Plan: | Rouwkuilenweg 11 Ysselsteyn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP21030-va01 |
Aan de Rouwkuilenweg 11 in het buitengebied van Ysselsteyn is het bedrijf Direct Gazon gevestigd. Het bedrijf houdt zich o.a. bezig met de productie en verkoop van rollen graszoden, zakken en matten sedum, coniferen en sierheesters. Het bedrijf, hierna initiatiefnemer, heeft het voornemen om de bedrijfslocatie in zuidelijke richting uit te breiden met een nieuw halfverhard buitenterrein voor het stallen van regenhaspels en machines, en verwerking van sierheesters en coniferen.
Het nieuwe buitenterrein wordt opgericht op gronden die op grond van het vigerende bestemmingsplan niet beschikken over een bouwvlak en de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf' (zie paragraaf 3.3.6). De gronden mogen om die reden in de bestaande situatie niet in gebruik worden genomen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Het plan is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de Rouwkuilenweg 11 in het buitengebied van Ysselsteyn, gemeente Venray. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied (rode cirkel) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het bedrijf Direct Gazon ligt aan de Rouwkuilenweg 11, op de hoek met de Ysselsteynseweg in het buitengebied ten oosten van Ysselsteyn. De Ysselsteynseweg is een doorgaande weg aan de noordkant van de bedrijfslocatie. Verspreid langs de weg liggen verschillende (agrarisch) bedrijfslocaties en opzichzelfstaande woonpercelen, omgeven door landbouwgrond. Laanbeplanting ontbreekt veelal waardoor sprake is van een weids uitzicht op de omgeving. De Rouwkuilenweg ligt aan de westkant van de bedrijfslocatie en heeft door de aanwezigheid van laanbeplanting een meer besloten en groener karakter. Aan deze zijweg zijn enkele agrarische bedrijven en woonpercelen gelegen.
Bestaande bedrijf
Direct Gazon teelt en verkoopt rollen graszoden en zakken en matten sedum. Daarnaast worden coniferen en sierheesters (boomkwekerijproducten) geteeld en verkocht. De verkoop vindt nagenoeg uitsluitend via internet plaats. Binnen de bedrijfslocatie aan de Rouwkuilenweg bevindt zich geen winkel of showroom waar particulieren producten kunnen bekijken of af kunnen halen. De teelt vindt plaats binnen een straal van 15 km vanaf de bedrijfslocatie. Op de bedrijfslocatie aan de Rouwkuilenweg worden de geoogste producten verzameld. De bedrijfslocatie heeft een bouwvlak met een oppervlak van ca 3,1 ha met daarbinnen verschillende bedrijfsgebouwen, twee bedrijfswoningen, groenplantsoenen en een verhard buitenterrein. De twee grotere bedrijfsgebouwen staan gericht aan de Ysselsteynseweg, de twee bedrijfswoningen aan de Rouwkuilenweg. Ook bevindt zich een kantoor en een loods voor het onderhoud van machines. Op het verharde buitenterrein worden transportmiddelen zoals regenhaspels en tractoren gestald. Door een gebrek aan ruimte worden in de bestaande situatie noodgedwongen enkele van deze machines gestald op landbouwgrond in de omgeving. De grond ten zuiden van de bestaande bedrijfslocatie is in de bestaande situatie in gebruik als landbouwgrond en wordt door een groensingel en aansluitende bomenrij van de bedrijfslocatie gescheiden.
Het bedrijf wordt via verschillende toegangen ontsloten op de Ysselsteynseweg. Ook aan de Rouwkuilenweg liggen twee ontsluitingsmogelijkheden, die alleen worden gebruikt in noodsituaties.
Luchtfoto van het plangebied (bron afbeelding: googlemaps.nl)
Aanzicht op de bedrijfslocatie vanaf de Ysselsteynseweg (bron: Google Streetview)
Aanzicht op de bestaande landbouwgrond ten zuiden van het bedrijf met op de achtergrond de groensingel en bomenrij (bron: Google Streetview)
De bestaande bedrijfslocatie wordt aan de zuidkant uitgebreid met een nieuw halfverhard buitenterrein, dat via een doorgang verbonden wordt met de bestaande locatie. Het plan voor het buitenterrein leidt tot een toename van het oppervlak van het bouwvlak met 1,73 ha. Als gevolg van de ontwikkeling ontstaat er één grote bedrijfslocatie van 4,83 ha (oppervlakte bouwvlak). Ten aanzien van de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak wordt, naast de reguliere landschappelijke inpassing, een aanvullende kwaliteitsverbetering gerealiseerd.
Uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan (bron: G. Paumen Tuin- en Landschapsarchitect)
Het halfverharde buitenterrein (verharding met puingranulaat) krijgt een opslagfunctie voor producten en materieel. Daarmee biedt voorliggend initiatief een oplossing voor de bestaande situatie waar een deel van het materieel van het bedrijf wordt gestald op verschillende landbouwpercelen in het buitengebied van Ysselsteyn. In de regels is geborgd dat de oprichting van gebouwen niet is toegestaan ter plaatse van het nieuwe deel van de bedrijfslocatie. Door het nieuwe buitenterrein is er sprake van een efficiëntere bedrijfsvoering. Het nieuwe terrein leidt tot extra manoeuvreerruimte, die voldoende is voor de bedrijfsvoering. In de toekomstige situatie vinden alle laad- en losbewegingen plaats op eigen terrein.
De bestaande ontsluitingen van het plangebied aan de Ysselsteynseweg en de Rouwkuilenweg blijven behouden, er komen geen nieuwe ontsluitingen bij. De transportbewegingen van en naar het bedrijf worden afgewikkeld via de Ysselsteynseweg. De bestaande inrit aan de Rouwkuilenweg wordt alleen in geval van nood of onvoorziene omstandigheden gebruikt.
Inpassing en kwaliteitsverbetering
De bedrijfslocatie wordt landschappelijk ingepast. Voor het bestaande deel van de bedrijfslocatie gaat het om het behoud van bestaande landschapselementen waaronder de houtsingel, groensingels en bomenrijen aan de randen van de locatie. De nieuwe inpassing bestaat uit de aanleg van struweel aan de nieuwe grenzen van de bedrijfslocatie. Ook wordt de openheid van de bestaande bomenrij langs de Rouwkuilenweg gedicht door de aanplant van nieuwe laanbomen.
Aan de zuidoostkant, net buiten het nieuwe buitenterrein, wordt separaat van de reguliere landschappelijke inpassing de aanvullende kwaliteitsverbetering gerealiseerd. Hier wordt een poel aangelegd, omgeven door een broekbosje, met aangrenzend bos en kruidenrijk grasland. De beoogde kwaliteitsverbetering aan de zuidoostkant is planologisch geborgd door de toekenning van een bestemming 'Natuur'. Om die reden is het plangebied, ten opzichte van het plangebied van het ontwerpbestemmingsplan, aan de zuidoostzijde uitgebreid. Een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing en aanvullende kwaliteitsverbetering is te raadplegen in het Landschappelijk inpassingsplan dat voor dit initiatief is opgesteld. In de regels is via een voorwaardelijke verplichting geborgd dat de ingebruikname van het nieuwe buitenterrein pas is toegestaan na realisering van de landschappelijke inpassing. De uitvoering van het nieuwe opslagterrein met halfverharding maakt onderdeel uit van het inpassingsplan en daarmee met de voorwaardelijke verplichting.
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planuitwerking van voorliggend initiatief. Het nieuwe buitenterrein wordt bestraat met halfverharding (puingranulaat). Langs de randen van het nieuwe terrein worden zaksloten aangelegd. Overtollig hemelwater wordt naar deze sloten afgevoerd, waarna het water wordt geïnfiltreerd in de bodem. Daarnaast zijn er aan de zuidoostkant van het nieuwe buitenterrein mogelijkheden voor de aanleg van een infiltratiepoel, zie verder het Landschappelijk inpassingsplan. Door de poel ontstaan er extra mogelijkheden om hemelwater op af te voeren. Bovendien hebben de poel en het toe te voegen bos een aantrekkingskracht op flora en fauna.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet niet in de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m². Hier blijft voorliggend plan onder. Daarmee kan worden gesteld dat voorliggend plan niet is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere onderbouwing vanuit de Ladder duurzame verstedelijking kan daarmee achterwege blijven.
Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Limburg is op 1 oktober 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2030 - 2050.
De Omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
De Omgevingsvisie richt zich op de langere termijn (2030-2050) en richt zich op drie hoofdopgaven:
Bij de afweging tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving worden de zogeheten
Limburgse principes gehanteerd:
Bij het thema 'wonen en leefomgeving' wordt gestreefd naar een woningaanbod/planvoorraad waarbij vraag
en aanbod in evenwicht zijn, in kwalitatief en kwantitatief opzicht. Ofwel: voldoende (betaalbare) woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek op het juiste moment.
Momenteel geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. Recent is bovendien de Omgevinsverordening Limburg 2021 vastgesteld. Deze versie treedt in werking op 1 januari 2024, als ook de Omgevingswet in werking treedt. De Omgevingsverordening Limburg 2014 voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Uitsnede kaart Zonering Limburg (POL 2014, GS 13 augustus 2019)
Planspecifiek
Als onderdeel van het provinciale Omgevingsplan worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014 enkele regels gesteld die relevant zijn voor dit initiatief.
Buitengebied
Zoals uit voorgaande landschapszone kaart blijkt ligt het plangebied (rode stip) binnen het 'buitengebied'. Voor dit landschapstype worden in de Omgevingsverordening Limburg geen specifieke regels gesteld. In algemene zin kan worden opgemerkt dat voorliggend initiatief ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Ysselsteyn. In de bestaande situatie ligt er op verschillende landbouwgronden in de omgeving van het bedrijf materieel opgeslagen dat onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering. Voorliggend initiatief maakt het mogelijk om deze opslag te concentreren binnen de bedrijfslocatie. Dit komt het aanzien van het buitengebied van Ysselsteyn ten goede. Ook komt het ten goede aan de bedrijfsvoering van Direct Gazon. In de toekomstige situatie komen de transportbewegingen tussen de opslaglocaties en het bedrijf te vervallen.
Omgevingsverordening Limburg 2021
Voorliggend plan zal worden vastgesteld op het moment dat de Omgevingsverordening Limburg 2021 van kracht is. Daarom is vooruitlopend op deze situatie ook de Omgevingsverordening Limburg 2021 bekeken. In de Omgevingsverordening Limburg 2021 ligt het plangebied nog steeds binnen het deelgebied 'buitengebied'. De voorgaande onderbouwing blijft daarmee van kracht. In de Omgevingsverordening Limburg 2021 worden ter plaatse van het plangebied geen nieuwe of gewijzigde regels gesteld ten opzichte van de vigerende Omgevingsverordening Limburg 2014.
Voorliggend initiatief past binnen het provinciale beleid.
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuw bedrijf maar in de uitbreiding van bestaande bedrijfsmogelijkheden. Desondanks komt het initiatief tegemoet aan het bepaalde in de toekomstvisie dat er sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing bij de oprichting van een nieuw bedrijf. Het plangebied beschikt in de bestaande situatie al over verschillende landschappelijke kwaliteiten. In het Landschappelijk inpassingsplan zijn deze kwaliteiten uiteengezet. De landschappelijke inpassing wordt doorgezet rondom het nieuwe verharde buitenterrein.
Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.
Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:
Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.
Planspecifiek
In navolging van het bepaalde in voorgaande subparagraaf 3.3.1 heeft voorliggend plan tot gevolg dat er een bedrijfslocatie wordt uitgebreid die op een passende wijze in de omgeving wordt ingepast. Voorliggend initiatief heeft als bijkomend positief effect voor de omgeving dat van verspreide plaatsing van materieel op omliggende landbouwgronden straks geen sprake meer is. Producten en materieel van het bedrijf kan in de toekomstige situatie geheel binnen eigen terrein worden opgeslagen. Transportbewegingen tussen de verspreid in het buitengebied liggende opslaglocaties en het bestaande bedrijf komen te vervallen. Het initiatief past binnen de ambities van de omgevingsvisie.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Venray.
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde, welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Het nieuwe buitenterrein wordt enkel gebruikt om bestaande producten en materieel op te slaan. Het initiatief heeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied tot gevolg. Zoals reeds in paragraaf 3.3.2 is gemotiveerd zorgt het initiatief voor een afname van verkeersbewegingen in het buitengebied van Ysselsteyn. Bij de inrichting van het nieuwe buitenterrein wordt rekening gehouden dat de buitenruimte voorziet in voldoende manoeuvreerruimte van tractoren en andere voertuigen en machines die worden gestald. Het initiatief heeft geen toename van de parkeerdruk in de openbare ruimte tot gevolg. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.
Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.
In de Omgevingsvisie staat bij de uitvoering en monitoring opgenomen dat een Ruimtelijk KwaliteitsKader voor het hele gemeentelijke grondgebied opgesteld wordt. Dit Ruimtelijk KwaliteitsKader is in oktober 2023 met een dynamische verwijzing planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader'. Waarden die behandeld worden in het Ruimtelijk KwaliteitsKader hebben betrekking op:
Deze waarden vormen gezamenlijk de basis voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Door de ruimtelijke kwaliteit van Venray te beschermen en te versterken wordt aangesloten bij het motto van de Omgevingswet ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’. Het opgestelde Ruimtelijk KwaliteitsKader geldt zowel voor het landelijk als voor het stedelijk gebied. Hierin wordt de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd in de vorm van kenmerken en streefbeelden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan het Ruimtelijk KwaliteitsKader waarin wordt vastgelegd welke kwaliteiten belangrijk zijn om te behouden en welke ontwikkelingen waar gewenst zijn. Het Ruimtelijk KwaliteitsKader vormt ook een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen het deelgebied 'Jonge ontginningsgronden'. Kenmerken van dit gebied betreffen onder meer lintbeplanting, veel grasland, planmatige verkaveling met sloten als grenzen, rechtlijnige bouwkavels, bedrijfsgebouwen bestaande uit grote bouwmassa's die compact op de kavel staan en agrarische bedrijvigheid. Het gebied herbergt waarden als grootschalige openheid, rationele verkavelingsstructuur, laanbeplanting, bossen als achtergrond/grens van het landschap en genormaliseerde beken en waterlopen.
Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de in het deelgebied geldende landschappelijke kwaliteiten. De te treffen ingrepen zijn opgenomen in paragraaf 2.2 en het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 2 bij de regels. Hiermee is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit beoogd. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Ruimtelijk KwaliteitsKader.
Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' (vastgesteld op 14 december 2010), de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' (vastgesteld op 20 september 2017) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader' (vastgesteld op 31 oktober 2023). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, waarop het plangebied is aangeduid met de rode doorbroken lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch'. Ter plaatse van de bedrijfslocatie is een bouwvlak opgenomen met de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf'. Aan de Rouwkuilenweg zijn twee vrijstaande bedrijfswoningen toegestaan. Binnen een groot deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', ter bescherming van de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Daarnaast geldt voor delen aan de oost- en noordkant van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Houtopstanden en houtwallen'. In het zuidoostelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'. Verder gelden er verschillende maatvoeringsaanduidingen die diagonaal over het plangebied heen liggen. Deze maatvoeringsaanduiding stellen maximum bouwhoogtes aan gebouwen, ter bescherming van aanvlieg- en landingsroutes van vliegtuigen. Tot slot zijn de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerszone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen over het hele plangebied.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Het nieuwe buitenterrein wordt opgericht op gronden die in de bestaande situatie nog niet beschikken over een bouwvlak en de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf'. De gronden mogen daarom in de bestaande situatie niet in gebruik worden genomen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De aanleg van de erfverharding is, op basis van de Aanlegvergunningenregeling (Bijlage 2 bij de regels, meest recente herziening) toegestaan zonder omgevingsvergunning. Deze activiteit is niet in strijd met de vigerende planologische situatie.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is ter plaatse van het nieuwe deel van de bedrijfslocatie een vooronderzoek bodem uitgevoerd, zie bijlage 1. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is. Aanvullend bodemonderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief heeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen of andere bedrijfsactiviteiten
tot gevolg die mogelijk kunnen zorgen voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit kan daarom worden gesteld dat het initiatief van geringe omvang is ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Daardoor is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van geluidgevoelige functies en geluidgevoelige objecten. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet aan de orde. In paragraaf Milieuzonering wordt ingegaan op het milieueffect van het bedrijf binnen het plangebied op de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Geurverordening Venray
De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In
deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening van de gemeente Venray stelt de volgende normen:
Planspecifiek
Het houden van dieren maakt geen onderdeel uit van de toekomstige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Geurhinder als gevolg van toekomstige agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied op omliggende geurgevoelige objecten kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
In omgekeerde werking heeft voorliggend initiatief door het ontbreken van het toevoegen van geurgevoelige objecten ook geen belemmering van bedrijfsactiviteiten van agrarische bedrijven uit de omgeving tot gevolg.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Ter plaatse van de bestaande bedrijfslocatie vinden er als gevolg van voorliggend initiatief geen veranderingen plaats die in het kader van het aspect milieuzonering om een nadere beoordeling vragen. Het initiaitief voorziet in een uitbreiding van de bestaande bedrijfslocatie in zuidelijke richting. Het nieuwe terrein krijgt een opslagfunctie, waarvoor in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 30 m (geluid) voor wordt gehanteerd. Binnen een straal van 30 m afstand vanaf de grenzen van het nieuwe buitenterrein zijn geen milieugevoelige objecten gelegen. Voorliggend initiatief heeft geen negatief milieueffect op milieugevoelige objecten uit de omgeving tot gevolg.
In omgekeerde werking voorziet voorliggend initiatief ook niet in de oprichting van milieugevoelige objecten. Er worden geen nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt waar werknemers voor langere tijd verblijven. Bedrijven en instellingen worden daarmee op voorhand niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten. Het nieuwe bedrijf is niet aan te merken als een risicovolle inrichting waardoor het bedrijf geen risico vormt voor kwetsbare objecten uit de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).
Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.
Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte benutten. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.
Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:
* De norm van 60 mm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op een oppervlaktewater gelden de normen van het Waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorziening minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Het waterschap adviseert overigens om altijd, dus ook als er geen verbinding is tussen infiltratievoorziening en oppervlaktewater, 100 mm aan te houden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Toename verhard oppervlak
Door voorliggend plan wordt de locatie uitgebreid met een verhard buitenterrein van ca 20.000 m2 (toename oppervlakte bouwvlak). Dit terrein wordt verhard door puingranulaat dat qua waterdoorlatendheid worst case als niet waterdoorlatend is beschouwd. Omdat hemelwater binnen eigen terrein zal worden verwerkt, geldt de gemeentelijk norm van 60 mm.
Hemelwaterberging
Bij voorliggend plan wordt een onderscheid gemaakt tussen de bergingsopgave van het nieuwe verhard oppervlak en het bestaand verhard oppervlak. Voor het nieuw verhard oppervlak geldt een toename van ca 20.000m2 verhard terrein. Hieruit volgt een benodigde bergingscapaciteit van 1.200 m3 (20.000 m2*60 mm).
Er worden verschillende infiltratievoorzieningen aangelegd. Aan drie zijden van het nieuwe te verharden terrein worden infiltratiesloten aangelegd (zie ook pagina 14 van het inpassingsplan). De totale lengte van de infiltratiesloten bedraagt 590 m. Bij een diepte van 0,8 m en een gemiddelde breedte van 1,7 m levert dit een bergingscapaciteit op van 800m3. Aan de zuidoostkant van het nieuwe terrein wordt een poel aangelegd. De poel krijgt een oppervlak van 500 m2, bij een gemiddelde diepte van 0,8 m levert deze poel een bergingscapaciteit op van 384m2. Gezamenlijk zorgen de voorzieningen voor een bergingscapaciteit van 1280m3. Bij de aanlegdiepte van de sloten en poel is rekening gehouden met een normaal hoogste grondwaterstand van 1-1,5 beneden maaiveld.
Er wordt gekozen voor een infiltratiesysteem waarbij hemelwater dat op het nieuw verhard terrein neervalt trapsgewijs wordt geïnfiltreerd. Een deel van het hemelwater wordt opgenomen door de halfverharding (in de berekening is dit worst case buiten beschouwing gelaten). Het overtollige hemelwater loopt vervolgens af naar de infiltratiesloten aan de randen van het terrein. Dat hemelwater wordt deels door de sloten geïnfiltreerd. Het overblijvende hemelwater wordt afgevoerd naar de poel om daar te infiltreren. Daarmee wordt alle water op eigen terrein geïnfiltreerd, er wordt geen water geloosd op een sloot of watergang van derden (waaronder Waterschap).
Bij het vormgeven van de voorzieningen voor de afvoer van hemelwater is gebruik gemaakt van de reeds aanwezige hoogteverschillen in het terrein. Het te verharden terrein ligt al hoger dan de infiltratiesloten, de infiltratiesloten liggen weer hoger dan de poel. Het hele terrein ligt al in zuidoostelijke richting op afschot.
Het terrein (de uitbreiding) wordt gebruikt voor de handling van boomkwekerijproducten. Tijdens droge periodes worden de producten gesproeid met water om uitdroging en stofophoping op de producten te voorkomen. Er worden dan sproeiers op het terrein gezet waarbij tevens de erfverharding nat zal worden gehouden. Daardoor zal er bij het rijden van voertuigen of bij windvlagen geen stof opwaaien. Indien er ondanks het sproeien toch stofoverlast zal optreden, zal het terrein worden verhard met bijvoorbeeld betonplaten of betonklinkers.
Het hemelwater van de bestaande bebouwing/verhardingen is reeds afgekoppeld en wordt op eigen terrein geïnfiltreerd via zaksloten aan de noordzijde van het plangebied (langs de Ysselsteynseweg).
Overig
Verder voorziet voorliggend plan niet in bouwmogelijkheden of (grond)werkzaamheden met een mogelijk effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijn moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website:
Uitsnede van de Natura 2000 'gebieden' kaart waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode stip (bron: www.natura2000.nl/gebieden)
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' ligt op ca 4 km ten noordwesten van het plangebied. Voorliggend initiatief heeft geen noemenswaardig ruimtelijk effect op de omgeving tot gevolg. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied neemt niet toe, zie verder 4.4. Gelet op het beperkte ruimtelijke effect van voorliggend initiatief en de ruime afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden met betrekking tot trilling, geluid, lichthinder en (stik)stof op voorhand worden uitgesloten. Er treden geen negatieve effecten op ten aanzien van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
De gronden waar de bedrijfsuitbreiding is beoogd, zijn ingericht als landbouwgrond. Er zijn geen gebouwen en bouwwerken aanwezig waar (beschermde) soorten zich mogelijk in schuil kunnen houden. Ook wordt er geen oppervlaktewater gedempt (bijvoorbeeld sloten) en staan er geen bomen op het landbouwperceel. Negatieve effecten vanuit soortbescherming kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten. Tijdens de aanleg en inrichting van het nieuwe terrein zal ten alle tijde de algemene zorgplicht in acht worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Het plangebied wordt ontsloten via bestaande inritten aan de Ysselsteynseweg en de Rouwkuilenweg. De transportbewegingen van en naar het bedrijf worden net als in de bestaande situatie afgewikkeld via de Ysselsteynseweg. De inrit bij het opslagterrein aan de zijde van de Rouwkuilenweg wordt alleen gebruikt in geval van nood of een calamiteit. Deze is normaliter versperd met een obstakel, afgesloten met een slagboom of op een vergelijkbare wijze niet te gebruiken. Voorliggend initiatief heeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied tot gevolg. In de bestaande situatie wordt een deel van het materieel, voornamelijk regenhaspels, gestald op landbouwgrond in de omgeving van de bedrijfslocatie. Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat al het materieel van het bedrijf gestald kan worden binnen de bedrijfslocatie. De bestaande verkeersbewegingen tussen de bedrijfslocatie en de elders gestalde regenhaspels komen te vervallen. Dit komt de verkeerssituatie in het buitengebied van Ysselsteyn ten goede. Het initiatief heeft toename van de parkeerbehoefte tot gevolg. Binnen de bedrijfslocatie zijn echter meer dan voldoende mogelijkheden voor het parkeren van (bedrijfs)auto's.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een landschap dat vanuit het aspect cultuurhistorie een beschermde status kent. Ook liggen er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.
Archeologie
De gronden ter plaatse van het nieuwe buitenterrein zijn in 2021 onderzocht in een uitgevoerd archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek. Het rapport is toegevoegd als bijlage 2. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het onderzoeksgebied naar beneden kan worden bijgesteld, naar een lage archeologische verwachting. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet aan de orde. In het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen voor gronden met een lage archeologische verwachting. Op grond van de conclusies van het archeologisch onderzoek zal de bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2' ter plaatse van het onderzoeksgebied niet worden overgenomen uit het moederplan.
Het initiatief is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie). Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Met dit initiatief is geen sprake van een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet, derhalve zal geen exploitatieovereenkomst worden afgesloten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure worden gedekt door de leges. Wel zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en de herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' en bevat de volgende bestemmingen:
Verder zijn alle bestaande functieaanduidingen, gebiedsaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Houtopstanden en houtwallen' zijn niet overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan. Voor de archeologische dubbelbestemming geeft het archeologisch onderzoek hier aanleiding toe. Ter plaatse van de dubbelbestemming voor houtopstanden en houtwallen zijn nooit dergelijke groenstructuren aanwezig geweest.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het
bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente heeft in juli 2022 het Beleidsplan Vergunningen, Toezicht en Handhaving in de fysieke leefomgeving vastgesteld. Het beleidsplan bevat naast een visie, analyse en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
Volgens de visie van de gemeente Venray op toezicht en handhaving staat in de gemeentelijke werkwijze een gezonde, veilige, duurzame leefomgeving centraal. Toezicht en handhaving zijn instrumenten om de kwaliteit van de leefomgeving te vergroten en te waarborgen.
De gemeente heeft de strategie met betrekking tot toezicht en handhaving in 4 stappen verdeeld:
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat de provincie Limburg ook initiatieven met een beperkt ruimtelijk effect wenst te beoordelen. Voorliggend plan heeft geen effect op de waterstaatkundige belangen. Het plan is echter wel toegezonden aan het waterschap Limburg vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte te brengen van het initiatief. Eventuele reacties van deze relevante instanties zullen worden verwerkt.
Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Omwonenden zijn in het kader van de omgevingsdialoog door de initiatiefnemer reeds op de hoogte gebracht van het initiatief. Vanuit de buurt zijn er geen bezwaren of bedenkingen geuit tegen het plan. Een verslag van het omgevingsdialoog is toegevoegd als bijlage 3.
Het ontwerpplan heeft van vrijdag 22 december 2023 t/m donderdag 1 februari 2024 ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen op het plan ingediend.
Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht. Een overzicht van de wijzigingen is uitgewerkt in de Nota van ambtshalve wijzigingen uit bijlage 4.