herinvulling van de schoollocatie in het plangebied is daarbij aangemerkt als prioriteit. Doordat er maar 2 dure vrije sector woningen in het plangebied worden gerealiseerd en meer dan 85 % van de woningen in de sociale en betaalbare koopcategorie (waarvan 4 sociale huur (25 %)), 2 sociale koop (12,5 %), 8 betaalbare koop (50 %) en 2 bereikbare koop (12,5 %), wordt aangesloten op het gemeentelijke woningbouwprogramma en past het plan binnen de verdeelsleutel uit de 'Doelgroepenverordening Woningen Venray 2022'.
Het plan levert een belangrijke bijdrage aan de versnellingsopgave, biedt een gedifferentieerd aanbod en speelt in op de woningbehoefte in Merselo.
Het ruimtelijk kwaliteitskader vormt een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden. De gemeenteraad heeft dit kader vastgesteld op 25 september 2016.
In het ruimtelijk kwaliteitskader:
Ruimtelijk kwaliteit is het samenhangend geheel van belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Een omgeving die divers is, met herkenbare identiteit en aangenaam om te ervaren (belevingswaarde). Het is ook belangrijk dat er functionele samenhang is (gebruikswaarde) en dat de ruimte duurzaam, aanpasbaar en beheerbaar is ingericht (toekomstwaarde) zodat deze kan worden doorgegeven aan toekomstige generaties.
Merselo
De gemeente Venray heeft 13 dorpen, die samen ca. 13.500 inwoners hebben. Deze dorpskernen zijn aangemerkt als woongebieden. Over het algemeen is het er prettig wonen in een dorps woonmilieu; ruim opgezet, met een lage woningdichtheid en veel groen. Over Merselo staat het volgende:
"Merselo is een typisch esdorp met wegen rondom de essen en (deels) laanbeplanting langs wegen. Aan de oostkant van Merselo worden de essen aan de oostzijde door bossen begrensd. Daarnaast ligt ten zuiden van Merselo een beekdal met meanderende beek. Merselo kenmerkt zich door het hoogteverschil van de hoger gelegen essen die langzaam afdalen naar de Loobeek.
Aan de rand van het dorp staat de Beltmolen Nooit Gedacht en in het centrum de uit 1400 stammende H. Johannes de Doper kerk. Ook vind je hier nog veel oude boerderijen..."
"...Belangrijke uitgangspunten om rekening mee te houden bij ontwikkeling
Opgaven
Planspecifiek
Een belangrijk uitgangspunt waarmee rekening is gehouden in het stedenbouwkundig ontwerp in het plangebied, is het behoud van het zicht op de kerk. Vanuit het hofje aan de westzijde is er een rechtstreekse zichtlijn naar de kerk ten oosten van het plangebied. Tevens krijgt het plangebied een flinke groene impuls door een centrale groene wadi met enkele bomen aan de westzijde en een langgerekte groenzone (wadi) met bomen ter hoogte van de zichtlijn naar de kerk.
Daarnaast is er bij de herontwikkeling van deze voormalige schoollocatie ingezet op energiezuinige nieuwe woningen die qua maat en schaal afgestemd zijn op de omgeving. De levensloopgeschikte woningen in het hofje in het binnengebied bestaan daarom uit 1 bouwlaag met kap. Terwijl met de twee-onder-één-kapwoningen aan de Coppelenberg en de rijwoningen aan de oostzijde met 2 bouwlagen met kap juist is aangesloten bij de maat en schaal van de aangrenzende grondgebonden woningen.
Verder heeft het plan geen gevolgen voor de esgronden, aangezien het gaat om een herontwikkelingslocatie binnen de bestaande kern.
Tenslotte is het plangebied vanaf 2 zijden toegankelijk (noord- en oostzijde) voor alle verkeersvormen en is een eventuele (langzaam)verkeersverbinding in zuidelijke richting niet onmogelijk gemaakt.
Gelet hierop past de beoogde ontwikkeling binnen het de uitgangspunten en de opgaven zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitskader.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
De herontwikkeling van de schoollocatie naar een woningbouwlocatie past binnen het beleidskader van de verschillende overheidslagen.
Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevante milieuaspecten worden beschreven. Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.
Energiebesparing is een eerste vereiste om de energievraag te minimaliseren. Het gaat daarbij om het minimaliseren van zowel de energievraag van gebouwen als die van bedrijfsprocessen. De energie die dan nog gebruikt wordt, wordt zoveel mogelijk duurzaam opgewekt. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw alle daken zoveel mogelijk vol komen te liggen met zonnepanelen. Alle (nieuwe) daken moeten dan ook geschikt zijn voor zonnepanelen. Nieuwbouw moet aardgasvrij gerealiseerd worden.
In het kader van natuurinclusief bouwen wordt er bewust ruimte gemaakt voor biodiversiteit op, aan of in een gebouw of de omgeving, zodat er meer verschillende planten- en diersoorten kunnen leven, bijvoorbeeld in de vorm van nestkasten.
De woningen in het plangebied worden duurzaam en energiezuinig gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. De daken van de woningen wordt afgekoppeld en al het hemelwater kan op eigen terrein infiltreren in de wadi's in het plangebied.
Uiteraard worden de woningen gasloos uitgevoerd en er zal daarnaast sprake zijn van goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een warmtepomp en er worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken.
Er komen vleermuiskasten in de gevels van de woningen en de parkeerplaatsen worden voorzien van halfverharding. Tevens krijgt het plangebied een flinke groene impuls door een centrale groene wadi met enkele bomen aan de westzijde en een langgerekte groenzone (wadi) met bomen ter hoogte van de zichtlijn naar de kerk, die ten oosten van het plangebied is gelegen.
Het aspect 'duurzaamheid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat lucht onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van lucht (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).
De rijksoverheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.
In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied.
Er wordt getoetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.
De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 Bkl. Deze gaan over:
Het plangebied is niet gelegen in of nabij één van de aandachtsgebieden uit artikel 5.51, lid 2 Bkl. Bovendien geldt dat de ontwikkeling van een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal 16 woningen mogelijk en draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de verhoging van de luchtverontreiniging. Dit wordt bevestigd door een berekening met de NIBM-tool (d.d. 24 april 2024):
Bestaande luchtkwaliteit
Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK), zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het monitoringsjaar 2022 (monitoringsronde 2023) bepaald. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5) ter plaatse van het dichtstbijzijnde toetspunt (14132389_65362) op de meest nabij gelegen gemonitorde weg, de Beekweg, niet worden overschreden.
De waardes bedragen respectievelijk 13,5 µg/m3 voor NO2, 17,5 µg/m3 voor PM10 en 9,2 µg/m3 voor PM2,5. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De daggemiddelde grenswaarde voor PM10 van 50 µg/m³ mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden. Uit het CIMLK blijkt dat in 2022 het totaal aantal overschrijdingsdagen 6,1 bedraagt, waarmee ruimschoots aan de daggemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels in afdeling 3.5 (o.a. normen) voor:
Geluidgevoelige gebouwen
Het Bkl bevat in artikel 3.21 een definitie van geluidgevoelige gebouwen. Hier vallen gebouwen onder met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) en kinderopvang (met bedgebied). Het Bkl bevat niet de mogelijkheid voor een gemeente om de definitie van geluidgevoelige gebouwen uit te breiden. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten gemeenten in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel rekening houden met geluid op niet door het Bkl aangewezen gebouwen en locaties.
Geluidaandachtsgebieden
In het Bkl is bepaald dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een (spoor)weg of industrieterrein op een voor geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen binnen een geluidbronsoort. De waarden die bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de geluidbronsoorten met een geluidproductieplafond (gpp) als omgevingswaarde gelden, staan in navolgende tabel:
Geluidbronsoort |
Standaardwaarde (dB) (tabel 3.34 Bkl) |
Grenswaarde (dB) (tabel 3.35 Bkl) |
|||
Provinciale wegen Rijkswegen |
50 Lden | 65 Lden | |||
Gemeentewegen Waterschapswegen |
53 Lden | 70 Lden | |||
Hoofdspoorwegen | 55 Lden | 70 Lden | |||
Industrieterreinen | 50 Lden | 60 Lden | |||
40 Lnight | 50 Lnight |
De geluidaandachtgebieden zijn - indien gepubliceerd - opgenomen op de kaart van de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG). Dit geluidsregister is op dit moment nog vrijwel leeg. Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 3.34 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 3.35 tot en met 3.40 Bkl). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw af te wijken van de standaardwaarden (vergelijkbaar met het hogere grenswaardenbesluit zoals we dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kenden). Bij geluid tussen de standaardwaarde en de grenswaarde vindt een bestuurlijke afweging plaats en gelden een aantal eisen. Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als voldaan wordt aan een van de voorwaarden onder artikel 5.78z lid 1 onder a of b, 5.78z lid 2, 5.78ab lid 2, 5.78ac en 5.78ad Bkl.
Op grond van artikel 5.78i Omgevingswet hebben alle verharde wegen met een jaargemiddelde verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigen of meer - los van de snelheid - ook een geluidaandachtsgebied, met uitzondering van woonerven.
Zolang er geen basisgeluidsemissies met bijbehorende aandachtsgebieden vast zijn gelegd geldt op grond van artikel 17.5 van de Omgevingsregeling een geluidaandachtgebied waarbij bij een gemeentelijke weg of waterschapsweg de breedte van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door vaste afstanden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:
Aantal rijstroken | Maximum snelheid weg (km/u) | Breedte zone (m) | |
1 of 2 | 30 of minder | 100 | |
1 of 2 | meer dan 30 | 200 | |
3 of meer | 350 |
Geluid door activiteiten
Onder 'geluid door activiteiten' vallen nagenoeg alle activiteiten (zoals activiteiten van bedrijven). Het Bkl wijst in artikel 5.55 de activiteiten aan die er niet onder vallen. Zo bepaalt het Bkl dat de activiteit wonen geen geluidveroorzakende activiteit is. Het Bkl bevat zelf geen definitie van het begrip wonen, maar de toelichting bij het Bkl geeft aan dat een beroep of bedrijf aan huis en een 'uit de hand gelopen hobby' geen verband houden met de activiteit wonen. Dit is vergelijkbaar met de wetgeving voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waar de milieuregels ook van toepassing zijn op activiteiten die worden verricht in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn.
Het Bkl bepaalt in artikel 5.59 dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een geluidveroorzakende activiteit (zoals activiteiten bij bedrijven) op een geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan dit aanvaardbaarheidsvereiste als het omgevingsplan de standaardwaarden van het Bkl overneemt.
Het Bkl bevat standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze standaardwaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:
Standaardwaarde toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw | 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 7.00 uur | ||
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | - | 70 dB(A) | 70 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden | - | 65 dB(A) | 65 dB(A) |
Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 5.64 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein.
Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.65 en 5.66 Bkl). Indien de gemeente een soepelere norm wil opnemen in het omgevingsplan, moet door middel van onderzoek vaststaan dat de binnenwaarde (het geluid binnen de geluidgevoelige gebouwen) niet hoger is dan de normen die het Bkl daarvoor stelt. Indien de gemeente een strengere norm wil opnemen, moet aangetoond worden dat de bestaande geluidveroorzakende activiteiten niet worden beperkt ten opzichte van het huidige recht. In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor één of meerdere geluidgevoelige ruimte(n) binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen af te wijken van de standaardwaarden. Deze mogen de grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarden worden niet bepaald op de gevel, maar in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. De grenswaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:
Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen | 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 7.00 uur | ||
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | - | 55 dB(A) | 55 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden | - | 45 dB(A) | 45 dB(A) |
Wegverkeerslawaai
In het kader van het planvoornemen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd om de geluidbelasting afkomstig van wegverkeer op de te realiseren woningen te bepalen. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de motivering gevoegd.
Toetsing standaardwaarden en grenswaarden
Het berekende geluid van gemeentelijke wegen bedraagt maximaal 51 dB. Hiermee worden de standaardwaarde van 53 dB en de grenswaarde van 70 dB niet overschreden. Maatregelen hoeven niet nader onderzocht te worden.
Gevelwering en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering
Het gezamenlijke geluid bedraagt ten hoogste 51 dB ter plaatse van de noordgevel van de meest noordelijke woning. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal 20 dB. Een onderzoek naar de gevelwering is dan redelijkerwijs ook niet aan de orde.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘redelijk’ tot ‘zeer goed’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de beoogde woningen wordt als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in subparagrafen 3.3.1 en 3.3.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat het cumulatieve geluid een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Railverkeerslawaai
De woning in het plangebied is niet gelegen nabij een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai (geluid door activiteiten)
De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Wel is het plangebied aan de zuidwestzijde gelegen in de nabijheid van een locatie voor kinderopvang. Getoetst is of de beoogde woningbouw een beperking vormt voor de (mogelijke) activiteiten bij het kindcentrum én of ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de motivering gevoegd.
Omgevingsplan (tijdelijk deel)
Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van alle beoordelingspunten aan de geluidwaarden uit het tijdelijk deel van het Omgevingsplan van de gemeente Venray wordt voldaan. De beoogde woningbouw zorgt niet voor een beperking in de (mogelijke) activiteiten bij het kindercentrum.
Woon- en leefklimaat
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidsniveaus
Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen 11 t/m 16 niet aan alle richt- en/of grenswaarden uit stap 2 en/of 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan. De overschrijdingen worden voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de maximale geluidsniveaus enkel veroorzaakt door stemgeluid van spelende kinderen op het buitenterrein.
In hoofdstuk 5 van het onderzoek zijn maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger beschouwd. Bronmaatregelen zijn in nader overleg met het kindercentrum niet mogelijk gebleken. Uit paragraaf 5.2 van het onderzoek blijkt dat een afschermende voorziening van circa 28 m lang en 2,0/ 2,25/ 3,0 m hoog, zoals weergegeven op afbeelding 6 van het onderzoek (zie ook navolgende afbeelding), voor een aanzienlijke geluidreductie zal zorgen.
Bij een afschermende voorziening van 3,0 m hoog wordt zelfs een dermate reductie behaald dat aan de grenswaarden uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering kan worden voldaan, uitwijken naar stap 4 is dan niet meer nodig. Bij een hoogte van respectievelijk 2,0 m of 2,25 m is dit nog wel (beperkt) nodig.
De gemeente heeft aangegeven dat een afschermende voorziening van 3,0 m noodzakelijk is. Deze afschermende voorziening is daarom op de verbeelding aangegeven met een aanduiding en in de regels vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 9.3.5 van de regels).
Gevelwering
Wanneer een afschermende voorziening wordt gerealiseerd (minimaal 2,0 m hoog) zoals weergegeven op afbeelding 6 in het onderzoek, dan is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels niet nodig. De standaard gevelwering volgend uit het Bbl (20 dB) is dan voldoende.
Verkeer van en naar de activiteit
Uit subparagraaf 4.2.3 van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de beoogde woningen aan de richtwaarden wordt voldaan. Er is, in het kader van het verkeer van en naar de beoogde activiteit, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beschouwing tuinen
In paragraaf 4.2.4 van het onderzoek zijn de geluidwaarden ter plaatse van de tuinen in beeld gebracht in de situatie zonder maatregelen. Voor de tuinen behorende bij de woningen 1 t/m 13 is sprake van een classificering ‘Goed’. Voor de tuin behorende bij woning 14 is sprake van een classificering ‘Redelijk’ tot ‘Matig’. Voor de tuin behorende bij woning 15 is sprake van een classificering ‘Matig’. Voor de tuin behorende bij woning 16 is sprake van een classificering ‘Tamelijk slecht’ tot ‘Slecht’.
Bij het realiseren van een afschermende voorziening kan de classificering ter plaatse van de tuinen verbeteren. De hoogst haalbare classificering (afschermende voorziening van 2,25 of 3,0 m hoog) bedraagt daarbij de classificering ‘Redelijk’. Deze classificering wordt ter plaatse van tuinen aanvaardbaar geacht.
Op basis van voorgaande kan worden gesteld dat, eventueel na het treffen van maatregelen in de overdracht óf bij de ontvanger, sprake zal zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat bodem onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van de bodem (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow). Daarnaast gelden er instructieregels vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) die gemeenten in het omgevingsplan moeten verwerken. Het Bkl bepaalt voor bodem dat in het omgevingsplan:
Bodemgevoelige gebouwen
Een bodemgevoelig gebouw wordt in het Bkl omschreven als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.
Bodemgevoelige locaties
Een bodemgevoelige locatie is op basis van het Bkl in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.
De gemeente kan in het omgevingsplan aanvullende locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen. In de gemeente zijn dergelijke locaties vooralsnog niet aangewezen.
Omgevingsplan
Een omgevingsplan bevat dus waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, die per gebied of per gebruiksfunctie kunnen verschillen. Het uitgangspunt voor deze waardes zijn de interventiewaardes bodemkwaliteit, uit bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze waardes zijn wetenschappelijk onderbouwd en behoeven geen verdere motivering. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde bevatten dan de interventiewaardes, mits gemotiveerd en de waarden niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan, bijlage Vb Bkl). Ook mag niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels (bijlage XIIIb Bkl).
Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Ingeval van een overschrijding van de waarden, is in het omgevingsplan opgenomen welke sanerende of beschermende maatregelen nodig zijn.
Er is een verkennend en nader bodemonderzoek inclusief historisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de motivering gevoegd.
Met het verkennend bodemonderzoek is vastgesteld dat op de locatie sprake is van sterk verhoogde gehalten voor koper en zink een gehalte voor nikkel dat de index van 0,5 overschrijdt in de bodemlaag van 1,2 tot 1,6 m-mv.
De onverzadigde bodem is tussen de 0,5-1,0 m-mv goed doorlatend (1-10 m/dag) en tussen de 1,0 en de 1,5 m-mv eveneens goed doorlatend.
Op basis van de resultaten lijkt de grond geschikt te zijn voor infiltratie middels een wadi. Voor overige infiltratie mogelijkheden (o.a. infiltratie-krat, riolering of open verharding) lijkt de locatie op basis van zowel de k-waarden als de grondwaterstand eveneens geschikt. Voor infiltratie middels ‘open verharding’ lijkt de locatie minder of niet geschikt.
Zowel zintuiglijk (> 20 mm) als analytisch (< 20 mm) is geen asbest aangetroffen in de puinlaag/-fundatie. In het grondwater is maximaal een licht verhoogd gehalte voor barium aangetoond.
In de volledige puinlaag/-fundatie zijn indicatief geen overschrijdingen van de maximale samenstellings- en emissiewaarden aangetoond. De puinlaag/-fundatie is derhalve indicatief wel herbruikbaar als bouwstof.
Verontreinigingssituatie koper, zink en nikkel inpandig in de ondergrond. In navolgende tabel is een overzicht gegeven van de globale verontreinigingssituatie. De globale contour van de verontreiniging met koper, zink en nikkel is weergegeven op de situatieschets in bijlage 2 van het onderzoek.
Geadviseerd wordt de aanwezige verontreiniging met zware metalen tijdens de sloop van de bebouwing te saneren volgens de geldende richtlijnen. Alle sanerende maatregelen dienen plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 “Milieukundige begeleiding van (water)bodemsanering en nazorg” en SIKB 7000 “Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem”. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt geadviseerd een (deel)saneringsplan / plan van aanpak op te stellen en toe te voegen bij de melding DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet). Na afloop van de werkzaamheden moet een evaluatieverslag ingediend worden.
De sanering wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de locatie, nadat de bestaande bebouwing in het plangebied is gesloopt.
Het aspect 'bodem' vormt, na afronding van de benodigde sanering, geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gevoelige objecten zijn opgesplitst in:
Plaatsgebonden risico
Bij het toelaten van milieubelastende activiteiten en bij het toedelen van locaties moet voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties het plaatsgebonden risico (PR-10-6-contour) in acht worden genomen. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet er rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron geen zeer kwetsbare gebouwen of kwetsbare gebouwen en locaties mogen worden toegestaan en dat beperkt kwetsbare gebouwen of locaties pas na een beoordeling mogen worden toegestaan. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden.
Groepsrisico: aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden voor branden, explosies en gifwolken.
Uitgangspunt is dat personen in gebouwen buiten een aandachtsgebied (brand, explosie of gifwolk) voldoende zijn beschermd. Binnen aandachtsgebieden, of voor personen die verblijven op een locatie in de buitenlucht, zal bij nieuwe initiatieven moeten worden gekeken of en welke aanvullende beschermende maatregelen nodig en te treffen zijn. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.
Op navolgende afbeeldingen is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop zijn de PR contouren en de aandachtsgebieden weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes over weg, water en spoor en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Kwetsbaarheid
De beoogde woningen betreffen kwetsbare gebouwen.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van locatiegebonden risicobronnen, transportroutes en/of buisleidingen. De meest nabij gelegen risicobronnen betreffen 2 propaantanks aan de Handrik 3A en de Pas 1.
Groepsrisico: aandachtsgebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen een brand -, explosie - of gifwolk aandachtsgebied.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering gaat het specifiek om de milieuthema's die afstandsgerelateerd zijn. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van bedrijfsmatige activiteiten worden gerealiseerd, moet worden gemotiveerd in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat bedrijfsmatige activiteiten zich vestigen/wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
In de loop van 2024 wordt de VNG-uitgave 'Activiteiten en milieuzonering' verwacht. Er wordt in deze handreiking geen gebruik gemaakt van milieucategorieën, maar van gebruiksruimte. Onder gebruiksruimte wordt verstaan de ruimte die een bedrijf mag benutten.
Totdat de nieuwe VNG-handreiking 'Activiteiten en milieuzonering' is verschenen, wordt nog uitgegaan van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor het vaststellen van de minimum richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies worden de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Als de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Wanneer niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
Ondanks dat het plangebied in een omgeving ligt met verschillende maatschappelijke functies (kinderopvang, jeugdhuis en kerk) en enkele kleinschalige bedrijfsmatige functies (kleinschalig bedrijf en nutsvoorziening) wordt het plangebied 'worst-case' aangemerkt als een rustig woongebied:
Relevante (planologische) bedrijfsmogelijkheden in de nabijheid van het plangebied zijn:
Functie | Adres | Milieucategorie | Richtafstand (m) | Afstand tot woningen (m) | |||
Kleinschalig bedrijf | Kleindorp 5 | 1 of 2 | 10 of 30 | 0 | |||
Kinderopvang | Grootdorp 32 | 2 | 30 | 0 | |||
Jeugdhuis | Kleindorp 1 | 2 | 30 | 27,5 |
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plangebied is gelegen binnen de richtafstand van de kinderopvanglocatie aan het Grootdorp 32, het kleinschalige bedrijf aan het Kleindorp 5 en het jeugdhuis aan het Kleindorp 1. Omdat voor de kinderopvang niet aan de richtafstand wordt voldaan, is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, zie hiervoor in subparagraaf 5.3.2.
Wat betreft de locatie Kleindorp 5 leert raadpleging van het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat er geen bedrijf is gevestigd op dit adres en dat het perceel op dit moment dus als woonperceel gebruikt wordt. Omdat de toegang tot het bedrijfsperceel aan de zijde van de Coppelenberg is gelegen en van het plangebied is afgescheiden door een gemetselde scheidingsmuur (zie navolgende afbeeldingen) en de bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning compleet bouwkundig zijn afgescheiden van het plangebied (voorzien van dichte gevels en daken) is in de praktijk sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen in het plangebied. Bovendien liggen de hoofdgebouwen van de nieuwe woningen zelf ook op 3,5 m of meer van de perceelsgrens van het bedrijfsperceel. Dit in tegenstelling tot de bestaande maatgevende burgerwoning aan het Kleindorp 7, die aanpandig aan het bedrijf is gelegen.
Wat betreft het jeugdhuis wordt net niet aan de richtafstand voldaan. Omdat de meest nabij gelegen nieuwbouwwoningen echter met de voorgevel richting het jeugdhuis zijn gericht, en er bij nieuwbouw sprake is van een gevelwering van circa 25 dB(A), is in de praktijk sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Bovendien is het jeugdhuis op dit moment niet meer als zodanig in gebruik en ligt het hoofdgebouw van de bestaande maatgevende burgerwoning aan het Grootdorp 24 (ten westen van het jeugdhuis) op slechts circa 5,5 m van het jeugdhuis.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij het mogelijk maken van een nieuwe voor drift gevoelige functie in de nabijheid van locaties, die het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet uitsluiten, is aandacht voor spuitzones nodig. Dit in verband met de risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift.
Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld, die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Drift is een belangrijke en directe bron van luchtverontreiniging, waardoor mens en dier in contact kunnen komen met gewasbeschermingsmiddelen. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, kan drift risico’s voor de gezondheid inhouden.
Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor een voor driftgevoelige locatie aangehouden van 50 m, gemeten vanaf de locatiegrens. Deze 50 m is in diverse uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk, mits dat goed onderbouwd wordt.
De vaste richtafstand van 50 m is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten (vanwege de beperkte hoogte van het gewas) maar ook zij- en opwaarts (integrale behandeling van de fruitbomen), waarbij toepassing buiten de volbladperiode een extra risico vormt omdat het behandelde gewas zelf dan geen afscherming biedt. Omdat bij opwaarts spuiten de vloeistof op een grotere hoogte vrijkomt en er daardoor meer kans is op verspreiding, veroorzaakt het opwaarts spuiten de meeste drift en is om die reden maatgevend voor gezondheidsrisico's. Aanvullend is het zo dat het middelengebruik in de fruitteelt aanzienlijk hoger ligt dan in de boomteelt. Ook wat betreft toxiciteit van de gebruikte middelen scoort de fruitteelt het hoogst en is die teelt als maatgevend voor de spuitzone te beschouwen.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Vanaf 1 januari 2018 is het vanuit verplicht een 75 % reducerende spuittechniek (DRT75) toe te passen binnen een boomgaard. Bij teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen geldt op basis van artikel 3.80a van het Activiteitenbesluit de verplichting tot toepassen van een 75 % reducerende spuittechniek vanaf 1 januari 2021.
Omdat alle omliggende agrarische percelen op 75 m of meer van het plangebied gelegen zijn, wordt ruimschoots aan de benodigde afstand van 50 m voldaan.
Het aspect 'spuitzonering' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Bkl bevat een instructieregel dat zorg gedragen moet worden dat geur veroorzaakt door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.
Geurgevoelige gebouwen
De volgende gebouwen worden als 'geurgevoelige gebouwen' aangemerkt:
Geurveroorzakende activiteiten
Voor 'geurveroorzakende activiteiten' wordt onderscheid gemaakt in:
Vanwege veehouderijen in de omgeving van het plangebied is er een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de motivering gevoegd.
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Waterschap Limburg
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Limburg. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in de beleidsnota ‘Wateradvies 2020’ Deze beleidsnota bevat uitgangspunten waaraan het omgevingsplan aan moet voldoen. Toetsing aan deze punten vindt hieronder plaats:
Gemeente Venray
Het document de ‘Toetssteen Openbare Ruimte’ (2022) is opgesteld met als doel om de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray te waarborgen. De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. De Toetssteen bevat voor diverse gelijkwaardige vakdisciplines de algemene uitgangspunten met betrekking tot de betreffende vakdiscipline. Eén van de vakdisciplines die beschreven wordt is hoofdstuk 10 ‘Riool en Water’. Vanuit de gemeente geldt voor deze discipline het vigerende beleidsdocument ‘Gemeente Rioleringsplan (GRP) 2022 t/m 2025.
In het GRP staat de huidige toestand van het riool beschreven, wordt aangegeven hoe het systeem wordt beheerd, wordt een overzicht gegeven van de geplande (verbeter)maatregelen en worden financiële consequenties in beeld gebracht. Hierbij moet expliciet ingegaan worden op de drie zorgplichten te weten afvalwater, hemelwater en grondwater. Wat betreft het (hemel)watersysteem gelden de volgende ontwerpuitgangspunten:
Voor infiltratie- en retentievoorzieningen ten behoeve van regenwater gelden de volgende eisen:
Infiltreren in openbaar gebied
Wadi
Om inzichtelijk te maken op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het planvoornemen voor de waterhuishouding, is er een waterparagraaf opgesteld die als bijlage 5 bij de motivering is gevoegd.
Bodemopbouw
Uit het verkennend en nader bodemonderzoek (zie bijlage 3) blijkt dat op de onderzoekslocatie een circa 3 m dikke matig doorlatende deklaag aanwezig is van de Formatie van Boxtel, die bestaat uit midden en fijn zand, met weinig zandige klei en grof zand en een spoor klei, veen en grind. De onderliggende matig tot goede waterdoorlatende laag loopt tot minimaal 186 m-mv en bestaat hoofdzakelijk uit fijn tot grof zand met lokaal grind, schelpen of kleiig zand van de Formaties van Beegden, Kiezeloöliet en Breda.
Waterdoorlatendheid
Er is een infiltratieonderzoek (= onderdeel verkennend en nader bodemonderzoek, zie bijlage 3) uitgevoerd in het plangebied. Er zijn infiltratieproeven uitgevoerd met behulp van een “open-end-test”. Deze zijn in duplo uitgevoerd. De gevonden waardes zijn als volgt:
De ondergrond is dus goed doorlatend, geschikt voor de toepassing van open wadi’s of infiltratie constructies zoals een infiltratieriool of -kratten.
Oppervlaktewater
Uit de leggerkaart van het waterschap blijkt dat in of in de directe omgeving van het plangebied geen oppervlaktewater voorkomt.
Grondwater
Veranderingen in de grondwaterstand (stijghoogte) worden voornamelijk veroorzaakt door neerslag en verdamping, maar ook door ingrepen in de waterhuishouding. De stijghoogte kan daardoor van dag tot dag verschillen. Voor beleid, vergunningen en ontwateringsdieptes is het belangrijk om te weten wat de actuele karakteristieken zijn, zoals de GHG en de GLG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand).
TNO-NITG voert het databeheer van in de omgeving aanwezige grondwaterpeilputten waarin de grondwaterstandstand in het eerste watervoerende pakket wordt gemonitord. Middels de interactieve grondwatertools ‘Isohypsen’ en ‘Grondwaterdynamiek’ van de Geologische Dienst Nederland worden de historische grondwatermeetreeksen uit het archief van TNO gesimuleerd met behulp van dagelijkse metingen van neerslag en verdamping uit gegevens van het KNMI.
Op basis van het infiltratieonderzoek bevindt het niveau van het grondwater zich op 2,7 m beneden het huidige maaiveld, op circa 23,4 m +NAP. Het infiltratieonderzoek vermeld een GHG van circa 1,0 m minus maaiveld, dit zou 25,4 m+ NAP zijn
Het grondwaterpeil op circa 1.000 m van het plangebied, bij het meetpunt Weversven (bron: Waterschap Limburg) fluctueert met 50 cm in 1 jaar tijd. Het maximaal gemeten GHG is aldaar is 23,7 m + NAP, gemeten in januari 2024, na een extreem natte periode, dit is dus beduidend lager.
Een tweede grondwatermeetpunt is gelegen bij Grootdorp te Melderslo, in beheer bij de Gemeente Venray. Deze meetgegevens zijn opgevraagd maar nog niet ontvangen. Als uitgangspunt stellen we GHG op 25,4 m + NAP.
Hoogteligging
Het huidige plangebied ligt redelijk vlak op een niveau van 26,1 tot 26,6 m +NAP. We stellen het niveau van de verharding voorlopig vast op 26,4 m +NAP. De aanliggende wegen liggen op 26,3 respectievelijk 26,2 m +NAP, en zijn dus iets lager gelegen.
De waterberging moet boven de vastgestelde grondwaterstand gerealiseerd worden. Er zal door de ontworpen hoogteligging geen toevoer van water plaats vinden vanuit omliggende percelen en er is tevens voldoende ruimte aanwezig zijn om de hemelwaterverwerking op eigen gebied in te passen.
Er moet rekening worden gehouden met de afstroming van het hemelwater. Deze moet van de te bouwen woningen wegstromen richting verhardingen en/of centrale groen. De hoogte van de woningen (bouwpeil) zal 25 cm boven de kruin van de weg liggen, die op zijn beurt weer minimaal gelijk ligt aan het maximale verharding niveau.
Hemelwater
Verhard oppervlak
Vrijwel het gehele gebied was verhard, met een schoolgebouw en diverse verhardingen zoals een schoolplein en toegangswegen. Het verharde oppervlak in de huidige toestand bedraagt circa 4.300 m², zijnde 83 % van het gehele oppervlak.
In de plansituatie neemt het verhard oppervlak af. Berekend zijn het oppervlak van de verhardingen op basis van het vastgestelde voorlopig ontwerp (Situatietekening Anterieure Overeenkomst 27 mei 2024) en de norm dat bij rijtjeswoningen 70 % van het perceeloppervlak verhard is. In bijlage 1 van de waterparagraaf is het totale verharde oppervlakte berekend op 3.167 m², afgerond 3.200 m². Er is dus per saldo een afname van het verhard oppervlak.
Echter in de nieuwe situatie moet het hemelwater riool afgekoppeld worden en moet het hemelwater binnen het plangebied opgevangen en geïnfiltreerd worden.
Berekening bergingscapaciteit
Uitgangspunt is dat het plan moet voldoen aan het principe “Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen” (HNO). Met behulp van de hydrologische eisen volgens Kennisbank Stedelijk Water is de benodigde bergingscapaciteit berekend.
Er is uitgegaan van afkoppeling van het regenwater voor het gehele plangebied. Hierbij gaat het over de afkoppeling van een verhard oppervlak van 3.200 m². De norm is dat er 60 mm per m² verhard oppervlak moet worden geborgen op eigen terrein.
Volgens de rekenregel: verhard oppervlak * 0,06 m = omvang vereiste capaciteit [m³] volgt dat er een bergingscapaciteit van: 3200 * 0,06 = 192 m³ benodigd zal zijn.
Ontwerp bergingsvoorzieningen
Uitgangspunt is dat het hemelwater kan worden geborgen door middel van wadi’s. Er zijn 2 wadi’s voorzien in het plan (zie rood omkaderde delen om navolgende afbeelding:
Totaal oppervlakte op maaiveldniveau: 497 m².
Hoogte toekomstig maaiveld ter plaatse van de wadi is 26,4 +NAP, de bodemdiepte is 90 cm, zijnde minimaal 10 cm boven de GHG. De wadi wordt voorzien van een talud, zijnde 1:3. Een flauwer talud is gewenst, maar dit lukt niet i.v.m. ruimtegebrek in relatie met de diepte van de wadi.
Het bodemoppervlak wordt dan:
Om overlast te voorkomen wordt voorzien in 25 cm vrije ruimte. De bergingsdiepte wordt dan 65 cm. De bergingsinhoud wordt dan 160 + 55,8 = 215,8 m³, terwijl 192 m³ benodigd is.
Het systeem voldoet aan de bergingseis en heeft geen aanvullende maatregelen nodig.
Infiltratie- en ledigingstijd
In het uitgevoerde infiltratieonderzoek is vastgesteld dat de ondergrond goed doorlatend is, met een k-waarde van 1-10 m/ dag. De gemeten K-waarde is minimaal 5 m/dag. We nemen als veilige rekenwaarde een K waarde van 2,5 m/ dag.
De wadi zal begroeid worden met ruw gras. De K-waarde van teelaarde is 5 m/ dag. Dit ligt hoger dan de rekenaanname.
Met behulp van de berekende K-waarde, kan de ledigingstijd van de wadi worden berekend. Dit is de tijd die benodigd is om het water dat in de Wadi komt te staan, in de bodem kan infiltreren. Conform de norm moeten de wadi’s volledig droog zijn in 24 uur.
De hoeveelheid water die geïnfiltreerd moet worden is dus 192 m³ conform de berekening in paragraaf 3.2 van het onderzoek (zie bijlage 5).
De wadi’s hebben een bodem oppervlakte van totaal 167 m². Daarnaast beschikken de wadi’s nog over 389 m² aan talud oppervlak. Het talud nemen me voor 40% mee in de berekening. De wadi’s hebben dus een totaal infiltratieoppervlakte van 322,6 m².
Zoals vermeld rekenen we met een K-waarde van 2,5 m/d. De infiltratiecapaciteit van de wadi is dan gelijk aan 2,5 * 322,6 = 806,5 m³/ dag.
De theoretische ledigingstijd is dus (322,6/806,5) * 24 uur is ongeveer 9,6 uur. Dit voldoet ruim aan de norm van lediging binnen de 24 uur.
Geadviseerd wordt om een grasmengsel speciaal voor wadi’s toe te passen en elke 2 jaar onderhoud uit te voeren om de doorlatendheid te garanderen.
Nood-overloopconstructie
Er is nog geen nood-overloop constructie voorzien. Indien gewenst zou er een verbinding vanuit de langwerpige wadi naar de riolering van Kleindorp gemaakt kunnen worden, maar dit is niet noodzakelijk.
Capaciteit en afvoer hemelwater
Het hemelwater van de woningen zullen waar mogelijk bovengrond afvoeren naar de rijbaan. De afwateringen van de woningen verder gelegen van de wadi’s worden aangesloten op een riolering die afwaterend op de wadi’s. Dit geld ook voor de verhardingen, daar waar mogelijk zal dit via de oppervlakte plaatsvinden, elders via een hemelwaterafvoer en kolken.
De capaciteit van de HWA afvoerleidingen worden uitgerekend conform methode Colebrook White. Uitgangspunt is een regenintensiteit van 110 l/s/ha.
Met deze methode zullen kleine diameters met een minimaal verhang van 1:1.000 voldoen.
Riolering (droogweerafvoer)
Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een verandering in het aanbod van vuilwater op het riool. Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 150 liter per dag geproduceerd per IE. De piekbelasting bedraagt per IE 15 liter per uur. De gemiddelde woningbezetting bij woningbouw in de gemeente bedraagt 2,2 bewoners. Dit betekent dat voor elke woning 2,2 x 150 liter = 330 liter per dag wordt geloosd. De piekbelasting per woning bedraagt 33,0 liter per uur. Conform het planontwerp zullen er in totaal 16 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod van ca. 6,3 m³/dag en een piekbelasting van 0,63 m³ per uur.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater gescheiden blijven. Het vuile afvalwater zal middels een huisaansluiting met ontstoppingsstuk en een pvc-buis Ø125 mm aangesloten worden op een DWA-riool. Dit rioolstelsel zal op 1 punt nabij de Coppelenberg aangesloten worden op het gemeentelijk stelsel. Dit wordt afgestemd met de gemeente Venray.
Het niveau van het DWA riool in de Coppelenberg is opgevraagd bij de gemeente Venray. Maar de verwachting is dat dit voldoende diep ligt, aangezien de omgeving ook onder vrij verval aangesloten is.
Waterkwaliteit
Overeenkomstig de norm worden geen uitlogende materialen toegepast.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd hydrologisch positief uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure en uitvoering van het plan.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteiten die de natuur betreffen. Daarbij kan bij de meest voorkomende activiteiten een tweedeling worden gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Omgevingswet introduceert daarbij nieuwe terminologie: zo wordt een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied voortaan aangeduid als een 'Natura 2000-activiteit', en een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten als een 'flora- en fauna-activiteit'. Een verdere vernieuwing onder de Omgevingswet is de vormgeving van de zorgplicht voor natuur. De provincie blijft in beginsel het bevoegd gezag voor taken op het gebied van de natuur (artikel 2.18, lid 1, onder g Ow).
Zorgplicht
De zorgplicht is in de omgevingswet opgedeeld in de algemene zorgplicht (afdeling 1.3 Ow) en de specifieke zorgplicht, waarbij de specifieke zorgplicht kan worden opgedeeld in de Specifieke zorgplicht Natura 2000 (artikel11.6 Bal), Specifieke zorgplicht soorten (artikel 11.27 Bal) en de Specifieke zorgplicht houtopstanden (artikel 11.116 Bal). Uit de toelichting bij het Bal volgt dat deze specifieke zorgplichten voortborduren op de algemene zorgplicht in de Omgevingswet, maar concreter zijn. Omdat zij concreter zijn, kunnen zij volgens de toelichting niet uitsluitend bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk worden gehandhaafd. De zorgplicht geldt daarbij ook voor vergunningsplichtige activiteiten.
Soortenbescherming
Op grond van artikel 5.1 lid 2 Ow is het verboden een flora-en-fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een geval dat is aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit bijlage 1 Omgevingswet volgt dat een flora-en-fauna-activiteit een activiteit is met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (artikel 11.37 Bal), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 11.46 Bal) en Andere soorten (artikel 11.54 Bal). Hierin worden rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.
De regels over wanneer het bevoegd gezag een omgevingsvergunning of een vrijstelling mag verlenen voor flora- en fauna-activiteiten, staan in afdeling 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gebiedsbescherming
Artikel 11.6, lid 1 van het Bal bepaalt dat degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming, verplicht is om:
Stikstofdepositie
Artikel 2.15a Ow geven de (resultaatsverplichtende) omgevingswaarden voor stikstofdepositie gehandhaafd. Een activiteit die voor stikstofdepositie zorgt, wordt aangemerkt als een vergunningsplichtige Natura 2000-activiteit als significante effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. De beoordelingsregels kunnen er in dat geval toe strekken dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als geregistreerde stikstofdepositieruimte aan de Natura 2000-activiteit wordt toegedeeld (artikel 5.29, lid 3 Ow).
Soortenbescherming
Er is een quickscan natuur uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de motivering gevoegd.
Op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming moet voorafgaand aan de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid worden verkregen omtrent de functie van de onderzoekslocaties voor roofvogels, huismussen en vleermuizen.
Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, kan dit enkel nadat tijdens een broedvogelinspectie is bevestigd dat er geen broedgevallen aanwezig zijn.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieve en/of gezien de aard van de ingreep niet aan de orde. Wel moet rekening worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Uit het aanvullend ecologisch onderzoek, dat als bijlage 7 bij de motivering is gevoegd, komt naar voren dat:
Er is geen onderzoek uitgevoerd naar roofvogels. Er is een eksternest gelegen op afstand van het plangebied. De redenatie dat er misschien een roofvogel in het nest broed en dat deze hinder ondervindt van het initiatief is onwaarschijnlijk en daarom niet nader onderzocht.
Er moet daarom een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd voor de gewone dwergvleermuis, waarbij een activiteitenplan dient als onderbouwing bij de ontheffingsaanvraag. Bij de ontheffingsaanvraag is er een wettelijk belang nodig, een alternatievenafweging én dient de staat van instandhouding niet te verslechteren door de ingreep.
Het activiteitenplan voor de gewone dwergvleermuis is als bijlage 8 bij de motivering gevoegd en dient als basis voor de ontheffingsaanvraag. In februari 2024 heeft de initiatiefnemer conform het activiteitenplan 12 tijdelijke vleermuiskasten opgehangen. Tussen 1 september en half oktober worden de bestaande nestlocaties ongeschikt gemaakt middels het plaatsen van 'exclusion flaps' op alle potentiële invliegopeningen in de te slopen bebouwing. In de nieuwe woningen worden vleermuisvoorzieningen opgenomen conform het activiteitenplan. Na realisatie van de woningen en de juiste gewenningsperiode worden de tijdelijke voorzieningen verwijderd. De provincie Limburg heeft op 1 februari 2023 de gevraagde ontheffing verleend. Deze ontheffing is als bijlage 9 bij de motivering gevoegd.
Gebiedsbescherming
In de quickscan natuur is over gebiedsbescherming het volgende opgenomen:
Om uit te sluiten dat er externe effecten zijn als gevolg van een toename in stikstofdepositie is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij de motivering gevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Ten aanzien van stikstofdepositie ondervinden stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden dus geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling. Het plan is daarmee in het kader van stikstofdepositie niet aan te merken als een Natura 2000-activiteit.
De aspecten 'natuur' en 'ecologie' vormen geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het onderdeel cultureel erfgoed gaat over zowel archeologie als cultuurhistorie.
Uit artikel 1.2 lid 2 van de Ow volgt dat cultureel erfgoed en werelderfgoed onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van erfgoederen (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).
De essentie van het beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en cultureel erfgoed en landschap zoveel mogelijk te beschermen.
Daarnaast zijn er ten aanzien van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (artikel 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd: archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Archeologie
Er is zowel een archeologisch bureauonderzoek als een archeologisch booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Beide onderzoeken zijn in één rapportage verwerkt, die als bijlage 11 bij de motivering is gevoegd.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op een dekzandrug ligt, nabij een beekdal. De dekzandrug is afgedekt met een esdek. Op basis van het AHN ligt het plangebied niet op de rand van de dekzandrug (gradiëntzone), wat het een aantrekkelijke locatie voor kampementen uit de steentijd zou maken. Op de dekzandrug in de omgeving zijn vondsten uit de periode Neolithicum-Bronstijd, IJzertijd, Romeinse Tijd en Late-Middeleeuwen bekend. De vindplaatsen die zijn aangetroffen bestaan uit nederzettingen en huisplaatsen. Vuursteenvindplaatsen zijn in de omgeving niet bekend. De archeologische verwachting voor het plangebied is daarom hoog voor de periode Neolithicum-Late-Middeleeuwen en laag voor de periode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum. Archeologische resten uit de periode Neolithicum tot en met de Late-Middeleeuwen worden verwacht in de top van het pleistocene dekzand, waarbij zij bewaard kunnen zijn gebleven onder een oud bouwlanddek. Bij onderzoek in de omgeving is het esdek 30 tot 80 cm dik. Voor wat betreft de Nieuwe Tijd is de archeologische verwachting laag. Op historische kaarten vanaf 1752 is het plangebied onbebouwd, waardoor de kans op oudere bebouwing uit de Nieuwe Tijd afneemt. De bewoning concentreerde zich in bewoningskernen, waar het plangebied geen deel van uitmaakt. In hoeverre nog daadwerkelijk archeologische resten en/of sporen aanwezig zijn, is mede afhankelijk van de mate van intactheid van de ondergrond. Ter plaatse van de fundering van de bebouwing is de ondergrond tot 90 cm -Mv aangetast. Of daarmee het archeologische niveau is verdwenen is niet bekend.
Veldonderzoek
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de ondergrond in het plangebied uit een oud bouwlanddek op dekzand bestaat. De top van het dekzand bevindt zich tussen 50 tot 130 cm -Mv (26,5 tot 25,7 m +NAP). In de meeste boringen zijn geen sporen van bodemvorming in de top van het dekzand aanwezig. Uitzondering hierop vormen echter boringen 1 en 6, waarin de top van het dekzand een BC-horizont herkend is. Deze boringen bevinden zich in het noordwestelijk deel van het plangebied. In de rest van het plangebied ontbreekt bodemvorming (podzolering) in het dekzand, er is uitsluitend een C(g)-horizont aanwezig. Eventuele vindplaatsen die zich kenmerken door grondsporen (uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen) kunnen aanwezig zijn in de top van het dekzand. Vindplaatsen uit de steentijd (uit de periode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum) worden niet verwacht. De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek op resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen in het plangebied is bevestigd. Bovenstaande resultaten zijn opgenomen in een verwachtings- en advieskaart in bijlage 11 van het onderzoek.
Op basis van het bureau- en booronderzoek geldt een hoge archeologische verwachting op vindplaatsen uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen. Vanwege deze hoge archeologische verwachting adviseert Transect in het kader van de geplande nieuwbouw in het plangebied een vervolgonderzoek uit te voeren. Bij de toekomstige werkzaamheden is de kans dat het archeologische niveau op een diepte vanaf 50 tot 95 cm -Mv verstoord raakt namelijk groot. De voorgenomen werkzaamheden voor de woningen zal worden gegraven tot circa 100 cm -Mv en de graafwerkzaamheden voor de riolering tot 150 cm -Mv. Ter plaatse van de bebouwing is de bodem tot 90 cm -Mv verstoord. Onder de bestaande funderingen kunnen echter nog archeologische resten in de vorm van grondsporen aanwezig zijn. Daarom adviseert Transect om een vervolgonderzoek uit te voeren (inventariserend veldonderzoek / karterende / waarderende fase).
Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De bedoeling is om eerst de bestaande bebouwing te slopen tot aan maaiveld en vervolgens een proefsleuvenonderzoek uitvoeren binnen het gehele plangebied (IVO-P; zie bijlage 12 van het onderzoek). Archeologische resten, in de vorm van diepere grondsporen, kunnen onder de funderingen nog intact aanwezig zijn uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen. Voor deze vorm van onderzoek is op voorhand een Programma van Eisen (PvE) nodig, waarin de randvoorwaarden en wijze van documentatie voor dit onderzoek wordt vastgesteld. Dit PvE moet door de gemeente Venray worden beoordeeld en goedgekeurd, voordat het onderzoek daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.
Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Venray) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
Selectiebesluit
De gemeente Venray stemt in om in met het selectieadvies om een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren. Bij de sloop van de bestaande bebouwing kan het archeologische sporenniveau verstoord of blootgelegd worden. Derhalve wordt de volgende aanpak geadviseerd:
Indien het niet mogelijk is om voorafgaand aan de sloop een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren, moet de ondergrondse sloop van de bebouwing direct worden onderzocht middels een opgraving – variant archeologische begeleiding. In de zones rondom de bebouwing kan het proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd.
Cultuurhistorie
Er zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het parkeerbeleid van de gemeente, dat voorschrijft hoeveel parkeerplaatsen moeten worden aangelegd bij een ontwikkeling, is gebaseerd op de kencijfers van het CROW. Voor de uitgangspunten voor het berekenen van de verkeersaantrekkende werking is de ‘Beleidsnota Parkeren’ van de gemeente Venray geraadpleegd. De Beleidsnota stelt dat de hele gemeente Venray ‘matig stedelijk’ is, daarnaast is de hele gemeente behalve de kern Venray aangemerkt als normgebied ‘rest bebouwde kom’. Binnen de bandbreedte gaat de gemeente uit van het gemiddelde kencijfer.
Binnen het plangebied worden maximaal 16 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Dit leidt op basis van CROW-publicatie 744 'Parkeerkencijfers 2024' tot navolgende voertuigaantrekkende werking (worst-case is uitgegaan van het maximum):
Gezien dit beperkte aantal voertuigbewegingen, het feit dat er voorheen een school in het plangebied gevestigd was en het feit dat het plangebied zowel vanaf de Coppelenberg als het Kleindorp ontsloten wordt, kan gesteld worden dat dit aantal voertuigbewegingen prima is op te vangen op de bestaande wegen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De gemeente Venray hanteert de gemeentelijke 'Beleidsnota Parkeernormen', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op december 2013. in de beleidsnota wordt uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, matig stedelijk, voor de totale gemeente. Qua ligging van het plangebied wordt aangesloten bij de normen voor het omgevingstype ‘rest bebouwde kom’, omdat het nieuwe woongebied deel zal uitmaken van de kern Merselo.
Parkeerbehoefte
Binnen het gebied 'rest bebouwde kom' geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor de onderhavige woningbouwontwikkeling is zodoende sprake van een parkeerbehoefte van 16 x 2,0 = 32 parkeerplaatsen.
Parkeervoorzieningen
Er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Bij de 2 twee-onder-één-kap-kapwoningen worden in totaal op eigen terrein 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. De andere parkeerplaatsen liggen direct aan de straat in de vorm van haakse en dwarse parkeerplaatsen:
Parkeervoorzieningen | Aantal | Parkeerkencijfer | Gerealiseerd | ||
Parkeren openbaar gebied | 36 | 1,0 | 34,0 | ||
Woning met garage en/of een oprit | 2 | 1,0 | 2,0 | ||
Totaal | 36,0 |
Door de realisatie van 36 parkeerplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen.
Het daadwerkelijk moeten voldoen aan de parkeernormen is bovendien geborgd in de algemene regels van dit ruimtelijk plan.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen en leegstand van vastgoed te voorkomen is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) onder de Omgevingswet gecontinueerd en als instructieregel opgenomen in artikel 5.129g Bkl. Deze regel bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. De behoefte aan die nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarmee worden aangetoond. Alleen wanneer het gaat om een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling moet de Laddertoets worden uitgevoerd.
Voor ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan komen. In artikel 5.129g Bkl staat dat het stedelijk gebied ook het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied bevat. Door deze formulering is dat stedelijk gebied hetzelfde gebied als onder het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 16 woningen mogelijk gemaakt op een binnenstedelijke herontwikkelingslocatie. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Afbakening verzorgingsgebied
Voor de onderbouwing van de woningbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio. Hiervoor wordt gekeken naar de regionale woningmarkt, die wordt gedefinieerd op basis van verhuisbewegingen. Een analyse van de verhuisbewegingen (CBS, 2023) toont dat 59% van de verhuizingen in de gemeente Venray plaatsvindt binnen de eigen gemeente. Dit betekent dat circa 60 % van de verhuizingen binnen de gemeente plaatsvindt. Daarnaast komt circa 7 % van de verhuisbewegingen uit de gemeenten Horst aan de Maas (vormt samen met Venray de woonregio Venray), Venlo, Peel en Maas en Beesel (samen de woonregio Venlo). De verhuisbewegingen zijn met name afkomstig vanuit de gemeenten Horst aan de Maas (3,0 %) en Venlo (2,9 %). Op basis van deze cijfers is de gemeente Venray het primaire verzorgingsgebied voor de ontwikkeling. De woonregio’s Venray en Venlo vormen het secundaire verzorgingsgebied.
Kwantitatieve woningbehoefte
De beoogde ontwikkeling van 16 woningen voorziet nadrukkelijk in een kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
Het initiatief om 16 woningen te realiseren voor diverse doelgroepen, met de nadruk op starters en senioren, voorziet in een kwalitatieve behoefte.
Het voorliggende plan voorziet op basis van het voorgaande in een kwalitatieve en kwantitatieve regionale woningbehoefte (zie subparagrafen 4.3.1 en 4.5.2) en past binnen de regionale woningbouwafspraken. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de actuele woningbehoefte, in aanvulling op de bestaande woningvoorraad in Merselo en binnen de gemeente Venray.
Het aspect 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Rond een molen is een molenbiotoop opgenomen. Deze molenbiotoop moet voorkomen dat molens tussen oprukkende bebouwing of uitdijende beplanting te verdwijnen. Molens zijn monumenten die de identiteit van het Nederlandse landschap bepalen. De omgeving waarmee een molen in relatie staat wordt de molenbiotoop genoemd. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang.
De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De eerste 100 m moet vrij zijn van obstakels. Voor molens geldt vanaf 100 m een oplopende lijn ten aanzien van de toegestane hoogte tot een afstand van 400 m van de molen.
Ter bescherming van de molenbiotoop van beltmolen 'Nooit Gedacht' aan het Grootdorp 93 in Merselo is de gebiedsaanwijzing 'vrijwaringszone - molenbiotoop' in de regels opgenomen. Op de gronden gelegen ter plaatse van deze aanduiding is het niet toegestaan om:
De afstand tussen de meest nabijgelegen woning en de onderkant van de verticaal staande wiek bedraagt circa 235 m. Dit betekent dat de toegestane maximum bouwhoogte op basis van de biotoopformule op basis van een belthoogte van 3,0 m, en aanvullend daarop 0,25 m tussen de bovenkant van de belt en de onderkant van de verticaal staande wiek, de eerste 100 m in totaal 3 + 0,25 = 3,25 m bedraagt. Vervolgens is er een oplopende lijn van 1/30 x 135 m, zijnde 4,5 m. In totaal bedraagt de toegestane hoogte daarmee 3,25 + 4,5 = 7,75 m. De maaiveldhoogte in het plangebied is verder gelijk aan de hoogte van het maaiveld in het plangebied.
Omdat de woningen aan de westzijde van het plangebied bestaan uit 1 bouwlaag met kap en circa 7,7 m hoog worden, doen deze woningen geen afbreuk aan de molenbiotoop. Bovendien zijn de bestaande woningen gelegen aan de Coppelenberg, dus tussen de molen en het plangebied in, allemaal hoger omdat deze uit 2 bouwlagen met kap bestaan.
Het aspect 'molenbiotoop' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het grondgebied van de gemeente is in de Tweede Wereldoorlog langdurig en intensief strijdtoneel geweest. Daarom is in grote delen van de gemeente nog steeds de kans aanwezig op het aantreffen van niet gesprongen explosieven (officiële term tegenwoordig: Ontplofbare Oorlogsresten). In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de afwegingen omtrent het stellen van regels aan activiteiten, is het wenselijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in het plangebied waarop dit plan betrekking heeft.
Voorafgaand aan de uitvoering van grondroerende werkzaamheden is het noodzakelijk dat er inzicht is in de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten in de bodem. In 2022 heeft de gemeente Venray een verwachtingskaart Ontplofbare Oorlogsresten laten opstellen waaruit blijkt dat de gehele gemeente verdacht is op de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten. Zolang Ontplofbare Oorlogsresten uit de 2e Wereldoorlog in de bodem liggen kan er niets gebeuren. In het kader van de openbare orde en veiligheid is er geen aanleiding om OO preventief te ruimen. Eventueel aanwezige OO vormen een aandachtspunt wanneer grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden. De gemeente adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek te (laten) uitvoeren.
De initiatiefnemer van een project waarbij grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden heeft de wettelijke taak om een veilige werkomgeving te creëren waaronder ook de risico´s omtrent de eventuele aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten tot een minimum te beperken.
De hele gemeente is verdacht van ontplofbare oorlogsresten. Op de digitale kaart Ontplofbare Oorlogsresten van de gemeente is te zien dat in het hele plangebied 'geschutmunitie en raketten' kunnen worden aangetroffen.
Te zijner tijd zal er daarom in het kader van het bouwrijp maken een detectie-onderzoek naar eventueel aanwezige ontplofbare oorlogsresten plaatsvinden. Om een detectie-onderzoek en eventuele benaderwerkzaamheden uit te kunnen voeren moet het gehele terrein vrij zijn van bebouwing en naoorlogs aangebrachte boven- en ondergrondse infrastructuur. Omdat het slopen van de bestaande bebouwing pas plaatsvindt na afloop van de planologische procedure, betekent dit dat het onderzoek pas na vaststelling van het TAM-omgevingsplan plaatsvindt.
Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing.
Voor het bepalen of een plan eventueel m.e.r.-plichtig is, is artikel 16.36, lid 3 en 4 van de Omgevingswet van toepassing. Er zijn bij de zogenaamde plan-m.e.r.-beoordeling twee mogelijke resultaten:
Er zijn twee situaties waarin een plan-m.e.r.-beoordeling aan de orde kan komen:
Het onderhavige TAM-omgevingsplan is kaderstellend voor een project uit bijlage V Omgevingsbesluit, te weten J11: een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betreft ook een woningbouwontwikkeling. In de derde kolom staat dat voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een dergelijk stedelijk ontwikkelingsproject een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt op basis van artikel 16.43, lid 1, aanhef en onder b van de Ow. Het onderhavige plan betreft een kleine wijziging van het Omgevingsplan gemeente Venray en gaat over een klein gebied op gemeentelijk niveau waarin een beperkt aantal woningen wordt gerealiseerd. De gemeenteraad is voor onderhavig TAM-omgevingsplan het bevoegd gezag.
Op grond van het gestelde in Hoofdstuk 5 van deze motivering kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling, gelet op de aard, omvang en ligging, geen aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit TAM-omgevingsplan te kunnen nemen.
Het aspect 'm.e.r.-beoordeling' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Te zijner tijd zal het ontwerp TAM-omgevingsplan gedurende zes weken ter visie worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Het plan is op 15 april 2024 aan de intaketafel besproken en akkoord bevonden. De gemaakte opmerkingen zijn meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.
Omgevingsdialoog
Er hebben in april/mei/juni 2024 gesprekken plaatsgevonden in het kader van de omgevingsdialoog met de dorpsraad, parochie, enkele aanwonenden aan de Coppelenberg, het Grootdorp en het Kleindorp, en met de huurders van het kindcentrum. In bijlage 12 is het verslag van deze omgevingsdialoog opgenomen.
Inloopavond
Op donderdag 4 juli 2024 heeft er aanvullend op de omgevingsdialoog een inloopavond plaatsgevonden waarbij alle direct omwonenden zijn uitgenodigd. In bijlage 12 is het verslag van deze inloopavond opgenomen.
Het TAM-omgevingsplan is in het kader van het bestuurlijk vooroverleg verstuurd aan de brandweer (via de veiligheidsregio Limburg-noord), het waterschap Limburg en de provincie Limburg.
Brandweer (Veiligheidsregio Limburg-noord), per brief, d.d. 26 juni 2024
De beoogde ontwikkeling is getoetst aan het gemeentelijk beleid 'Bluswater en bereikbaarheid'. Op het gebied van bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid voldoet de beoogde ontwikkeling. Qua brandweerzorgnorm wordt een lichte overschrijding van de aanrijtijd van 8 minuten voor een woonfunctie verwacht. De veiligheidsregio adviseert hier kennis van te nemen.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
Waterschap Limburg, per email, d.d. 12 augustus 2024
Het waterschap geeft aan het een mooi plan te vinden waarin de totale hoeveelheid verharding afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Er is voldoende aandacht voor hemelwater. Wel adviseert het waterschap om de hemelwatervoorziening te dimensioneren conform 100 mm per m² in 24 uur.
Reactie gemeente
Zoals in de waterparagraaf (zie bijlage 5) aangegeven voldoet het ontwerp van de waterberging aan de eis van 100 mm infiltreren per etmaal.
Provincie Limburg, per email, d.d. 18 juli 2024
De provincie geeft aan dat het plan onvoldoende inzicht biedt in de programmering waar het gaat om de verhouding koop/huur en de betaalbaarheid van de woningen.
Daarnaast verzoekt de provincie om de op 1 februari 2023 verleende ontheffing voor de gewone dwergvleermuis in de toelichting te verwerken.
Reactie gemeente
De verhouding koop/huur is in de toelichting aangevuld. Ook is de verleende ontheffing in de toelichting verwerkt.
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen.
Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een ruimtelijk plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade c.q. nadeelcompensatie is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Uit hoofdstuk 5 Aspecten fysieke leefomgeving en milieu, hoofdstuk 6 Participatie en de in hoofdstuk 5 verwerkte resultaten uit de milieuonderzoeken blijkt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het plangebied.