Plan: | Veldstraat 21 Merselo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP21005-va01 |
De initiatiefnemer wil de bestaande varkenshouderij aan de Veldstraat 21 bij Merselo beëindigen, de bedrijfswoning op het perceel in gebruik nemen als burgerwoning en een nieuw bijgebouw bij deze woning realiseren.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Veldstraat 21, ten zuidwesten van de kern Merselo. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in de omgeving, plangebied rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
De locatie ligt aan de Veldstraat 21 in het buitengebied van Merselo, in de gemeente Venray. De locatie ligt in een landelijke omgeving, op ca. 200 meter afstand van de kern Merselo. Langs de Veldstraat zijn meerdere burgerwoningen gelegen. Aan de overzijde van de weg ligt een dakdekkersbedrijf aan de Veldstraat 22. Ten westen van de locatie ligt aan de Veldstraat 28 een intensieve veehouderij. Tussen deze bedrijven en het plangebied liggen woningen.
In de huidige situatie is aan de Veldstraat 21 in Merselo een intensieve veehouderij gevestigd, met een bijbehorende bedrijfswoning. De eigenaar is echter gestopt met zijn bedrijf, aangezien uitbreiding van het bedrijf niet meer mogelijk was op deze locatie. Hiervoor is gebruik gemaakt van de 'stoppersregeling' in het kader van het Actieplan ammoniak. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto huidige situatie, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de toekomstige situatie wil de initiatiefnemer de stallen bij het bedrijf slopen, en de bedrijfswoning in gebruik nemen als burgerwoning. Ook zullen alle milieutoestemmingen voor dit bedrijf worden ingetrokken. Daarnaast is een bijgebouw van ca. 400 m2 achter de bestaande woning voorzien. De initiatiefnemer heeft enkele historische machines en tractoren in eigendom en wil het nieuwe bijgebouw gebruiken om deze machines en tractoren op hobbymatige basis te onderhouden en repareren/restaureren. Deze tractoren en machines zijn niet meer in gebruik voor de uitoefening van een bedrijf of beroep. Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan zal met gebruikmaking van de binnenplanse mogelijkheid om af te wijken van de bouwregels (artikel 4.4) een omgevingsvergunning voor dit nieuwe bijgebouw worden aangevraagd.
Het nieuwe bijgebouw wordt daarmee niet via het directe recht van voorliggend bestemmingsplan maar via een separate procedure mogelijk gemaakt.
De inrichting van de voorzijde van het perceel blijft gelijk. Achter de woning worden de gronden deels als tuin en deels als dierenweide in gebruik genomen. Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, om het erf in te passen in de omgeving qua uitstraling en beplanting. Het inpassingsplan is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Navolgende afbeelding uit het inpassingsplan geeft de toekomstige situatie weer.
Inrichting toekomstige situatie (ontwerp: Ir. Guido Paumen)
Doorsnede nieuw bijgebouw
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie blijkt dat bij woningbouwontwikkelingen van een stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken, als een woningbouwplan voorziet in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend initiatief voorziet in het in gebruik nemen van een bestaande bedrijfswoning als een burgerwoning en is daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld. De meest recente actualisatie dateert uit 2018.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts in beperkte mate voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. In het POL is opgenomen dat het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad dient te worden afgestemd met de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040 (zie paragraaf 3.3.1).
Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt rekening houdt met de Ladder voor duurzame verstedelijking. De regionale afspraken over wonen zijn met een Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd in de provinciale omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg mag alleen voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen, dient te worden verantwoord op welke wijze het plan aansluit bij de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Planspecifiek
Als onderdeel van het provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 de volgende relevante artikelen opgenomen voor dit initiatief:
Hoofdstuk 2 Ruimte - Artikel 2.4.2 Wonen
Het plangebied behoort tot het bestuursgebied 'Noord-Limburg'. In de verordening is opgenomen dat binnen deze regio geen nieuwe woningen mogen worden toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad, anders dan de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg'. In paragraaf '3.3.1' is nader gemotiveerd dat de woning uit voorliggend initiatief mogelijk is binnen de 'Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2040'. Daarmee past het plan binnen het gestelde van artikel 2.4.2.
Borging Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)
Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. De borging van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarom nader aan bod in paragraaf 3.4 'gemeentelijk beleid'.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
De Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040 geeft richting aan het woonbeleid van de regio voor de komende vier jaar. Uitgangspunt daarbij is dat de huidige samenwerking en afstemming tussen verschillende partijen, waaronder corporaties, ontwikkelaars, zorginstellingen etc., wordt voortgezet. Op basis van een analyse over de huishoudensontwikkeling, de link tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad en enkele trends en ontwikkelingen zijn er in de visie enkele opgaven geformuleerd die als volgt zijn samen te vatten:
Bij nieuwbouw dient de voorkeur ingezet te worden op de realisatie van toekomstbestendige en flexibele woonsegmenten. Om richting te geven aan de benodigde aantallen wordt er gebruik gemaakt huishoudensprognoses. Een goede onderbouwing van de woningbehoefte blijft echter leidend. Daarvoor zijn in de visie onderstaande uitgangspunten opgenomen, waaraan alle nieuwe woningbouwplannen, ook Ruimte voor Ruimte plannen, aan moeten voldoen:
Ruimte voor Ruimte
Voor Ruimte voor Ruimte geldt dat de provincie een verbreding heeft gemaakt in de regeling, waaronder het ruimte bieden aan andere woonvormen die beter aansluiten bij de behoefte. Tevens is er een mogelijkheid om andere verdienmodellen te verkennen. De regio onderschrijft deze verbreding. Zo ontstaan er mogelijkheden om Ruimte voor Ruimte in te zetten voor de kwalitatieve opgaven van de regio.
Planspecifiek
Uitgangspunt van de regionale structuurvisie is dat er gebouwd moet worden naar behoefte.
Met deze ontwikkeling worden geen nieuwe woningen gebouwd, maar wordt een intensieve veehouderij gesaneerd en de bijbehorende bedrijfswoning gebruikt als burgerwoning. De initiatiefnemer wil hier in de toekomstige situatie blijven wonen. Hiermee zal dit initiatief niet leiden tot een toename van het woningoverschot. Aangezien in het plan geen nieuwe woningen gerealiseerd worden is een toetsing aan de duurzaamheidsdoelen niet aan de orde. Het initiatief past binnen de 'Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040'.
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de sanering van een intensieve veehouderij. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning behouden en zal deze gebruikt worden als burgerwoning. Deze ontwikkeling leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving van het plangebied. Zie verder ook de toelichting in de paragraaf 3.4.3. Voorliggend initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.
Op 16 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Woonvisie Venray 2017' vastgesteld. De visie gaat in op de rol die het thema 'wonen' vervult in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Venray is één van de drie plaatsen in Limburg die groeien. Door te kijken naar woonwensen en behoeften van woningzoekenden wenst de gemeente deze groei passend te beantwoorden en zo de woningmarkt voor de lange termijn positief te ontwikkelen. In algemene zin formuleert de gemeente de wens van de toekomstige woonconsument als volgt: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee wil de gemeente tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee wil de gemeente de waarde van de bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.
Nieuwe kleinschalige initiatieven
Nieuwe kleinschalige plannen zullen een belangrijke rol gaan spelen om de voorraad woningen geschikt te
maken om de effecten van de wijzigingen in de bevolkings- en huishoudenssamenstelling in de komende jaren
te kunnen opvangen. Met name in de kernen kan op die manier een antwoord gegeven worden op de
(beperkte) vraag naar geschikte woningen. Die opening voor kleinschalige uitbreidingen wordt ook ingezet ten
behoeve van de ruimte-voor-ruimte regeling, die hard nodig is om de sanering van intensieve veehouderijen
(lees: het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de dorpskernen en wijken) mogelijk te maken.
Planspecifiek
Met dit initiatief wordt een voormalige bedrijfswoning in gebruik genomen als burgerwoning, als onderdeel van de sanering van een agrarisch bedrijf. Met dit kleinschalige initiatief worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het plan past binnen de 'Woonvisie Venray 2017'.
Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld.
In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de
ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen en de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren van veehouderijen in de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners.
De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het
aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat
ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.
Planspecifiek
Met dit initiatief zal de intensieve veehouderij aan de Veldstraat 21 worden gesaneerd. Deze locatie ligt in een gebied met meerdere woningen en op ca. 200 meter afstand van de kern Merselo. Met deze sanering zullen de emissies van dit bedrijf verdwijnen. Hiermee draagt dit initiatief bij aan de doelstellingen van de Visie Veehouderij Venray 2018. Het initiatief past binnen de 'Visie Veehouderij Venray 2018'.
In de nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray, 2e herziening 2018' past de
gemeente Venray een differentiatie in welstandstoezicht toe. Het welstandsbeleid wordt in de eerste plaats
gedifferentieerd naar de specifieke situatie in wijken, buurten of gebieden en naar de plaats van een
bouwwerk op het erf. Dit betekent dat minder beeldbepalende gebieden (waaronder grote delen van Venray,
de kerkdorpen en bedrijventerreinen) preventief worden getoetst door een ambtenaar. Voor nieuwe
hoofdgebouwen, monumenten en plannen die niet passend zijn binnen het bestemmingsplan wordt de
toetsing uitgevoerd door de welstandscommissie (in Venray het Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit).
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de sanering van een intensieve veehouderij. De bedrijfswoning van deze veehouderij zal niet worden gesaneerd en zal worden gebruikt als burgerwoning. Aangezien de positionering of massa van deze woning niet wordt gewijzigd, is een toetsing aan de nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray' voor dit plan niet aan de orde. Daarnaast wordt op het achtererf van de woning een bijgebouw gerealiseerd. Deze wordt vanaf de openbare weg aan het zicht onttrokken door de woning en de bijgebouwen van de Veldstraat 19. Voor dit bijgebouw is de nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray' niet aan de orde.
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde,
welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de
gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines
in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange
termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als
flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het
beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee
stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet alleen in bouwontwikkelingen binnen privaat terrein. In paragraaf 4.4 'Verkeer' is gemotiveerd dat op eigen terrein voldoende ruimte voor parkeerplaatsen aanwezig is in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. In de regels is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied op eigen terrein plaats vindt, waarmee de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. Ten behoeve van het initiatief worden geen nieuwe inritten aangelegd. Door de sloop van bedrijfsbebouwing krijgt het plangebied een groener karakter. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.
De locatie is gelegen in het buitengebied (buiten de bebouwde kom) en niet in het stedelijk gebied. Door de specifieke aard en plaats van deze ruimtelijke ontwikkeling dient door de huidige en toekomstige bewoners nadrukkelijk rekening gehouden te worden dat binnen de openbare ruimte geen trottoirs, geen openbare verlichting, geen parkeervakken en geen vrij liggende fietspaden aanwezig (zullen) zijn. Ook is een 30 km-zone inrichting van het gebied niet mogelijk. Het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat de komgrens wordt opgeschoven.
Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010', vastgesteld op 14 december 2010 en de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels', vastgesteld op 20 september 2017 door de gemeente Venray.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden', met de gebiedsaanduiding 'agrarisch gemengd'. Over de gehele agrarische bestemming, met uitzondering van een strook langs de Veldstraat, ligt een bouwvlak, waarbij op het gehele bouwvlak tevens de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' ligt. Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen', binnen deze bestemming is geen bouwvlak aanwezig. Het noordelijke deel van het plangebied, ter plaatse van de bedrijfswoning en een klein deel van de bedrijfsbebouwing, heeft de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie -3'. Het zuidelijke deel van het plangebied, ter plaatse van de woonbestemming en het grootste deel van de bedrijfsbebouwing, heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Het gehele plangebied heeft de maatvoering 'maximale bouwhoogte: 72 m' en de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone' en 'reconstructiewetzone - vereveningsgebied'.
Het gebruik van een burgerwoning is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan. In artikel 4.7.17 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college kan besluiten de bestemming 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van o.a. de aanduiding 'intensieve veehouderij' te wijzigen naar 'Wonen'. Omdat niet het gehele plangebied binnen de aanduiding 'intensieve veehouderij' en de bestemming 'Agrarisch met waarden' ligt, is de wijzigingsbevoegdheid niet toe te passen. Wel wordt hieronder aangetoond dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan.
Voor deze wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende voorwaarden:
Alle agrarische bedrijfsactiviteiten in het gebied zijn beëindigd. Het aantal woningen in het plangebied blijft gelijk. Hiermee is aan voorwaarde a en b voldaan. In de paragrafen 4.3 en 4.5 wordt aangetoond dat aan voorwaarde c wordt voldaan. In paragraaf 4.4 wordt aangetoond dat aan voorwaarde d en e wordt voldaan. Ten slotte wordt in paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.6 aangetoond dat aan voorwaarde f wordt voldaan.
Omdat de sanering van de veehouderij in het plangebied gewenst is, het initiatief passend is op deze locatie en grotendeels aansluit bij de wijzigingsmogelijkheid, wordt het bestemmingsplan herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met dit initiatief wordt een agrarisch bedrijf gesaneerd, en de agrarische bedrijfswoning in gebruik genomen als burgerwoning. Om de bodemkwaliteit van de grond rond de bedrijfswoning vast te stellen, is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Ter plaatse van deellocatie A, ter hoogte van de bestaande oprit aan de noordkant van het plangebied, zijn matige en sterke verontreinigingen aangetroffen in de bovengrond onder de verharding. Mits deze gronden niet bewerkt worden is er geen verdere aanleiding voor een nader onderzoek. Voorliggend plan heeft geen (bodem)ontwikkelingen ter plaatse van de oprit tot gevolg. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet aan de orde.
De gronden ter plaatse van de bestaande stallen (deellocatie B fase 2) zullen op een later moment, na de sloop van de stallen, worden onderzocht. De onderzoeksuitkomsten van deellocaties B en C fase 1 geven echter geen aanleiding om te veronderstellen dat de grond onder de stallen verontreinigd is.
Indien er bij de toekomstige werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, dan worden de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020)'' of de regionale bodemkwaliteitskaart in acht genomen.
Conclusie
Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 65362 (aan de Beekweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 15,1 µg/m3 | 18,8 µg/m3 | 11,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Met dit initiatief zal de intensieve veehouderij in het plangebied, en daarmee de uitstoot van NO2 en fijnstof als gevolg van de bedrijfsactiviteiten en bijbehorende verkeersbewegingen, verdwijnen. De bijdrage aan luchtkwaliteit van de woning in het gebied zal niet wijzigen als gevolg van dit initiatief. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het aantal geluidsgevoelige objecten in het plangebied wijzigt niet: de bedrijfswoning is al geluidsgevoelig in de huidige situatie. Verder onderzoek is niet nodig. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
In artikel 3 lid 2 is aangegeven dat in afwijking van artikel 3 lid 1 de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:
Als gaat om een bedrijf met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden de volgende eisen:
In artikel 14 lid 2 Wgv is bepaald dat voor een woning die op of na 19 maart 2000 is of wordt gebouwd geen geurnormen gelden, maar ook daar de vaste afstanden gehanteerd dienen te worden. Het gaat om de volgende woningen:
De minimale afstand bedraagt:
Deze minimale afstanden gelden ook voor een geurgevoelig object dat op de bedoelde kavel aanwezig is.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactor altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom.
Geurverordening Venray
De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening van de gemeente Venray stelt de volgende normen:
In de 'Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray' heeft de gemeente Venray onderbouwd wat wordt verstaan onder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het buitengebied is nog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de voorgrondbelasting niet meer bedraagt dan 14,0 ouE/m³ en de achtergrondbelasting niet meer bedraagt dan 20,0 ouE/m³ (gemiddelde achtergrondbelasting 13-20 ouE/m³, maximaal 20% geurgehinderden, matig leefklimaat).
Bij het opstellen van de 'Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray' is de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij als basis genomen. In de handreiking wordt aangegeven dat wanneer de voorgrondbelasting meer bedraagt dan de helft van de achtergrondbelasting, de voorgrondbelasting altijd tot het hoogste geurhinderpercentage zal leiden. In die gevallen waar de voorgrondbelasting meer dan de helft van de achtergrondbelasting bedraagt, is om die reden de voorgrondbelasting maatgevend bij het bepalen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Met dit initiatief zal de intensieve veehouderij aan de Veldstraat 21 worden gesaneerd. Hiermee zal de geurhinder van dit bedrijf verdwijnen en het woon- en leefklimaat in de omgeving verbeteren.
Voorgrondbelasting
Uit de kaart 'Indicatieve geurhindercontouren, situatie oktober 2018' van de gemeente Venray (onderstaande figuur is een uitsnede van die kaart) blijkt dat het plangebied voor een klein deel binnen de 14,0 ouE/m³ contour van de veehouderij Veldstraat 28/28a ligt.
De contouren op deze kaart zijn echter indicatief weergegeven vanaf rand bouwvlak en niet vanaf de werkelijke emissiepunten. De veehouderij Veldstraat 28/28a zit al op slot door dichterbij gelegen burgerwoningen, uitbreiding/verplaatsing van het emissiepunt van het bedrijf in de richting van het plangebied is daardoor niet mogelijk. Gelet op de werkelijke ligging van de emissiepunten (circa 55m verder weg dan rand bouwvlak) zal het plangebied daarmee buiten de werkelijke 14,0 ouE/m³ contour van het bedrijf aan de Veldstraat 28a liggen.
Achtergrondbelasting
In de huidige situatie is in het plangebied sprake van een zeer slecht woon- en leefklimaat, met name als gevolg van de bestaande (eigen) veehouderij op de locatie. Wanneer deze wordt gesaneerd, zal het leefklimaat in het plangebied aanmerkelijk verbeteren.
Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatie achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, situatie oktober 2018' van de gemeente Venray (onderstaande figuur is een uitsnede van die kaart) blijkt dat na sanering van de varkenshouderij Veldstraat 21 ter plaatse van het plangebied sprake is van een leefklimaat in de klasse 'matig'. Daarmee is volgens de geurverordening sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Vaste afstanden
Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf betreft de varkenshouderij aan de Veldstraat 28/28a. De kortste afstand tussen het bouwvlak van deze varkenshouderij en het plangebied van dit initiatief bedraagt ca. 195 meter. Aan de normen voor de vaste afstanden wordt ruimschoots voldaan.
Omgekeerde werking
In het kader van de omgekeerde werking levert dit plan geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van omliggende veehouderijbedrijven.
Er is sprake van een woning die of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij, voor deze woning gelden geen geurnormen, maar vaste afstanden. Aan deze vaste afstanden wordt ruimschoots voldaan. De dichtstbijzijnde veehouderij aan de Veldstraat 28/28a zit daarnaast al 'op slot' door bestaande dichterbij gelegen burgerwoningen.
Op basis van voorgaande motivering luidt de conclusie dat dit plan geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van nabijgelegen veehouderijbedrijven en dat ter plaatse van het plangebied voor wat betreft geur sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De meest nabijgelegen milieubelastende functie is het agrarisch bedrijf aan de Veldstraat 25, gelegen op ca. 31 meter van het perceel. Ten opzichte van dit bedrijf verandert de situatie niet als gevolg van dit initiatief. Dit is een bedrijf met een milieucategorie 2, met een richtafstand van minimaal 30 meter. Het plangebied ligt buiten deze richtafstand. Er liggen geen andere bedrijven op een zodanige afstand dat deze het woon- en leefklimaat binnen het plangebied kunnen beïnvloeden. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de omliggende bedrijven geen negatief effect zullen hebben op het woon- en leefklimaat van de woning. Ook zal de functie van bedrijfswoning naar burgerwoning geen invloed zal hebben op de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven. Er liggen in de huidige situatie woningen tussen het plangebied en de nabijgelegen bedrijven. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Hieruit is op te maken dat niet in de 10-6-contour van het plaatsgebonden risico van enige risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen ligt. Op ca. 1,5 km van het plangebied lopen de buisleidingen A-520, A-578 en A-665 van de Gasunie. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied voor het Groepsrisico van deze buisleidingen.
Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2018-2021 is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke
riolering voor de periode 2018 tot en met 2021 vastgelegd. Het plan bevat een beschrijving van de huidige
situatie, een evaluatie van de aan het plan voorafgaande periode en een beschrijving van de te verwachten
toekomstige ontwikkelingen. In het GRP wordt onder andere ingegaan op hemelwater- en
oppervlaktewaterafvoer.
In het kader van het GRP is onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het uitvoeren van afkoppelprojecten
binnen de gemeente. Op basis van de bodemgesteldheid, de hoogte van de grondwaterstand en de
aanwezigheid van oppervlaktewater is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afkoppeling: uit het
onderzoek blijkt dat in het overgrote deel van de gemeente Venray voldoende mogelijkheden voor afkoppeling
aanwezig zijn. Bij afkoppelprojecten wordt in de eerste plaats gekeken naar openbare verharde oppervlakken.
Daarbij wordt opgemerkt dat afkoppelen als maatregel slechts wordt uitgevoerd in combinatie met
wegwerkzaamheden (onder andere reconstructies van wegen) of rioolvervangingen, dit gezien de kosten die
dergelijke ingrepen met zich meebrengen. Het afkoppelen van particuliere oppervlakten wordt slechts in
uitzonderlijke situaties meegenomen.
Bij particuliere duurzame waterhuishoudkundige systemen, zoals bergings- en infiltratievoorzieningen hanteert de gemeente Venray de volgende voorwaarden:
riolering.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Met dit initiatief wordt ca. 1.900 m2 aan bedrijfsbebouwing en ca. 1.100 m2 aan verharding verwijderd. Ten behoeve van het initiatief zal een bijgebouw van ca. 400 m2 en ca. 200 m2 aan nieuwe verharding worden aangelegd. Hiermee leid deze ontwikkeling tot een afname van de verharding in het plangebied ter grootte van ca. 2.400 m2. Gezien deze afname van de verharding en de omvang van het plangebied kan het hemelwater in de toekomstige situatie zonder problemen op het eigen terrein worden verwerkt. Verder is er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning. Bij de bouw van het bijgebouw zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt. Afvalwater wordt via de bestaande rioolaansluiting afgevoerd. Voorliggend plan heeft geen negatieve effecten vanuit het aspect water.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat bij ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moet worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Het initiatief ligt niet in een beschermd natuurgebied. De meest dichtbij gelegen Natura 2000 gebieden zijn de gebieden Boschhuizerbergen en de Deurnsche Peel & Mariapeel, beide op ca 5,5 km. Gezien de aard van de functiewijziging in het gebied, en de beperkte omvang van de werkzaamheden die nodig zijn voor dit initiatief, kunnen negatieve externe effecten, waaronder stikstofdepositie, als gevolg van het initiatief op dit natuurgebied worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Mede vanwege de sloop van bestaande bedrijfsgebouwen is een onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 2. Binnen het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor maar het gaat in alle gevallen om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten) waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Door vegetatie binnen het plangebied buiten het broedseizoen te verwijderen worden er ook ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden binnen het plangebied zal ten alle tijden de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb) in acht worden genomen. Vanuit soortenbescherming heeft voorliggend initiatief geen negatief effect.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Als gevolg van dit initiatief zal het bestaande agrarische bedrijf verdwijnen, en daarmee ook de bijbehorende verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen van en naar de woning zullen niet veranderen als gevolg van de wijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De verkeersbewegingen over de Veldstraat zullen daarmee afnemen als gevolg van dit initiatief. De parkeerplaatsen bij de woning worden in dit initiatief gehandhaafd. Hiermee is op het perceel voldoende parkeerruimte aanwezig. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een landschap dat vanuit het aspect cultuurhistorie een beschermde status kent. Ook liggen er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend initiatief geen negatief effect.
Archeologie
Het nieuwe bijgebouw wordt gerealiseerd ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze bestemming is voor het realiseren van nieuwe bouwwerken met een oppervlak groter dan 500 m2 een archeologisch onderzoek nodig, om de archeologische waarden in de bodem te achterhalen. Het bijgebouw is kleiner dan 500 m2. Hiermee is archeologisch onderzoek niet nodig.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Met dit initiatief is geen sprake van een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet, derhalve zal geen exploitatieovereenkomst worden afgesloten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure worden gedekt door de leges. Wel zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
In dit bestemmingsplan zal de noordzijde van het perceel bestemd worden als 'Wonen', met een bouwvlak voor de woning. De zuidzijde van het perceel wordt bestemd als 'Agrarisch met waarden', waarbinnen geen bouwvlakken of functieaanduidingen zijn opgenomen.
In de regels zijn de bestemmingsregels van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen', overgenomen uit het moederplan "Buitengebied Venray 2010'' en het plan "Buitengebied Venray 2010, herziening regels". Waar nodig zijn deze bestemmingen gespecificeerd voor het initiatief. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn eveneens uit het moederplan en de herzieningen van het moederplan overgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie en het waterschap. Beide hebben aangegeven akkoord te zijn met het plan.
Voor dit initiatief wordt geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage. De omwonenden van het plangebied zijn op de hoogte gesteld van het initiatief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 oktober 2021 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een zienswijze ingediend. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.