Plan: | Herziening woon-werkkavels Sparrendreef Oostrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP21018-va01 |
Als afronding van het bedrijventerrein Vennendreef waren woon-werkkavels voorzien aan de Sparrendreef. De ontwikkeling van deze kavels past niet meer in de huidige markt en de bestemming van deze kavels wordt daarom gewijzigd naar Wonen.
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern Oostrum in de gemeente Venray. De begrenzing van het gebied wordt gevormd door de Sparrendreef in het noorden, recreatiegebied
"Parc De Witte Vennen" in het oosten en aan de zuidzijde het bedrijventerrein 'Vennendreef'. De ligging van het plangebied is op de onderstaande overzichtskaart aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding. Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein.
Figuur 1.1: Overzicht plangebied
Voor het plangebied vigeren de volgende plannen:
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het landschap rond Venray is sinds de eeuwwisseling drastisch veranderd. Rond 1900 lag westelijk van het plangebied een breed beekdalcomplex van de Oostrumsche beek. Het beekdal was sterk verkaveld, het plangebied was kleinschalig en werd begeleid door vele houtwal- en erfbeplantingen. Het landschap op de hogere gronden (heidegebieden en akkerlanden) was weids en grootschalig. Aan het begin van de 20e eeuw zijn de stuifzandcomplexen aan de randen van de open velden beplant ten behoeve van het vasthouden van stuifzand en voor de mijnhoutvoorziening. Vanaf de beekdalrand liepen in een ganzenvoetpatroon, straalsgewijs 'dreven' (routes voor grazend vee) naar de hogere heidegronden (Oorlo, Oirle en Meerlo). Aan het begin van de 20e eeuw zijn ook de eerste sporen van industrialisatie en verstedelijking zichtbaar: aanleg van de spoorlijn Venlo- Nijmegen met station Venray en Oostrum, aanleg van grote complexen voor de verzorging van krankzinnigen (St. Anna, St. Servatius). Later in de 20e eeuw wordt de verdere verstedelijking zichtbaar. Noordelijk van de Sparrendreef wordt een derde inrichting voor psychiatrie (Nieuw Spraeland/St. Paschalis) gevestigd en de aanleg van de autosnelweg A73 wordt een feit. Als gevolg van de aanleg van grootschalige infrastructuur zijn ten noorden van Venray en ten westen en ten zuiden van Oostrum bedrijventerreinen ontstaan.
Reeds in 2002 is een visie met betrekking tot het bedrijventerrein De Witte Vennen opgesteld. De visie beschrijft de invulling van het bedrijventerrein Vennendreef. Het betreft de aanleg van een parkachtig, kleinschalig bedrijventerrein, met de verschijningsvorm van een kleinschalig cultuurlandschap. Het gebied kent verschillende functies die de landschapsstructuur versterken.
Het plangebied kenmerkt zich als een lint van woningen grenzend aan het bedrijventerrein. Het vormt de overgang van het bedrijventerrein naar het buitengebied aan de noordzijde van de Sparrendreef
en de sportvelden en recreatiegebied ten oosten van het plangebied. Als scheiding tussen de lintbebouwing en de bedrijven is een groenstrook gesitueerd.
Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen,
ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat,
ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.
Nationale belangen
Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit met name aan bij nationaal belang 5 "zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften".
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De uitwerking ervan in het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt. Het BKL wordt dus de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat.
In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeer-gebied.
Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Bro.
Toetsing
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is al wonen toegestaan. In dat geval is er geen sprake van nieuw beslag op de ruimte.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is geen laddertoets noodzakelijk.
Omgevingsvisie
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten de Provinciale Omgevingsvisie, met bijbehorend m.e.r vastgesteld. De Provinciale Omgevingsvisie is per 25 oktober 2021 in werking getreden. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg vervangt het voormalige 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg' (POL2014).
De omgevingsvisie is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de
provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen. In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt vervolgens een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst. De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:
Op het gebied van wonen is de omgevingsvisie een op hoofdlijnen richtinggevend kader. De daadwerkelijke invulling wordt overgelaten aan regio's en / of gemeenten. Het initiatief wordt hierna getoetst aan het regionaal c.q. het gemeentelijk beleid. De omzetting van de bedrijfswoningen naar reguliere woningen en het toevoegen van 2 woningen is niet in strijd met de omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014
gewijzigd vanwege de vaststelling van het toenmalige POL2014, waarin was bepaald dat er een
nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de
Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen
die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk
Ruimte bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen.
Onderstaande instructieregel is opgenomen voor nieuwe planvoorraad wonen.
Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
Het voorliggende plan betreft een kleinschalige ontwikkeling die niet voldoet aan de definitie 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 en artikel 1.1.1 onder i, jo. artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Hierdoor is de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking in het kader van dit plan niet aan de orde.
Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg
Met de regionale structuurvisie wonen Noord-Limburg geven de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing aan de regionale woningmarkt.
De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Noord-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van
deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke
regio.
1: Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte
2: De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer
3: Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor huisvesting van (toekomstige) werknemers
4: Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal
5: Een levensloopvriendelijke en duurzame regio
In onderhavig plan is sprake van vrije sectorkavels aan de rand van het dorp. Een specifiek segment ter afscherming van het naastgelegen bedrijventerrein. Het plan sluit dus aan op de kern.
Toekomstvisie Venray 2030
In de 'Toekomstvisie Venray' staat de vraag centraal hoe Venray eruit ziet in het jaar 2030. De toekomstvisie is tot stand gekomen op basis van de inbreng van ruim 1.500 inwoners van Venray. De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de navolgende vijf concrete ambities geformuleerd.
In 2030:
De bovenstaande ambities zijn gebaseerd op een aantal trends en ontwikkelingen die geconstateerd zijn binnen de gemeente Venray. Deze trends en ontwikkelingen zijn:
Ten aanzien van het thema wonen zijn wat betreft het initiatief geen nieuwe of afwijkende uitgangspunten geformuleerd. Het belang van een goede kwaliteit van woonomgeving en woningen, de aanwezigheid van werkgelegenheid en kwalitatief goede voorzieningen, wordt andermaal onderstreept. Met de visie op de gewenste toekomstrichting kan de gemeente Venray effectief sturing geven aan het proces van beleidsontwikkeling en prioritering.
De thema's die centraal staan zijn:
De gemeente wil voorzien in alle woonwensen en biedt daarbij de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Door een grote zorg voor het in stand houden en verbeteren van de bestaande woonwijken (soms in de vorm van herstructurering) beoogt de gemeente unieke woonmilieus creëren, waarin de bestaande sociale structuren en voorzieningen op een positieve wijze worden beïnvloed
Omgevingsvisie
In 2023 gaat landelijk de Omgevingswet in. Met het oog hierop wordt de Omgevingsvisie Venray opgesteld. Hierin geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt in de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie gaat in op ambities, beleidsdoelen en de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, wonen en werken en cultureel erfgoed. Met de omgevingsvisie wil de gemeente samen met inwoners, ondernemers en verenigingen een toekomstbeeld schetsen en hen inspireren om de gemeente Venray nog mooier te maken om in te wonen, werken en verblijven.
In de omgevingsvisie laat de gemeente zien voor welke uitdagingen zij staan en waar zij als gemeente naar toe willen in de toekomst. De omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: onze Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Het plangebied is in de Omgevingsvisie van Venray aangewezen als woon- en werkgebied.
Conclusie gemeentelijk beleid
Het onderhavige plan geeft invulling aan de wensen zoals in de toekomstvisie en omgevingsvisie vastgelegd door kavels voor een bijzondere doelgroep in de markt te brengen. Het gaat om ruime kavels voor landelijk wonen, maar toch met een uitstekende ontsluiting op de N270, snelwegen en nabij voorzieningen van Oostrum en Venray. Het vervangt de woon-werk kavels waar geen vraag
naar is.Tevens wordt de Sparrendreef "afgemaakt" als reguliere woonstraat, met een duidelijke
groene buffer tussen het bedrijventerrein. De woonstraat vormt tevens een betere visuele afscheiding van het bedrijventerrein.
Omgevingsprogramma Wonen
Het Omgevingsprogramma Wonen is de uitwerking van de beleidsdoelen van de nota Koers op wonen en tevens bedoeld als de actualisatie van de thema's van de Woonvisie 2017-2021.
Het Omgevingsprogramma Wonen is de onderlegger voor ieder project voor nieuwbouwwoningen en verbetering van woningen uit de bestaande woningvoorraad. Een omgevingsprogramma wonen voor het gemeentelijk woonbeleid voor 2022-2026, met concrete maatregelen, acties voor (meer)
woningbouw in de gemeente, waarbij het versnellen, verduurzamen en groener bouwen en een aanbod van (betaalbare) woningen, met aansluiting op de woonbehoeften, belangrijke speerpunten van beleid zijn.
Een van de doelen is het toevoegen van noodzakelijk nieuwbouw in alle kernen. Met de focus op drie onderdelen:
Er wordt toegewerkt naar een passende en betaalbare woningvoorraad. Meer differentiatie van woonmilieus en een woningvoorraad en aanbod van woningen, vanuit de eigen karakteristiek van de kernen, wijken en buurten. Daarbij hoort ook voldoende aanbod en beschikbaar stellen van betaalbare woningen (huur- en koop) voor inwoners met een laag- of middeninkomen.
Verduurzaming van de woningvoorraad, waaronder het energetisch verbeteren van de particuliere woningvoorraad en het realiseren van de energie transitie door uitvoering van het warmteplan is een belangrijke opdracht. Net zoals passende en betaalbare woningen en woonvormen voor arbeidsmigranten, statushouders, starters en senioren. Tenslotte is van belang de leefbaarheid in de kernen, wijken en buurten, zowel fysiek (schoon, veilig en heel) als op sociaal vlak (zorg met betrekking tot de toenemende kwetsbaarheid en eenzaamheid.
In onderhavig plan is sprake van vrije sectorkavels aan de rand van het dorp. Een specifiek segment ter afscherming van het naastgelegen bedrijventerrein. Het plan past daarmee in het programma Wonen.
Energiestrategie 2030
In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2 neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Met de energiestrategie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn de doelstellingen en de gefaseerde uitvoering op lange en korte termijn uitgewerkt.
De gemeente is voor het bereiken van de energiedoelen afhankelijk van alle energiegebruikers en energieleveranciers in de gemeente: bedrijfsleven huishoudens, instelling ect. De overheid heeft daarom een rol als partner die samenwerkt, belemmeringen wegneemt, faciliteert en het goede voorbeeld geeft. De betrokkenheid van de overheid zorgt voor het aanjagen en versnellen van de gewenste ontwikkelingen. Het streefbeeld in 2030 voor woningen laat zich als volgt schetsen:
Niet alles kan in het voorliggende plan worden toegepast. In paragraaf 5.12 wordt hier nader op ingegaan.
Oorspronkelijk was voor het plangebied een ontwikkeling voorzien in de vorm van wonen met bedrijf.
Bij de te bouwen woningen moest derhalve verplicht een bedrijf in de categorie 1 of 2 gevestigd
worden. Gebleken is dat de markt voor deze woningcategorie te klein is om tot ontwikkeling te komen.
Inrichting
De huidige inrichtingsvisie wordt slechts op enkele punten gewijzigd. In het oosten van het plangebied wordt een extra woonkavel gerealiseerd. Ten zuiden van de twee woonkavels ten oosten van de noodontsluiting wordt de groenstrook doorgetrokken zodat de woonkavels worden afgescheiden van
het bedrijventerrein aan de zuidzijde. Het perceel aan de westzijde wordt herverkaveld zodat hier vier woningen in plaats van drie "Wonen-bedrijf" kavels gerealiseerd kunnen worden. In totaal worden 7 woningen mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan.
Het onderhavige plan geeft invulling aan deze wensen door kavels voor een bijzondere doelgroep in de markt te brengen. Het gaat om ruime kavels voor landelijk wonen, maar toch met een uitstekende ontsluiting op de N270, snelwegen en nabij voorzieningen van Oostrum en Venray. Tevens wordt de Sparrendreef "afgemaakt" als reguliere woonstraat, met een duidelijke groene buffer tussen het
bedrijventerrein.
Het kleinschalige overgangsgebied aan de noord- en oostzijde zorgt voor een opwaardering van de entree naar recreatiegebied Parc De Witte Vennen.
De kavels houden in de nieuwe situatie een breedte van 25 tot 30 meter en zijn daarmee mee voldoende van omvang voor situering aan de Sparrendreef. Met de toevoeging van de extra woningen wordt een betere visuele afscheiding van het achterliggende bedrijventerrein gerealiseerd.
Ontsluiting en parkeren
De ontsluiting wijzigt niet ten opzichte van het oorspronkelijke plan. De Sparrendreef blijft een toegangsweg. Bij de te realiseren woningen wordt parkeren op eigenterrein gerealiseerd. Per woning worden minimaal 2 parkeerplaatsen naast elkaar op eigen terrein gerealiseerd.
Voor het bedrijventerrein Vennendreef is een beheerplan opgesteld, deze is toegevoegd aan bijlage 1 van deze toelichting. Het beheerplan uit 2013 ziet toe op de ontwikkeling van het hele bedrijventerrein Vennendreef. Er is een aanvulling hierop gemaakt ten behoeve van de nieuwe woonkavels aan de oostzijde van het plangebied (kavels 10-11). Hiervoor is de plantsoenlijst in bijlage 2 opgesteld en onderstaand overzicht voor de groeninrichting.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Beschouwing
Van belang is de vraag of de voorgenomen activiteit voorkomt in de tabel van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r.. Voor onderhavig plan zou dit dan categorie D 11.2 'stedelijk ontwikkelingsproject' moeten zijn. Op basis van de omvang van de activiteit, 7 woningen, kan gesteld worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een MER of m.e.r.-beoordeling is daarom niet aan de orde.
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009'.
Methodiek
In de huidige publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieucategorie | Richtafstanden tot 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 5.1 Richtafstanden per milieucategorie.
Bestaande Bedrijven
In de directe omgeving van onderhavig plangebied is bedrijventerrein Vennendreef gesitueerd. Op basis van het bestemmingsplan Vennendreef (26-03-2013 geheel onherroepelijk in werking) zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 2 tot en met 3.1 op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
Door de ligging in de geluidzone van een industrieterrein en nabij hoofdinfrastructuur en door de aard van locatie (een smalle strook met woonbestemmingen) kwalificeert het plangebied niet als rustige woonwijk in de zin van de VNG-publicatie. Het plangebied wordt daarom als gemengd gebied beschouwd. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar kan dus een richtafstand van 30 meter tot gevoelige objecten (zoals woningen) gehanteerd worden. Op de afbeelding hieronder is deze richtafstand van 30 meter zichtbaar.
Om te kunnen voldoen aan de richtafstand van 30 meter is een bouwvlak opgenomen. De grens van het bouwvlak loopt tot aan de richtafstand van 30 meter. Hoofdgebouwen (waaronder de woningen) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
Aangenomen is dat de bestaande bedrijven ten zuiden van het plangebied op een afstand van 30 meter van de beoogde nieuwe woningen, voldoende afstand hebben om te kunnen voldoen aan de geldende milieueisen eisen in het Activiteitenbesluit.
Figuur 5.1: Richtafstand 30 meter vanaf bedrijven met milieucategorie 2 t/m 3.1 ten zuiden van het plangebied (deel van plangebied is blauw omkaderd).
Aan de zuidwestzijde ligt het bestemmingsplan 'De Witte Vennen' (sinds 22-12-2015 geheel onherroepelijk in werking). Binnen de bestemming bedrijf zijn bedrijven toegestaan tot de milieucategorie 4.2, zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van 200 meter. Het plangebied ligt op circa 95 meter. Dit is zichtbaar in onderstaande afbeelding. De richtafstand van 200 meter gaat dus ruim over het plangebied heen. Daarnaast is op basis van artikel 3.1 lid a onder 2 milieucategorie 5.2 en 5.3, zoals opgenomen in de ‘staat van bedrijfsactiviteiten’, toegestaan mits de aard en de omvang van de milieuhinder die een dergelijk bedrijf veroorzaakt niet groter is dan de milieuhinder van een bedrijf in milieucategorie 4.2. Qua milieuhinder wordt uitgegaan van een richtafstand van 200 meter.
Figuur 5.2: Richtafstand 200 meter vanaf bedrijf bestemming uit bestemmingsplan 'De Witte Vennen' tot het planbied (= blauw omkaderd)
Conclusie
Er kan niet voldaan worden aan de richtafstand van 200 meter. Daarom wordt in paragraaf 5.6 gemotiveerd afgeweken van deze richtafstand ten aanzien van geur. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 3 en paragraaf 5.5.
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Analyse
De verkeerssituatie zal in positieve zin wijzigen. Omdat er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats gaan vinden bij de woonkavels, zal het autoverkeer afnemen. Parkeren is geen probleem. De kavels betreffen grote kavels waar parkeren op eigen terrein kan plaatsvinden.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen
op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen
tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan.
Analyse
Vastgesteld kan worden dat sprake is van een klein project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke
gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform
deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Gemeentelijk beleid
De gemeente Venray heeft beleid opgesteld voor het toestaan van hogere grenswaarden. In dit beleid zijn voorwaarden opgenomen waaronder een hogere grenswaarde kan worden verleend. In bijlage 1 van het akoestisch onderzoek in bijlage 3 is het gemeentelijk beleid weergegeven. De belangrijkste voorwaarden uit dit beleid voor dit plan staan beschreven in paragraaf 2.7 van het akoestisch onderzoek.
Onderzoek
Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de woningen in onderstaand overzicht. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd aan Bijlage 3.
Wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat geen van de omliggende wegen (N270, Witte Vennenweg en Sparrendreef) een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB veroorzaakt op de kavelgrens. Voor de N270 en de Sparrendreef moet een ontheffing in het kader van de Wet geluidhinder worden aangevraagd van 53 dB. Maatregelen om de geluidbelasting te verminderen (zoals geluidreducerend asfalt) worden vanwege de kosten als niet doelmatig beschouwd.
Industrielawaai
Het gezoneerde industrieterrein De Witte Vennen veroorzaakt een geluidbelasting van maximaal 53 dB(A). De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt hiermee overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor industrielawaai van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Voor de 3 meest westelijk gelegen woningen moet een hogere waarde worden verleend vanwege industrielawaai.
In Bijlage 9 is het formulier voor hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder toegevoegd. Daarin is zijn de vastgestelde hogere waarden zichtbaar per geluidbron voor het aantal woningen.
Figuur 5.3: Overzicht woningen, kavelgrenzen indicatief
Bij het ontwerp van de woningen wordt tevens rekening worden gehouden met de eisen van de gemeente betreffende geluidluwe gevels of een gelijkwaardig alternatief conform het Gemeentelijke geluidbeleid hogere waarden Wet geluidhinder.
Conclusie
Met betrekking tot geluid is een hogere waardenprocedure doorlopen met daarin de vastgelegde hogere waarden vanwege wegverkeers- en industrielawaai. Dit is nodig vanwege de geluidsbronnen van het industrieterren de Witte Vennen en de verkeerswegen N270 en Sparrendreef. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich
verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Analyse
Beschouwing geur omliggende bedrijven
Op dit moment zijn al bedrijfwoningen toegestaan op basis van de vigerende plannen ('Vennendreef' vastgesteld 26-3-2013 en 'wijzigingsplan Sparrendreef ong. (tussen 4 en 6) Oostrum' vastgesteld op 26-11-2023). Deze bedrijfswoningen zijn nooit gebouwd. Inmiddels is er meer behoefte aan reguliere woningen. De gemeente maakt in haar beleid geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen. De wijziging naar wonen is daarmee hoofdzakelijk programmatisch van aard. Dit plan moet wel voldoen aan het vereiste van een goede ruimtelijk ordening, daarom is beoordeeld of sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.
Ten zuidwesten van het plangebied is het aardappelverwerkingsbedrijf Aviko Rixona gelegen. In het verleden waren er geen klachten over de geurhinder van het bedrijf en is er geen geuronderzoek uitgevoerd. De laatste jaren zijn er vanuit het dorp wel geregeld klachten gekomen en heeft het
bedrijf, mede op verzoek van omwonenden, maatregelen getroffen tegen geuroverlast. In de eerste plaats is een nieuwe droogreinigingsinstallatie geïnstalleerd die ervoor zorgt dat bij het wasproces
minder materiaal in de vijver terecht komt. Dat zorgt voor minder rottend materiaal in de vijver. Tevens wordt bij het leegmaken van de vijver, dat moet eens in de zoveel tijd gebeuren, het vrijkomend materiaal afgedekt met houtsnippers die het vocht opnemen. Dit zorgt voor een reductie van de stank.
In de tweede plaats is onderzoek gedaan naar de kooklucht. Dat heeft geleidt tot een aantal aanpassingen van het proces zoals het plaatsen van hogere schoorstenen en nieuwe dempers. Hierdoor is de geuremissie sterk gereduceerd.
De woningen aan de Sparrendreef 2 en 4 liggen dichterbij Rixona dan de toekomstige woningen binnen het plangebied. De woningen aan de Sparrendreef 2 en 4 zijn dus maatgevend. Op deze locatie moet ook voldaan worden aan de normen voor geluid en geur. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de geplande woningen aan de Sparrendreef zwaarder met geur belast zullen worden dan de maatgevende woningen aan de Sparrendreef 2 en 4.
Met de getroffen maatregelen voldoet het bedrijf Rixona aan de omgevingsvergunning, waarbij de woningen aan de Sparendreef, nrs. 2 en 4, de bepalende woningen zijn. Het realiseren van de woningen op grond van het voorliggende plan leidt dus niet tot een verzwaring van de eisen voor het bedrijf.
De getroffen maatregelen komen ook de nieuw geprojecteerde woningen ten goede. Nu de nieuwe woningen op grotere afstand van Rixona worden gesitueerd is de verwachting gerechtvaardigd dat vanuit de nieuwe woningen zeker niet meer klachten over geur worden ingediend dan nu het geval is.
Tot slot staat de gemeente voortdurend met Rixona in goed overleg over de bedrijfsactiviteiten in relatie tot (naleving van) wetgeving, milieu-normen en vergunningen, met het oog onwenselijke effecten adequaat op te lossen.
Beschouwing geur intensieve veehouderijen
In Venray zijn veel intensieve veehouderijen gevestigd. Bij de vergunningverlening wordt getoetst of de uitstoot van geur voldoet aan de normen, zodat op individueel niveau geen geuroverlast veroorzaakt wordt. Dit wordt de voorgrondbelasting genoemd. Alle uitstoot van geur van alle veehouderijen bij elkaar opgeteld heeft ook een effect (cumulatie), dit wordt de achtergrondbelasting genoemd.
Uit het kaartmateriaal bij de geurverordening van gemeente Venray blijkt dat er sprake is van voldoende afstand tot voorgrond- en achtergrondbelasting van intensieve veehouderijen ten opzichte van het plangebied.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit
besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt)
Dit besluit bevat de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan Vennendreef zijn de risico's op het gebied van externe veiligheid in beeld gebracht en verantwoord. Het meest relevant zijn de hogedruk aardgastransportleidingen in de omgeving en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N270.
N270
Plaatsgebonden risico: Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 contour van de N270. Het plaatsgebonden risico ten gevolge van de N270 legt derhalve geen beperkingen op aan de realisatie van het plan.
Groepsrisico: De hoogte van het groepsrisico van de N270 zal naar verwachting niet veranderen door het planvoornemen. De te realiseren woningen staan op ruim 100 meter van de weg. Daarnaast voegt het planvoornemen geen extra personen toe ten opzichte het bestemmingsplan 'Vennendreef' (vastgesteld 26-3-2013) en het 'wijzigingsplan Sparrendreef ong. (tussen 4 en 6) Oostrum' (vastgesteld op 26-11-2023). Op basis van deze plannen had het plangebied 'Wonen - Bedrijf' bestemming. Met dit planvoornemen wordt dat veranderd in een woonbestemming. In een bedrijfswoning zijn meer personen langdurig aanwezig zijn, dan in een reguliere woning. Immers overdag zijn er meer personen aanwezig, vanwege de bedrijfsfunctie.
Hogedruk aardgastransportleidingen
Plaatsgebonden risico: Voor de hogedruk aardagstransportleidingen geldt dat de PR10-6 per jaar contour op de leidingen ligt. Dit blijkt uit de risicoberekening van 2011 (behorende bij het bestemmingsplan Vennendreef). Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Groepsrisico: Het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding Z-541-11(zie hieronder) ligt over een klein deel van het plangebied. Het planvoornemen heeft hierdoor geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
De gemeente heeft de verplichting om de risico's ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid ten gevolge van het groepsrisico te verantwoorden. In het kader van het bestemmingsplan Vennendreef is advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Het groepsrisico is daarmee verantwoord door de gemeente in 2011 voor het bestemmingsplan Vennendreef. Daarnaast is in het kader van dit plan advies aangevraagd bij de veiligheidsregio Limburg-Noord ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zie hiervoor bijlage 6.
Figuur 5.4: Invloedsgebied hogedrukaardgasleiding Z-541-11
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling van het project Vennendreef is de bodem onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat de percelen die deel uitmaken van onderhavig plan geschikt zijn voor woningbouw. In 2019 is een actualisatie onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7). De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering of beperking voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Nader bodemonderzoek is derhalve niet nodig. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken
moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de
kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Analyse
Het bestemmingsplan maakt uitsluitend een ander gebruik mogelijk en twee extra woningen. Er heeft daarom geen overleg met het waterschap plaatsgevonden. De woningen met bedrijf die op grond van het vigerende bestemmingsplan gebouwd konden worden, zouden afwateren op de wadi in het plangebied. Omdat geen bedrijfsgebouwen meer gebouwd worden, wordt per saldo minder bebouwing mogelijk gemaakt. Er zal daarom per saldo minder water naar de wadi worden gevoerd vanaf de percelen. Hiermee kan worden voldaan aan de nieuwe gemeentelijke eis dat 60 mm per vierkante meter verhard oppervlak (dak/inrit/terras/bijgebouwen) kan worden geïnfiltreerd.
Het plan is in het kader van vooroverleg wel voorgelegd bij het Waterschap Limburg. Daarbij heeft het waterschap aangegeven dat het plan voldoet aan de normeing die gesteld worden door de gemeente.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Het bestemmingsplan maakt uitsluitend een ander gebruik van enkele percelen mogelijk. In plaats van bedrijven met woningen worden alleen nog de woningen toegestaan. Er is een stikstofberekening uitgevoerd om de eventuele stikstofdepositie te bepalen als gevolg van de realisatie en het gebruik van de 7 woningen. Dit onderzoek is toegevoegd aan Bijlage 5. De geplande activiteiten ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de 7 woningen vormen geen belemmering als gevolg van de stikstofuitstoot voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied is geïnventariseerd (zie Bijlage 4) op beschermde soorten die mogelijk voorkomen en die onder de Wnb zijn beschermd. Uit de rapportage blijkt dat er alleen algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën (zogenaamde A-soorten) voorkomen, waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
• Vogels
In de vegetatie in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het
broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.
• Vleermuizen
De bomenrij ten oosten van deelgebied 3 (figuur 4.1) blijft behouden, waardoor er geen aantastingen
van een eventuele vaste vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen te verwachten zijn. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017).
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
Analyse
In het kader van de "herontwikkeling Witte Vennen" is het plangebied in 2004 archeologisch onderzocht. Het betrof vooronderzoek door middel van bureauonderzoek en boringen. Op basis daarvan is in het oostelijk deel nader onderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven en is in 2005 een PvE opgesteld dat is goedgekeurd door de provincie Limburg.
In 2008 is het PVE opnieuw beoordeel met als conclusie dat alleen in het uiterste oostelijke gedeelte van het plangebied voor het bestemmingsplan Vennendreef vervolgonderzoek nodig is. De rest van het gebied kan worden vrijgegeven.
Vervolgens heeft de gemeente Venray in 2008 een archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld, waarin de conclusie met betrekking tot het plangebied is verwerkt. Op grond hiervan heeft alleen het uiterste oostelijke deel van het plan Vennendreef een (hoge) archeologische verwachting. Dit plangebied, dat in de geactualiseerde ABK uit 2013, op basis van nieuwe inzichten, een lage verwachtingswaarde heeft gekregen, buiten het nu voorliggende plangebied. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het gehele voorliggende plangebied van het bestemmingsplan Herziening woon-werkkavels Sparrendreef Oostrum archeologisch is vrijgegeven. Het aspect archeologie speelt hier dan ook geen rol meer.
De gemeente Venray heeft hoge ambities als het gaat om duurzaamheid. Deze zijn onder andere bepaald in de Energiestrategie 2030 . Vanaf 2020 is alle nieuwbouwproductie in de woning- en utiliteitsbouw energieneutraal. Deze ambitie is grotendeels wettelijk verankerd. Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, de energie die wel nodig is komt uit groene bronnen.
De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval voldoen aan het BENG criterium.
Met onderhavig bouwplan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen mogelijk:
Standaard
Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels
uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Binnen deze bestemming is een groenstrook ter afscheiding van de bedrijven mogelijk.
Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook terras, tuinen, erven, terreinen, paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van nieuwe woningen uitsluitend is toegestaan op plaatsen waar deze gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming staan. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaald dat het gebruik van de woningen uitsluitend is toegestaan na realisatie van het groenplan zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels en dit ook in stand wordt gehouden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is opgenomen onder welke voorwaarden Burgemeester en Wethouders het planvoornemen kunnen wijzigen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De ontwikkeling wordt geheel voor rekening en risico van initiatiefnemer uitgevoerd.
De gemeente heeft met Maessen BV in 2012 een anterieure overeenkomst gesloten over de ontwikkeling van het bedrijventerrein Vennendreef. In deze overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de aanleg, beheer en onderhoud van de groenvoorzieningen (waaronder de wadi). Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling zal een planschade overeenkomst worden gesloten.
Tevens worden nieuwe overeenkomsten gesloten met de grondeigenaren die aan zullen sluiten bij eerder gemaakte afspraken en waar nodig deze herzien.
Inspraak en maatschappelijk overleg
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Buurtconsultatie
Op verzoek van de gemeente is een participatietraject opgestart met de omliggende bedrijven (zie Bijlage 8). De eigenaren hebben geen bezwaren tegen de ontwikkeling zolang de bedrijfsactiviteiten niet worden gehinderd. In deze toelichting is inzichtelijk gemaakt dat daarvan geen sprake is. Ook zijn de bewoners van de Sparrendreef geïnformeerd.
Overleg met andere overheden
Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van vooroverleg zijn reacties ontvangen van het Waterschap Limburg en de Provincie Limburg. De Provincie Limburg heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Het Waterschap Limburg heeft aangegeven dat het plan voldoet aan de normering die gesteld wordt door de gemeente. Daarbij adviseren ze klimaatneutraal/adaptief inrichten.
Zienswijzennota
Het bestemmingsplan heeft ter visie gelegen van 26 oktober 2023 tot 7 december 2023 in het klantencontactcentrum gemeentehuis Venray en digitaal via de website van de gemeente Venray en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de inzage termijn heeft eenieder het recht gehad een schriftelijke of mondelinge zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad. Er zijn drie zienswijzen binnengekomen. Deze worden samengevat en beoordeeld in de zienswijzennota in bijlage 10.